In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2019 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen de moeder en de vader van twee minderjarige kinderen. De moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling en om alleen het gezag over de kinderen uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een affectieve relatie hebben gehad en dat de kinderen bij de moeder wonen. De huidige zorgregeling houdt in dat de kinderen elke woensdag en in de weekenden bij de vader verblijven. De moeder heeft echter verzocht om deze regeling te wijzigen, omdat zij van mening is dat de kinderen in de oneven weken minder tijd bij de vader moeten doorbrengen.
De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de oudste minderjarige, [minderjarige 1], die momenteel niet naar school gaat en hulp nodig heeft. De vader is het niet eens met de zorgen die de moeder en de school hebben geuit over [minderjarige 1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangeboden om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de ouders. De rechtbank heeft besloten om het gezag van de vader over [minderjarige 1] tijdelijk te schorsen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.
De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling en het gezag aangehouden en verzocht om een onderzoek door de Raad, met als doel om te bepalen welke zorgregeling in het belang van de kinderen is en of het nodig is dat één van de ouders alleen het gezag krijgt. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder tijdelijk alleen het gezag over [minderjarige 1] uitoefent. De Raad moet uiterlijk op 10 januari 2020 rapport uitbrengen over de situatie.