ECLI:NL:RBMNE:2019:308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
16/659507-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op geweld en afpersing door een groep jongeren met een nepvuurwapen

Op 29 januari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen op 15 juli 2018 in Zeist een groep jongens heeft beroofd. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de slachtoffers onder bedreiging van geweld, met een nepvuurwapen, gedwongen hun spullen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een boksbeugel in zijn bezit had en dat hij betrokken was bij de geweldshandelingen. Tijdens de terechtzittingen op 16 oktober 2018 en 15 januari 2019 zijn de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig besproken. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd, en de rechtbank heeft de vordering en standpunten van de officier van justitie, de verdediging en de benadeelde partijen in overweging genomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en afpersing, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659507-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 oktober 2018 en 15 januari 2019. Tijdens de laatste terechtzitting is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en van hetgeen verdachte en mr. M.F. van Hulst, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 15 juli 2018 te Zeist in vereniging met bedreiging van geweld en/of geweld goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft weggenomen;
feit 2op 15 juli 2018 te Zeist in vereniging [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft afgeperst;
feit 3op 15 juli 2018 te Zeist een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Wat betreft de kwalificatie van het onder 1. en 2. ten laste gelegde feitencomplex heeft de officier van justitie gevorderd het feit waarbij de goederen zijn afgegeven te kwalificeren als afpersing en het feit waarbij de goederen zijn weggenomen te kwalificeren als diefstal met geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het er niet toe doet of het feitencomplex kan worden gekwalificeerd als het onder 1. of 2. ten laste gelegde. Het betreft immers een eendaadse samenloop. Wat de verdediging betreft is er in deze zaak sprake van diefstal met geweld. Ten aanzien van het trappen tegen [slachtoffer 2] heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Zijn cliënt stond immers vlakbij [slachtoffer 2] en hij heeft dat niet gedaan en ook niet gezien dat dit is gebeurd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
Op 15 juli 2018 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van een straatroof, gepleegd op
15 juli 2018 om 00.59 uur te Zeist. Aangever [slachtoffer 2] was met [slachtoffer 3] en met [slachtoffer 1] . Uit een rode auto kwamen vier personen. Twee liepen er linksom en twee rechtsom. Er kwamen twee personen op [slachtoffer 2] aflopen, die op dat moment samen met [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) stond. [2] Eén van deze jongens had een vuurwapen in zijn handen. [slachtoffer 2] hoorde deze jongen roepen ‘geef me je spullen, zakken leeg maken, geef alles’. De jongen met het vuurwapen zwaaide daarmee heen en weer tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft zijn portemonnee en telefoon aan de jongen afgegeven. [3] In de portemonnee zaten een bankpas, een rijbewijs en een ov-jaarkaart. [4] Een andere jongen kwam naar [slachtoffer 2] toe en begon hem te duwen. Deze jongen pakte hem ook rond zijn middel bij zijn jas vast. Door de jongen met het vuurwapen werd [slachtoffer 2] op de grond gegooid. Op het moment dat [slachtoffer 2] op de grond lag, werd hij tegen zijn rug en in zijn gezicht getrapt. Hij heeft niet gezien wie dit gedaan heeft. Hij voelde pijn in zijn gezicht. [5] [slachtoffer 2] kan de jongen met het vuurwapen als volgt omschrijven:
  • Turkse of Marokkaanse jongen;
  • getinte huidskleur;
  • ongeveer 1,70 meter lang;
  • ongeveer 23 jaar of ouder;
  • baseball petje donkere kleur.
[slachtoffer 2] kan de jongen die hem geduwd heeft als volgt omschrijven:
  • Nederlandse jongen;
  • blanke huidskleur;
  • ongeveer 1,85 meter lang;
  • ongeveer 20 jaar of ouder.
Op 15 juli 2018 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een diefstal met geweld, gepleegd op 15 juli 2018 om 00.45 uur te Zeist. [slachtoffer 1] verklaart dat er een groepje van vier personen aan kwam lopen. [slachtoffer 1] omschrijft de personen als volgt:
Persoon 1:
  • man;
  • blank;
  • begin 20;
  • 1,90 meter.
Dit was de persoon die later bij hem kwam staan. [7]
Persoon 3:
  • man;
  • licht getint;
  • 23 à 24 jaar;
  • 1,75 meter.
Persoon 3 was degene met het pistool. Persoon 3 bewoog het wapen steeds in de richting van [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) of [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) stond een meter of 5 à 10 achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij het klimrek. Toen persoon 3 het vuurwapen had getrokken, zei hij dat ze alle spullen aan hem moesten geven. Persoon 1 kwam toen bij [slachtoffer 1] staan en [slachtoffer 1] heeft hem toen zijn iPhone 6S, sigaretten en tas gegeven. De tas van [slachtoffer 1] was blauw met oranje accenten van het merk Burton. [8] Hierin zaten onder andere een hoofdtelefoon, oortjes en een powerbank. [9] [slachtoffer 1] verklaart dat [slachtoffer 2] opeens op de grond lag. [slachtoffer 1] zag toen dat persoon 1 [slachtoffer 2] trapte. Persoon 1 bleef maar vragen om spullen. [10]
Op 15 juli 2018 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van een straatroof, gepleegd op 15 juli 2018 tussen 00.30 en 01.00 uur te Zeist. [slachtoffer 3] verklaart dat hij hoorde dat er allemaal mensen om het klimrek heen stonden. [slachtoffer 3] zag dat er een jongen een vuurwapen op [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) had gericht. Hij hoorde de jongens zeggen: ‘geef je spullen, nu alles bij elkaar’. [11] Hij zag dat de jongen de hele tijd met het vuurwapen heen en weer bewoog. [slachtoffer 3] zag dat [slachtoffer 2] ging vechten met een andere jongen. [slachtoffer 2] lag toen op de grond en werd tegen zijn hoofd getrapt. [slachtoffer 3] stond toen nog steeds op het klimrek. Er stond een jongen onder het klimrek. [slachtoffer 3] is toen naar beneden geklommen, waarna hij door de jongen bij zijn arm werd gepakt. De jongen pakte [slachtoffer 3] telefoon en portemonnee uit zijn broek. [slachtoffer 3] heeft toen niets gedaan, omdat hij bang was voor de consequenties. [12] De telefoon betrof een Samsung. In de portemonnee zaten een bankpas, een zorgpas, een identiteitskaart en een ov-jaarkaart. [13] [slachtoffer 3] herkende de jongen (de rechtbank begrijpt: die bij het klimrek) aan zijn ogen, postuur en stem als [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kan door [slachtoffer 3] als volgt worden omschreven:
  • buitenlandse afkomst;
  • getinte huidskleur;
  • ongeveer 1,70 meter lang;
  • ongeveer 18 jaar oud.
De bij het incident ter plaatse gekomen verbalisanten hoorden dat er een rode Peugeot bij het incident betrokken is geweest. [15] De centralist meldde hen dat [medeverdachte 1] goed bevriend is met [medeverdachte 2] en dat deze laatste een rode Peugeot met het kenteken [kenteken] op naam heeft. [16]
Om 01.49 uur zagen verbalisanten een rode Peugeot met het kenteken [kenteken] rijden. [17] De inzittenden werden geboeid. De bestuurder bleek te zijn [medeverdachte 2] . De bijrijder was een persoon genaamd [medeverdachte 3] en op de achterbank zat een persoon genaamd [verdachte] . [18] Onder de bijrijdersstoel lag een op een zwart handwapen gelijkend voorwerp. [19] Onder de bestuurdersstoel werd een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen. [20] In de Samsung werden elf documenten gezien waarvan er drie in de bestandsnaam de naam [slachtoffer 3] hadden. [21]
[medeverdachte 2] verklaart op 15 juli 2018 dat [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) een vuurwapen bij zich had. [22] [medeverdachte 2] heeft een blanke huidskleur en is ongeveer 1,75 meter lang. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) [23] is ongeveer 2,00 meter lang en heeft een blanke huidskleur. [medeverdachte 3] heeft een getinte huidskleur en is ongeveer 1,70 meter lang. [medeverdachte 1] heeft een getinte huidskleur en is ongeveer 1,75 meter lang. Na de ruzie bij de school zijn [verdachte] ,, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar een tankstation in Utrecht gereden. [24]
Op de beelden van het tankstation is te zien dat op 15 juli 2018 om 01.14 uur [25] een rode Peugeot met het kenteken [kenteken] aan komt rijden. Aan de passagierszijde stapt [medeverdachte 3] uit. Eveneens stappen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] [26] en [verdachte] uit. [medeverdachte 1] heeft een blauwe tas die qua kleur en vorm overeenkomt met de bij de beroving weggenomen rugtas van [slachtoffer 1] in zijn handen. [27] Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 1] deze tas doorzoekt. [28] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bekijken hierna samen de goederen die uit de tas worden gehaald. [medeverdachte 1] steekt daarbij iets in de zak van zijn broek. [29]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze op het schoolplein waren en de jongens hoorden bellen over hasj. Het idee ontstond om de jongens te beroven. Ze zijn toen terug naar de auto gegaan en hebben daar een wapen gepakt. Hierna zijn ze weer teruggegaan naar het schoolplein. Verdachte heeft toen van een persoon zijn telefoon en sigaretten gepakt. Verdachte heeft ook een ander persoon geduwd. Dit is de persoon die op de grond is gevallen. Verdachte is de langste van het stel. Als wordt gesproken over één langere jongen, dan moet verdachte dat zijn. [30]
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Verdachte heeft het onder 3. ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
5 september 2018, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, inhoudende het aantreffen van de boksbeugel tijdens de insluitingsfouillering van verdachte en de categorisering van dit wapen; [31]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2019.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wat betreft de rolverdeling wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] degene is geweest die bij aangever [slachtoffer 3] bij het klimrek heeft gestaan. De rechtbank acht de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] niet bij de beroving aanwezig zou zijn geweest ongeloofwaardig, gelet op het gegeven dat [slachtoffer 3] [medeverdachte 1] direct als één van de verdachten herkent. De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op de in het dossier genoemde signalementen inhoudende dat sprake was van twee personen met een licht getinte huidskleur en twee personen met een blanke huidskleur, en de signalementen van de verdachten, de persoon die met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedreigd [medeverdachte 3] moet zijn geweest. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij [medeverdachte 3] met het wapen heeft gezien en ook door de plek waar het wapen in de auto is aangetroffen na de aanhouding, namelijk onder de stoel waar [medeverdachte 3] had gezeten. [medeverdachte 3] stond op het schoolplein bij aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , samen met [verdachte] en op korte afstand verwijderd van [medeverdachte 1] . Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] degene is die [slachtoffer 2] heeft geduwd en heeft getrapt tegen de rug en in het gezicht. Voorts blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 2] een kleinere rol in het geheel heeft gehad. Hoewel hij weliswaar van het plan wist, zoals hieronder nader is weergegeven, en hij bij de beroving aanwezig is geweest, blijkt niet dat hij ten tijde van de beroving enige uitvoeringshandeling heeft verricht. Wel is hij degene geweest die de auto heeft bestuurd waarin hij en de medeverdachten van het schoolplein zijn gevlucht.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij de vier verdachten sprake was van een vooropgezet plan om onder bedreiging van geweld, namelijk met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hasj/goederen van de aangevers weg te nemen. Door aldus conform dit plan te handelen, hebben de verdachten eveneens de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de uitvoering van dit plan het geweld zou worden gebruikt zoals dit ten laste is gelegd, namelijk het duwen en trappen van [slachtoffer 2] . De rechtbank kwalificeert de uitvoering van het plan als een eendaadse samenloop van diefstal met geweld en afpersing. Dat de goederen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door hen door middel van bedreiging met geweld zijn afgegeven en dat de goederen van [slachtoffer 3] door middel van bedreiging met geweld en geweld zijn afgepakt, berust min of meer op een toevalligheid dan dat het de bedoeling was [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] af te persen en [slachtoffer 3] te bestelen. Het gemeenschappelijke doel van de verdachten was immers het henzelf toe-eigenen van goederen van een ander. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen die jegens [slachtoffer 2] zijn gepleegd, naast de bedreiging met geweld door middel van het richten van een vuurwapen, hebben bijgedragen aan het wegnemen van de goederen van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft immers verklaard dat hij [medeverdachte 1] zijn spullen heeft laten wegpakken. omdat hij bang was voor de consequenties als hij dit niet zou toelaten. Overigens merkt de rechtbank daarbij op dat de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2] niet hebben bijgedragen aan de afpersing van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nu zij hun goederen reeds hadden afgegeven voordat dit geweld werd gepleegd.
Het verweer van de raadsman dat strekt tot vrijspraak van de handelingen die zien op het schoppen tegen [slachtoffer 2] wordt verworpen. Uit de aangiftes blijkt dat de jongen met een blanke huidskleur van ongeveer 1,85/1,90 meter dit gedaan heeft. Uit het dossier blijkt dat de persoon met dit signalement de langste jongen van de groep was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de langste van de groep medeverdachten te zijn geweest. Eveneens blijkt dat de persoon die geschopt heeft ook de persoon is geweest die de telefoon en sigaretten van [slachtoffer 1] heeft gepakt. Verdachte heeft bekend dit laatste te hebben gedaan.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal in vereniging met geweld en het medeplegen van de afpersing heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
op 15 juli 2018 te Zeist tezamen en in vereniging met anderen
- een portemonnee (met inhoud) en
- een (mobiele) telefoon (merk: Samsung)
die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- een (nep)vuurwapen op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te richten en
- daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Geef me je spullen, zakken leegmaken, geef alles" en
- die [slachtoffer 2] bij de middel vast te pakken en
- die [slachtoffer 2] tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam) en
- in/tegen het gezicht en de rug te trappen (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) en
- die [slachtoffer 3] bij de arm te pakken;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
op 15 juli 2018 te Zeist tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een portemonnee (met inhoud) en
- meerdere (mobiele) telefoons (waaronder: merk: Samsung en Apple) en
- sigaretten en/of
- een tas (met inhoud, waaronder: een powerbank en meerdere hoofdtelefoons/koptelefoons),
geheel toebehorende aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , door
- een (nep)vuurwapen op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te richten
- ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Geef me je spullen, zakken leegmaken, geef alles";
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
op 15 juli 2018 te Zeist een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2de eendaadse samenloop van diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte – met toepassing van het minderjarigenstrafrecht – te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan een ambulante behandeling bij het forensisch ACT jeugdteam van Fivoor en een contactverbod met de medeverdachten en slachtoffers;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 120 uren indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
De officier van justitie heeft voorts gevorderd het geschorste bevel voorlopige hechtenis pas
op te heffen bij onherroepelijk worden van het vonnis, teneinde te bewerkstelligen dat de aan
de schorsing verbonden voorwaarden doorgang zullen vinden als verdachte in hoger beroep
besluit te gaan tegen het door de rechtbank opgelegde vonnis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen langere straf dan een straf conform de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd. Als de rechtbank het wenselijk acht een meldplicht en een behandelverplichting als bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf te verbinden, dan kan naast eerdergenoemde straf een maand of 26 dagen voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd. Dit is dan wel een hogere straf dan voorgeschreven door de LOVS-oriëntatiepunten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat betreft de ernst van de feiten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft tezamen met anderen een groep jongens beroofd van goederen nadat hij en zijn medeverdachten hadden gehoord dat één van de jongens het over hasj had. Voordat de verdachten tot deze beroving over gingen, hebben ze een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit de auto gepakt. Onder bedreiging van dit nepvuurwapen en door te duwen en te trappen zijn de goederen van de slachtoffers afhandig gemaakt. Een andere verdachte is medeplichtig aan dit feit geweest door getalsmatig bij de beroving aanwezig te zijn geweest en door de verdachten na het plegen van het feit van de pleegplaats te vervoeren in zijn auto. De rechtbank rekent het de verdachten aan en vindt het ernstig dat zij met zijn vieren en een nepvuurwapen op een groep jongens afgaan om hen te beroven. Dit soort feiten hebben in zijn algemeenheid een grote impact op de slachtoffers. De verdachten hebben zich over de gevolgen van het plegen van een dergelijk feit voor de slachtoffers niet bekommerd, zij hebben slechts oog gehad voor hun eigen (financiële) behoeftes op dat moment. Hun handelen heeft daarbij bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Verdachte had ook een boksbeugel bij zich. Verdachte heeft hiermee een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen kan leiden tot het gebruik ervan.
Wat betreft de persoon van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 december 2018 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel heeft verdachte op 2 april 2018 een strafbeschikking in de vorm van een geldboete voor eveneens een vermogensdelict, namelijk een heling, opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychologisch onderzoek van verdachte van
17 september 2018, opgemaakt door J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog. Hierin staat het volgende weergegeven. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens met kenmerken die passen bij de ontwikkeling van
borderline-persoonlijkheidsproblematiek (uitgestelde classificatie), depressie gedeeltelijk in remissie en verslavingsproblematiek in vroege remissie. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Er kan geen advies worden gegeven over de mate van toerekening gelet op de proceshouding (zwijgen) van verdachte. De risicofactoren die in aanmerking komen voor behandeling om het risico op recidive te verkleinen zijn: stresstolerantie, impulscontrole, de affectieve en gedragsmatige instabiliteit, depressie, relatievorming en middelengebruik. Alles afwegende wordt gekomen tot een matig naar hoog neigend risico op herhaling vanwege weinig beschermende factoren bij een snel te ontregelen jongeman. Bescherming gaat uit van de voldoende intelligentie, toezicht door de reclassering en de betrokkenheid van zijn familie. Geadviseerd wordt tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht over te gaan. Verdachte kan handelen zonder na te denken,
niet-passend bij zijn leeftijd. Hij komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Een pedagogische aanpak is weliswaar niet noodzakelijk omdat een systematische insteek niet de weg is waarlangs verandering kan worden bewerkstelligd en verdachte kan niet meer thuis wonen, maar verdachte is nog erg betrokken bij en afhankelijk van zijn gezin van herkomst. Een contra-indicatie is gelegen in het feit dat verdachte eerder justitiële sancties heeft laten mislukken en er een toename is in de ernst van de delicten. Geadviseerd wordt verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met reclasseringstoezicht en behandeling door het forensisch ACT Jeugdteam van Fivoor Utrecht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van rapporten van Reclassering Nederland. Op 4 oktober 2018 is door A. Hofman, reclasseringswerker, een rapport opgemaakt waarin wordt geadviseerd ten aanzien van verdachte het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De handelingsvaardigheden van verdachte zijn nog niet leeftijdsadequaat. De contra-indicaties voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht, zoals verdachtes justitiële voorgeschiedenis, wegen niet zwaarder. Een pedagogische aanpak is voor verdachte echter niet noodzakelijk. Daarom wordt begeleiding van de volwassenreclassering geadviseerd. Tevens worden als bijzondere voorwaarden geadviseerd een behandeling van het forensisch ACT-team van GGZ Fivoor, een contactverbod met de medeverdachten en het meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Op 12 oktober 2018 rapporteert de reclassering de in het advies genoemde bijzondere voorwaarden aan te vullen met een locatiegebod met elektronische controle. Op 7 januari 2019 is door A. van der Veen, reclasseringswerker een (aanvullend) rapport opgemaakt waarin wordt weergegeven dat verdachte in het kader van zijn schorsing meewerkt aan de meldplichtgesprekken, waar hij telkens positief en gemotiveerd aanwezig is. Tevens volgt hij sinds december 2018 een behandeling bij De Waag en heeft hij een dagbesteding in de zin van een fulltime baan. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven mee te zullen werken aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden.
Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt dat voor toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht enkel aanleiding kan worden gevonden in de handelingsvaardigheden van verdachte die volgens de opstellers van deze rapporten nog niet leeftijdsadequaat zijn. Daar staat tegenover dat in de justitiële voorgeschiedenis van verdachte een contra-indicatie wordt gezien en dat een pedagogische aanpak in het geval van verdachte niet noodzakelijk blijkt. De rechtbank is aldus onvoldoende gebleken waarom toepassing van het minderjarigenstrafrecht in de zaak van verdachte geboden is. In de ernst van het feit, het plegen van een straatroof met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en verdachtes (in eerste instantie zwijgende) houding nadien, ziet de rechtbank bovendien een contra-indicatie tot toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Aldus zal onderhavige zaak af worden gedaan naar de bepalingen van het meerderjarigenstrafrecht.
Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, de strafverzwarende omstandigheden (het medeplegen en dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft getrapt) en daarbij rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten, een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het dictum passend en geboden. Van deze straf dient de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht te worden afgetrokken conform de bepaling van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen aanleiding anders met de voorlopige hechtenis om te gaan dan gebruikelijk, zoals dit wel door de officier van justitie is gevorderd. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven op het moment dat de duur van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde vrijheidsstraf gelijk wordt aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft gevorderd het onder verdachte inbeslaggenomen pistool, Sig Sauer P229, te onttrekken aan het verkeer voor het geval een rechthebbende, in de zin van een ander dan verdachte, hierop aanspraak probeert te maken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard reeds afstand van het pistool te hebben gedaan. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om in de zaak van verdachte een beslissing op de vordering van de officier van justitie te nemen.

10.BENADEELDE PARTIJ

Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.233,04. Dit bedrag bestaat voor € 733,04 uit materiële schade en voor
€ 1.500,- uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 114,50. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 527,10. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder
1. en 2. ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zake van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de kosten, die zijn opgevoerd ten aanzien van de telefoon eventueel gematigd kunnen worden nu de nieuwwaarde is gevorderd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedragen die [slachtoffer 1] vordert voor de hoofdtelefoons en powerbank gematigd dienen te worden nu uit onderzoek van de raadsman blijkt dat deze goederen voor een lager bedrag dan gevorderd op internet worden aangeboden. Wat betreft de powerbank dient van het daarvoor gevorderde bedrag nog inkomstenbelasting te worden afgetrokken nu deze powerbank via een zakelijk account is besteld. Wat betreft de immateriële schade dient niet meer te worden toegewezen dan € 375,-. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman geen opmerkingen. Wat betreft de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman naar voren gebracht dat de gevorderde materiële schade ziende op de telefoon niet kan worden toegewezen nu [slachtoffer 3] zijn telefoon terug heeft gekregen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten rugzak, hoofdtelefoon, bluetooth oortjes, contant geld, paspoort, identiteitskaart, OV-chipkaart, pasfoto’s en een deel van de immateriële schade, ter hoogte van in totaal € 1.173,05 (€ 673,05 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade), komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank kan wat betreft de schadepost van de powerbank niet vaststellen dat de benadeelde partij eigenaar van dit goed was, nu dit door een ander is gekocht. De resterende materiële posten en de daarvoor gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd. Het resterende, niet toegewezen deel van de immateriële schade, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en zal bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 1.173,05, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1. en 2. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 143,50 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 143,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten portemonnee, ING betaalkaart, identiteitskaart en pasfoto’s identiteitskaart, ter hoogte van in totaal € 137,10, komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Uit de aangifte blijkt niet dat de door de benadeelde partij genoemde goederen, met uitzondering van de telefoon, zijn weggenomen. Ten aanzien van de telefoon blijkt uit het dossier dat deze is teruggevonden en aan de benadeelde partij is, dan wel kan worden, teruggegeven. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in genoemd deel van de vordering
niet-ontvankelijk verklaren en zal bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 137,10 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 55, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 5 dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich daarna zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of soortgelijke forensische zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, tenzij de reclassering dit niet meer noodzakelijk acht;
* dient mee te werken aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding zoals school, werk of vrijwilligerswerk;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1] , geboren op [1999] te [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 2] , geboren op [1998] te [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 3] , geboren op [1996] te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Afghanistan);
- [medeverdachte 1] , geboren op [1999] te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 2] , geboren op [1998] te [geboorteplaats] ;
tenzij de reclassering dit niet meer noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.173,05 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 143,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 137,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. A.C. van den Boogaard en
M. Eversteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Zeist, in ieder geval in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een of meerdere portemonnees (met inhoud) en/of
- een of meerdere (mobiele) telefoons (waaronder: merk: Samsung en/of Apple/iPhone) en/of
- sigaretten en/of
- een tas (met inhoud, waaronder: een powerbank en/of een of meerdere hoofdtelefoons/koptelefoons),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een (nep)vuurwapen op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te richten en/of aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te tonen en/of
- ( daarbij/vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen "Geef me je spullen, zakken leegmaken, geef alles" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] (met kracht) bij de middel/heup althans het lichaam vast te pakken en/of
- die [slachtoffer 2] een of meerdere malen tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam) en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug althans het lichaam te trappen (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) en/of
- die [slachtoffer 3] bij de arm te pakken;
(art 310 Wetboek van Strafrecht; art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht; art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Zeist, in ieder geval in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een of meerdere portemonnees (met inhoud) en/of
- een of meerdere (mobiele) telefoons (waaronder: merk: Samsung en/of Apple/iPhone) en/of
- sigaretten en/of
- een tas (met inhoud, waaronder: een powerbank en/of een of meerdere hoofdtelefoons/koptelefoons),
in elk geval van enig goed, dat geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door
- een (nep)vuurwapen op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te richten en/of aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te tonen en/of
- ( daarbij/vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen "Geef me je spullen, zakken leegmaken, geef alles" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] (met kracht) bij de middel/heup althans het lichaam vast te pakken en/of
- die [slachtoffer 2] een of meerdere malen tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam) en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug althans het lichaam te trappen (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) en/of
- die [slachtoffer 3] bij de arm te pakken;
(art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht; art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Zeist een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 november 2018, genummerd
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 123.
3.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 124.
4.Een bijlage goederen, horende bij een proces-verbaal van aangifte, pagina 127.
5.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 124.
6.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 124.
7.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 133.
8.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 134.
9.Een bijlage goederen, horende bij een proces-verbaal van aangifte, pagina 136.
10.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 134.
11.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 128.
12.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 129.
13.Een bijlage goederen, horende bij een proces-verbaal van aangifte, pagina 131.
14.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 129.
15.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 139.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 141.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 148.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 149.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 151.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 165.
21.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 171.
22.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 32.
23.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 33.
24.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 34.
25.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 207.
26.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 208.
27.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 209.
28.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 210.
29.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 211.
30.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 15 januari 2019.
31.Pagina 236.