ECLI:NL:RBMNE:2019:3077
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaken en de toepassing van vervangingswaarde bij WOZ-taxatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van een woning in verbouwing, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor de belastingjaren 2016 en 2017, die respectievelijk waren vastgesteld op € 435.000,- en € 616.000,-. De heffingsambtenaar van de gemeente had deze waarden gebaseerd op de marktwaarde, maar eiser betoogde dat de woning door de verbouwing niet bewoonbaar was en dat de waardering daarom op basis van de vervangingswaarde moest plaatsvinden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar een onjuist waardebegrip had gehanteerd door de marktwaarde te gebruiken in plaats van de vervangingswaarde. De rechtbank stelde vast dat de woning op de waardepeildata niet geschikt was voor bewoning, aangezien er geen badkamer, keuken of vloer aanwezig was. Dit leidde tot de conclusie dat de waardering voor het belastingjaar 2016 niet te hoog was vastgesteld, maar dat de waardering voor 2017 niet onderbouwd was en te hoog was vastgesteld. De rechtbank verlaagde de WOZ-waarde voor 2017 tot € 450.000,- en verklaarde het beroep voor dat jaar gegrond.
Daarnaast werd bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.