Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder
[naam derde-partij], te [vestigingsplaats 1] , gemachtigde: mr. M.H. Fleers.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woon-zorginstelling. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest aan een derde-partij, de Stichting, die opvang wil bieden aan volwassenen met een verstandelijke beperking. Eisers, bewoners van een nabijgelegen perceel, hebben tegen deze vergunning beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Ze voerden aan dat de belangenafweging door verweerder niet correct was, met name met betrekking tot hun privacy en de toename van verkeersbewegingen en geluidsbelasting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de Stichting voor het realiseren van de woon-zorginstelling zwaarder wegen dan de bezwaren van eisers. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de belangenafweging voldoende gemotiveerd was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van eisers en dat de toename van verkeersbewegingen en geluidsbelasting niet voldoende was onderbouwd door eisers.
Daarnaast werd de verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Utrecht in het kader van de Wet natuurbescherming besproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van geen bedenkingen in dit geval voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen ontheffing nodig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de belangenafweging door verweerder in redelijkheid tot de verlening van de omgevingsvergunning heeft geleid.