ECLI:NL:RBMNE:2019:3055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
16/246254-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en PIJ-maatregel voor 20-jarige vrouw na meerdere autobranden en vernielingen

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige vrouw uit Nieuwegein, die betrokken was bij vijftien autobranden in Utrecht en Nieuwegein. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van drie jaar. De vrouw was op het moment van de feiten 19 jaar oud en de rechtbank oordeelde dat het jeugdstrafrecht van toepassing was, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank rekende het de vrouw zwaar aan dat haar daden niet alleen materiële schade veroorzaakten, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid onder de inwoners van de betrokken gebieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw samen met medeverdachten handelde en dat er sprake was van een rolverdeling bij de brandstichtingen. De PIJ-maatregel is opgelegd om de vrouw de kans te geven zich te rehabiliteren en om de maatschappij te beschermen tegen herhaling van dergelijk gedrag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de adviezen van deskundigen die de vrouw hadden onderzocht en die concludeerden dat zij leed aan verschillende stoornissen die haar gedrag beïnvloedden. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de vrouw hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade die zij had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/246254-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2019
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
verblijvende in RJJI De Hunnerberg.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2019, 5 april 2019 en 25 juni 2019. Op 25 juni 2019, de datum waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, heeft de rechtbank gesproken met [verdachte] zelf, met haar advocaat, mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, en met de officier van justitie, mr. T. Tanghe. Verder waren verschillende benadeelde partijen aanwezig, namelijk [A] , [B] (namens de verschillende verzekeringsmaatschappijen) en [C] en [D] (beiden namens U-OV).
Omdat [verdachte] zelf op de zitting van 25 juni 2019 aanwezig was, is juridisch gezien sprake van een vonnis op tegenspraak. De zitting vond in het openbaar plaats, omdat [verdachte] ten tijde van de feiten waarvan zij wordt verdacht meerderjarig was. De persoonlijke omstandigheden van [verdachte] zijn niet in het openbaar besproken.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
De officier van justitie verdenkt [verdachte] er kort gezegd van dat zij:
1.
op 27 en 28 november 2018 in Utrecht samen met iemand anders brand heeft gesticht, waardoor 2 auto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en waardoor er gevaar is ontstaan voor andere goederen, zoals auto’s of gebouwen;
en/of
op 27 en 28 november 2018 in Utrecht [medeverdachte 1] heeft geholpen bij het stichten van brand bij deze 2 auto’s, door op de uitkijk te staan en/of door hem aanmaakblokjes of een aansteker aan te geven;
2.
in de periode van 28 november tot en met 1 december 2018 in Nieuwegein samen met anderen brand heeft gesticht, waardoor 13 auto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en waardoor er gevaar is ontstaan voor andere goederen, zoals auto’s of gebouwen;
en/of
in de periode van 28 november tot en met 1 december 2018 in Nieuwegein [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft geholpen bij het stichten van brand bij deze 13 auto’s, door op de uitkijk te staan en/of door hen aanmaakblokjes of een aansteker aan te geven;
3.
op 4 november 2018 in Utrecht samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] en/of onbekend gebleven personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door stenen naar een rijdende bus te gooien (primair);
dan wel
op 4 november 2018 in Utrecht samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld, door stenen naar een rijdende bus te gooien, waardoor [slachtoffer] door een steen is geraakt (subsidiair);
4.
op 4 november 2018 in Utrecht samen met anderen de ruit van een bus heeft vernield;
5.
op 24 november 2018 in Utrecht samen met een ander de ruit van een woning heeft vernield.
Bij feit 1 en feit 2 is de tenlastelegging zo opgebouwd dat de rechtbank, wanneer zij vindt dat kan worden bewezen dat [verdachte] bij de verschillende brandstichtingen betrokken was, per auto kan kiezen of sprake was van medeplegen of van medeplichtigheid. Van medeplegen zou sprake zijn als [verdachte] en de medeverdachte(n) een (ongeveer) gelijkwaardig aandeel zouden hebben gehad. Medeplichtigheid zou het geval zijn wanneer [verdachte] de medeverdachte(n) alleen maar zou hebben geholpen en er dus niet kan worden gesproken over een (ongeveer) gelijkwaardig aandeel.
Bij feit 3 is de tenlastelegging zo opgebouwd dat de rechtbank eerst moet bepalen of kan worden bewezen dat sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Als dat niet kan worden bewezen, moet de rechtbank kijken of mishandeling wel kan worden bewezen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS [1]
4.1
Het in brand steken van auto’s (feit 1 en feit 2)
Wat vindt de officier van justitie?
Volgens de officier van justitie is [verdachte] bij alle brandstichtingen die in de tenlastelegging worden genoemd betrokken geweest. Hij vindt dat kan worden bewezen dat bij alle auto’s, behalve de Alfa Romeo met kenteken [kenteken] , sprake was van medeplegen. Hij verwijst hierbij voornamelijk naar de verklaring van [medeverdachte 1] , waaruit volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] , al dan niet samen met [medeverdachte 2] , alle auto’s samen in brand hebben gestoken en dat er bij het in brandsteken van de auto’s, behalve bij de Alfa Romeo, steeds sprake was van een rolverdeling. De Alfa Romeo heeft [verdachte] volgens de officier van justitie alleen in brand gestoken.
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
Volgens de advocaat van [verdachte] was er bij één auto helemaal geen sprake van brand: de grill van die auto was alleen maar gesmolten. Daarom moet [verdachte] volgens de advocaat van het feit dat ziet op die auto, worden vrijgesproken. Verder heeft de advocaat aangevoerd dat niet ten aanzien van iedere in de tenlastelegging genoemde auto kan worden bewezen dat [verdachte] bij de brandstichting betrokken was. Bovendien kan, indien [verdachte] al bij bepaalde brandstichtingen betrokken was, niet in al die gevallen worden bewezen dat sprake was van medeplegen. De verklaring die [medeverdachte 1] hierover heeft afgelegd, is niet betrouwbaar. Deze verklaring is namelijk op een aantal punten aantoonbaar onjuist. Tot slot heeft de advocaat aangevoerd dat niet bij alle auto’s kan worden bewezen dat door het stichten van de brand gevaar is ontstaan voor andere goederen dan de auto zelf, zoals andere auto’s en gebouwen.
Wat vindt de rechtbank?
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft uit het dossier de volgende bewijsmiddelen gehaald:
[benadeelde 1] heeft verklaard dat hij zijn auto, een zwarte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] , had geparkeerd op de [adres] te [woonplaats] . Hij had zijn auto in een parkeervak langs de straat geparkeerd. Op dinsdag 27 november 2018 kreeg hij van de politie te horen dat zijn auto was vernield. Hij hoorde van de politie dat er brand was ontstaan onder de motorkap en dat er een aangebrand aanmaakblokje was aangetroffen onder zijn auto. [2]
[benadeelde 2] heeft verklaard dat zij haar auto, een witte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 had geparkeerd aan de [adres] , ter hoogte van huisnummer [nummer] , te [woonplaats] . Zij werd diezelfde dag gebeld door de politie. Zij hoorde dat de politie zei dat haar voertuig in brand was gestoken. [3]
[benadeelde 3] heeft verklaard dat hij zijn auto, een Opel Zafira met kenteken [kenteken] , op 28 november 2018 heeft geparkeerd in één van de parkeervakken op de [adres] te [woonplaats] . Omstreeks 21:00 uur zag hij dat zijn voertuig in brand stond. Hij zag dat het voertuig brandde ter hoogte van het motorblok. [4]
[benadeelde 4] heeft verklaard dat hij de eigenaar is van een Citroën met kenteken [kenteken] . Op 29 november 2018 zag hij dat er brand was onder de motorkap van zijn auto. Hij zag dat er vlammen kwamen uit de grill van de auto aan de voorzijde.
Plaats delict: [adres] ter hoogte van nummer [nummer] , [woonplaats] . [5]
[benadeelde 5] heeft verklaard dat hij zijn auto, een Jeep Grand Cherokee met het kenteken [kenteken] , op woensdag 28 november 2018 onder een lantaarnpaal heeft geparkeerd op de parkeerplaats op de [adres] te [woonplaats] . Donderdagavond (de rechtbank begrijpt: op 29 november 2018) zag hij dat onbekenden de grille in brand hadden gestoken. Hij zag dat er brand was tussen twee spijlen van de grille. [6]
[benadeelde 6] heeft verklaard dat zij haar auto, een Toyota Yaris met kenteken [kenteken] , had geparkeerd op de parkeerplaats gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op 29 november 2018 zag zij dat haar auto in brand stond. Zij zag dat de neus van haar auto helemaal in brand stond. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij op 1 december 2018 de melding kreeg te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Daar zou een voertuig in brand staan. Zij werd aangesproken door een man. De man verklaarde dat hij een emmer water over de brand had gegooid en dat de brand daardoor was uitgegaan. Zij zag dat de auto een zwarte Alfa Romeo, voorzien van het kenteken [kenteken] , was. Zij hoorde dat de man zei dat de brand in de grill van de auto had gewoed. In de grill van de auto zag zij een wit blokje liggen. Vermoedelijk is dit witte blokje een aanmaakblokje. Zij zag dat een klein stukje van de grill gesmolten was. Zij werd vervolgens aangesproken door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij verklaarden in het kort dat zij waren aangesproken door een voor hen bekend persoon, genaamd [verdachte] . [verdachte] zou aan getuige [getuige 2] hebben gevraagd of hij een aanmaakblokje zou willen aansteken. [8]
[benadeelde 7] heeft verklaard dat hij zijn bedrijfsauto, een Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken] , op zaterdag 1 december 2018 had geparkeerd op de parkeerplaats, schuin tegenover zijn woning, de [adres] te [woonplaats] . Omstreeks 21:05 uur zag hij dat de bumper van zijn voertuig in brand stond. Hij zag dat er een opvallend vierkant blokje in brand stond, dat op zijn bumper lag. Dit deed hem vermoeden dat het een soort aanmaakblokje betrof. [9]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 1 december 2018 rond 20:20 uur zag dat de auto van zijn vrouw aan de voorzijde in brand stond. De auto stond geparkeerd op de [adres] te [woonplaats] . [10] Het gaat om een Opel Meriva met kenteken [kenteken] . [11]
[A] heeft verklaard dat hij op zaterdag 1 december 2018 rond 21:20 uur zag dat de voorkant van zijn personenauto, een Skoda Octavia met kenteken [kenteken] , in brand stond. De auto stond geparkeerd aan de [adres] te [woonplaats] . [12]
[benadeelde 8] heeft verklaard dat hij zijn personenauto, een Opel Agila met kenteken [kenteken] , op zaterdag 1 december 2018 ter hoogte van zijn woning op de [adres] in [woonplaats] had geparkeerd. Om ongeveer 19:55 uur zag hij zijn auto aan de voorkant in brand staan. [13]
[benadeelde 9] heeft verklaard dat hij zijn bestelbus, een Opel Vivaro met het kenteken [kenteken] , op 1 december 2018 had geparkeerd aan de [adres] te [woonplaats] . Om ongeveer17:32 uur hoorde hij zijn vader zeggen dat er een auto in brand stond, welke naast zijn bestelbus stond geparkeerd. Hij hoorde van zijn vader dat de rechter- en achterzijde van zijn auto door deze brand zwaar beschadigd waren. [14]
[benadeelde 10] heeft verklaard dat hij zijn auto, een Seat Ibiza met kenteken [kenteken] had geparkeerd in een parkeervak op de [adres] te [woonplaats] . Op 1 december 2018 omstreeks 17:10 uur zag hij dat de voorzijde van zijn personenauto in brand stond. [15]
[benadeelde 11] heeft verklaard dat hij zijn auto had geparkeerd op de parkeerplaats aan de [adres] te [woonplaats] . Op 1 december 2018 omstreeks 20:25 uur zag hij dat de voorkant van zijn auto in brand stond. [16] Het gaat om een Toyota Auris met kenteken [kenteken] . [17]
[benadeelde 12] heeft verklaard dat zij de eigenaar is van een Daihatsu Sirion met het kenteken [kenteken] . Deze auto stond geparkeerd op de [adres] te [woonplaats] . Op 1 december 2018 zag haar man dat er over de gehele grille vlammen uit de personenauto kwamen. [18] Nadat de auto was geblust zagen zij de resten van iets wits. Haar man en zij hadden het vermoeden dat de brand in de auto was aangestoken door middel van een wit aanmaakblokje. De grille van haar personenauto is in zijn geheel verbrand. De personenauto stond vlak bij hun woning. Als de brand niet zo snel was gezien, had hun woning ook vlam kunnen vatten. [19]
Alle hiervoor genoemde straten bevinden zich in woonwijken binnen de bebouwde kom van Utrecht of Nieuwegein. Via Google Maps is te zien dat in de nabije omgeving van de plekken waar de auto’s stonden geparkeerd onder meer woningen, bomen, schuttingen en straatmeubilair staan.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . [20]
28 november 2018, tussen 17:44 en 17:47 uur
[medeverdachte 1] : Moet ik blokjes halen?
[verdachte] : Waar? Beter niet hoog catherijne
[medeverdachte 1] : Waar dan [21]
[verdachte] : Najah doe maar daar. Is goed haal maar.
28 november 2018, tussen 18:20 uur en 18:26 uur
[medeverdachte 1] : En heb geen aansteker mee
[verdachte] : Heb die gasbrander
29 november 2018, tussen 09:06 en 09:30 uur
[medeverdachte 1] : Leiding heeft mij niet naar beneden zien gaan. Ze hebben me alleen naar boven zien komen maar dat was toen ik thuis kwam. Dus ik eb een kk alibi.
[verdachte] : Ai beter. Ik heb geen kkr alibi. Ik ben juist kkr verdacht.
[verdachte] : Ik ruik nog steeds naar die kkr blokjes. [22]
29 november 2018, tussen 16:44 en 18:38 uur
[verdachte] : D8 anders gaan we nieuwegein ff onze hobby uitoefenen
[medeverdachte 1] : ja
[verdachte] : Maar ff het weer kijken straks. Heb jij nog die blokjes?
[medeverdachte 1] : Ja heb alles nog
[verdachte] : We gaan nieuwegein he ik heb al pawr ideeÃ
[medeverdachte 1] : Neem jij je aansteker mee
[verdachte] : Ja.
30 november tussen 8.38 uur en 8.54 uur
[medeverdachte 1] : Besef 3 dagen tijd Nieuwegein 7 auto’s
[medeverdachte 1] : Als we zo doorgaan hebben we in 6 dagen tijd 14 auto’s
[verdachte] : 5 toch
[verdachte] : 1 3 1
[medeverdachte 1] : Ja plus die van vanochtend
[verdachte] : Ja die had ik al
[verdachte] : Die andere was in de stad
[medeverdachte 1] : Owja 5
[verdachte] : Overvecht [23]
30 november tussen 22.00 uur en 22.06 uur
[verdachte] : Neem morgen ff die blokjes mee en me aansteker
[verdachte] : Aub
[medeverdachte 1] : Ja
[verdachte] : Zwz zieje dat als ik het doe
[verdachte] : Kkr harde explosies hele huizen brande af
[verdachte] :  [24]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 27 tot en met 29 november 2018 samen met [verdachte] auto’s in brand heeft gestoken en dat hij op 1 december 2018 samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) auto’s in brand heeft gestoken. Zij waren toen de hele avond samen. Op het moment dat de laatste auto, de Alfa Romeo, in brand werd gestoken was hij er niet meer bij. [verdachte] appte hem dat ze de politie geen rust wilde geven en nog een auto in brand wilde steken. Hij heeft haar toen zijn aanmaakblokjes gegeven. Zij staken de auto’s in brand door een aanmaakblokje in de grille te stoppen en dat aanmaakblokje aan te steken. Bij de auto’s die [verdachte] en hij samen in brand hebben gestoken, stopte een van hen het aanmaakblokje in de grille. De ander, die op de uitkijk stond, stak daarna het aanmaakblokje aan. Bij de auto’s die [verdachte] , [medeverdachte 2] en hij hebben aangestoken, stond een van hen op de uitkijk, stopte de ander het aanmaakblokje in de grille en stak de derde het aanmaakblokje aan. Zij wisselden dat af en spraken per auto af wie wat zou doen. [25]
[verdachte] heeft verklaard dat zij erbij was toen de auto’s in Utrecht in brand werden gestoken. Zij had samen met iemand anders het plan bedacht om de auto’s in brand te steken. Er was sprake van een rolverdeling. Bij de eerste auto heeft zij op de uitkijk gestaan. Bij de tweede auto heeft zij het aanmaakblokje in de grill gestopt. Op 29 november 2018 was zij erbij toen er drie auto’s in Nieuwegein in brand werden gestoken. Op 1 december 2018 was zij erbij toen er meerdere auto’s in Nieuwegein in brand werden gestoken. Zij was toen samen met twee anderen. Ook die dag was er een rolverdeling. Zij heeft een paar auto’s aangestoken en bij een paar auto’s op de uitkijk gestaan. De Alfa Romeo heeft zij aangestoken. [26]
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] op 27, 28 en 29 november en 1 december 2018 betrokken was bij verschillende autobranden in Utrecht en Nieuwegein. [verdachte] heeft verklaard dat zij niet bij de autobrand op 28 november 2018 in Nieuwegein betrokken was, maar de rechtbank gelooft die verklaring niet en verwijst daarbij naar de op 28 en 29 november 2018 gevoerde WhatsAppgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
[verdachte] heeft verder verklaard dat zij vindt dat zij niet schuldig is aan alle autobranden, omdat zij niet alle auto’s zelf in brand heeft gestoken. Bij sommige auto’s stond zij bijvoorbeeld alleen op de uitkijk en bij andere auto’s heeft of hebben alleen de medeverdachte(n) handelingen verricht. De rechtbank vindt echter dat [verdachte] wel schuldig is aan alle onder feit 1 en feit 2 genoemde brandstichtingen en zal uitleggen waarom zij dat vindt.
Uit de zogenoemde bewijsmiddelen blijkt namelijk dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen het plan hebben gemaakt om auto’s in brand te steken. Zij zijn vervolgens op verschillende dagen samen op pad gegaan en hebben die dagen meerdere auto’s in brand gestoken. Op 1 december 2018 was ook [medeverdachte 2] bij hen aanwezig. Elke dag was er sprake van een rolverdeling. De rolverdeling wisselde per auto. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat er sprake was van een samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] (op 27, 28 en 29 november 2018) en tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (op 1 december 2018). Het aandeel van [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] bij de brandstichtingen was (ongeveer) gelijk. Omdat het plan was om samen auto’s in brand te steken en dat ook daadwerkelijk is gebeurd, vindt de rechtbank dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] allemaal verantwoordelijk zijn voor het in brand steken van alle auto’s die zijn aangestoken op de momenten dat zij samen op straat waren. Wie precies wat bij welke auto heeft gedaan vindt de rechtbank niet belangrijk. Ook maakt het niet uit dat [verdachte] op een gegeven moment een auto in brand stak (een Daihatsu met kenteken [kenteken] ) en [medeverdachte 1] rond dezelfde tijd (omstreeks 21:00 uur) even verderop in dezelfde straat (de [adres] ) een andere auto (een Volkswagen met kenteken [kenteken] ). Omdat sprake was van een gemeenschappelijk plan en een gezamenlijke uitvoering, is namelijk juridisch gezien sprake van medeplegen en is [verdachte] ook verantwoordelijk voor de handelingen die door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn verricht. Alleen ten aanzien van de Alfa Romeo, die [verdachte] (volgens haar eigen verklaring) heeft aangestoken toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al thuis waren, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen.
De advocaat van [verdachte] heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er bij elke autobrand sprake was van gevaar voor omliggende goederen. De rechtbank is het hier niet mee eens. De in brand gestoken auto’s stonden allemaal geparkeerd in woonwijken en dus in de nabije omgeving van andere auto’s, woningen, schuttingen, bomen en straatmeubilair. Wanneer de autobranden niet tijdig waren geblust, had het vuur dan ook over kunnen slaan naar andere goederen (zoals bij de Open Vivaro in de [adres] te [woonplaats] ook is gebeurd), waardoor er gevaar is ontstaan voor andere goederen.
4.2
Het gooien van stenen naar een rijdende bus (feit 3 en feit 4)
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie vindt dat [verdachte] , door stenen te gooien naar een rijdende bus, zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 4 tenlastegelegde vernieling.
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
[verdachte] heeft toegegeven dat zij samen met anderen stenen heeft gegooid naar een rijdende bus. Omdat één van deze stenen door de ruit van de bus is gegaan, kan feit 4, de vernieling van de ruit van de bus, volgens de advocaat worden bewezen. Volgens de advocaat was het echter niet de bedoeling van [verdachte] om mensen in de bus te verwonden en ging zij er vanuit dat de ruiten van de bus zo stevig waren dat de stenen niet door de ruit zouden kunnen komen. Er is dus geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel, waardoor [verdachte] dient te worden vrijgesproken van feit 3.
Wat vindt de rechtbank?
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft uit het dossier de volgende bewijsmiddelen gehaald:
[getuige 4] heeft verklaard dat hij op zondag 4 november 2018 werkzaam was als buschauffeur op lijn 8 tussen Utrecht Lunetten en Utrecht Oorsprongpark. Rond 20:00 uur reed hij over de Dichtersbaan. Ter hoogte van de skatebaan hoorde hij plots een doffe knal in de bus. Ter hoogte van de invalidenplaats in de bus bleek een steen te zijn binnengekomen. Een jongedame, die voor het gelede gedeelte van de bus zat, bleek de steen tegen haar hoofd te hebben gekregen. De steen lag in de bus en was ongeveer 10 tot 15 centimeter groot. [27] De bus was redelijk vol en de steen moet ongeveer tien tot twintig personen hebben gepasseerd voordat de jongedame werd geraakt. De bus reed met een snelheid van 50 kilometer per uur. [28]
Het kenteken van deze bus was [kenteken] . De eigenaar van de bus is U-OV. [29] De zijruit naast de instapdeur van de bus is kapot gegaan. [30]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 4 november 2018 in de bus op lijn 8 richting Lunetten zat. Zij hoorde een intens harde klap en vallend glas. Achter haar lag de steen, ter grootte van een mannelijke vuist. Als zij haar sjaal niet over hoofd had getrokken, had er niet alleen glas door de bus gelegen, maar ook bloed. [31]
Op de telefoon van [medeverdachte 2] zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [32] Op 5 november 2018 stuurt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 1] : Besef even voor dat we begonnen met ze 3e zei ik nog tegen [verdachte] straks vliegt die door een ruit heen en raakt die iemand en dan is er een passagier KO
[medeverdachte 1] : Kk mooi uurtje later bam
[medeverdachte 1] : Maar ook als we de buschauffeur hadden geraakt
[medeverdachte 1] : Dan waren we nog lang niet jarig. [33]
[verdachte] heeft verklaard dat zij samen met anderen stenen naar de bus heeft gegooid. Een van de stenen is door de ruit van de bus heen gegaan. [34]
Bewijsoverwegingen
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] , samen met de medeverdachten, stenen heeft gegooid naar een rijdende bus. Een van deze stenen is door de ruit van de bus heen gegaan. [verdachte] heeft verklaard dat het niet haar bedoeling was dat de ruit zou worden vernield en/of dat er mensen (zwaar) gewond zouden raken. Van zogenaamd ‘vol opzet’ is daarom geen sprake. De rechtbank vindt wel dat ten aanzien van zowel feit 3 primair als feit 4 sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’. Van voorwaardelijk opzet wordt gesproken als iemand bewust de ‘aanmerkelijke kans’ dat een bepaald gevolg (zoals in dit geval het kapot gaan van de ruit en het gewond raken van een passagier) zal intreden door zijn of haar handelen heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 4 stelt de rechtbank vast dat de kans dat een ruit kapot gaat wanneer er stenen naartoe worden gegooid groot (‘aanmerkelijk’) is. [verdachte] , die volgens de rechtbank niet dom is, moet zich hiervan bewust geweest zijn. Door toch stenen naar de bus te gooien, heeft [verdachte] volgens de rechtbank bewust de kans aanvaard dat de ruit door haar handelen kapot zou gaan. Hierdoor is bewezen dat [verdachte] zich, samen met de medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan vernieling.
Omdat de bus snel reed op het moment dat de steen door de ruit heen kwam en het een grote steen betrof, vindt de rechtbank dat de kans dat één van de passagiers of de buschauffeur door de steen zou worden geraakt en daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, aanmerkelijk is. Uit het WhatsApp-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan het gooien van de stenen nog tegen [verdachte] heeft gezegd dat het mogelijk was dat de steen door de ruit zou vliegen en dat een van de passagiers hierdoor KO (
knock out)zou raken. De verklaring van [verdachte] dat zij zich niet bewust was van de mogelijke gevolgen van het gooien van de stenen vindt de rechtbank daarom niet aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een inzittende van de bus door haar handelen zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] zich, samen met de medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het gooien van stenen door de ruit van een woning (feit 5)
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat [verdachte] , samen met [medeverdachte 1] , de ruit van de woning heeft vernield door stenen door deze ruit te gooien.
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
Omdat [verdachte] heeft toegegeven dat zij samen met iemand anders stenen door de ruit van de woning heeft gegooid, kan de tenlastegelegde vernieling volgens de advocaat worden bewezen.
Wat vindt de rechtbank?
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] , samen met iemand anders, de ruit van de woning heeft vernield. [verdachte] heeft dit zelf toegegeven en de advocaat van [verdachte] heeft de rechtbank niet gevraagd [verdachte] van dit feit vrij te spreken. De rechtbank zal de bewijsmiddelen daarom niet helemaal uitschrijven, maar de bewijsmiddelen opsommen, waarbij in de voetnoot wordt aangegeven waar de bewijsmiddelen in het dossier te vinden zijn:
- de aangifte door [benadeelde 13] ; [35]
- de bekennende verklaring van [verdachte] . [36]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
1
op meerdere momenten in de periode van 27 november 2018 tot en met 28 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door een aanmaakblokje in (de voorkant/grill van) de auto's te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit aanmaakblokje, ten gevolge waarvan meerdere auto's
(te weten:
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 27 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] ),

geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,

2
op meerdere momenten in de periode van 28 november 2018 tot en met 1 december 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door een aanmaakblokjein (de
voorkant/grill van) de auto's te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit aanmaakblokje, ten gevolge waarvan meerdere auto's (te weten:
- een Opel met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Citroën met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Jeep met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Toyota met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Skoda met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Seat met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Toyota met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en
- een Daihatsu met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] ),

geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,

en
op 1 december 2018 te Nieuwegein opzettelijk brand heeft gesticht door een aanmaakblokje in (de voorkant/grill van) de auto te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een Alfa Romeo met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,

3 primair

op 4 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, stenen richting/tegen een (rijdende) bus (welke in dienst was) heeft gegooid (waardoor een steendoor de ruit van de bus is gegaan), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4
op 4 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een bus (lijn 8, kenteken: [kenteken] ), die aan een ander dan aan verdachte of haar mededaders, te weten aan U-OV toebehoorde, heeft vernield;
5
op 24 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ), die aan een ander dan aan verdachte of haar mededader, te weten aan [benadeelde 13] , toebehoorde, heeft vernield.
[verdachte] zal worden vrijgesproken van alles wat meer ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft spel- en typfouten in de tenlastelegging verbeterd en heeft twee kentekens gewijzigd: [kenteken] is veranderd in [kenteken] en [kenteken] is veranderd in [kenteken] . Dit is volgens de rechtbank niet in het nadeel van [verdachte] gebeurd.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar en leveren volgens de wet de volgende kwalificaties op:

1. medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;

2. medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd

en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

3 primair. medeplegen van poging tot zware mishandeling;

4. medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

5. medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

[verdachte] is strafbaar, omdat er geen omstandigheden bekend zijn geworden die ertoe zouden leiden dat zij niet strafbaar zou zijn.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
Wat vindt de officier van justitie?
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het jeugdstrafrecht toe te passen en [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
8.2
Wat vindt de advocaat van [verdachte] ?
De advocaat heeft aangevoerd dat een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel de zwaarste sanctie is die het jeugdstrafrecht kent en dat het niet juist zou zijn om deze maatregel enkel op te leggen omdat Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SaVe) vindt dat een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) of een voorwaardelijke PIJ-maatregel in het geval van [verdachte] niet mogelijk is. Het is namelijk de vraag of SaVe wel goed onderzoek heeft gedaan. Er lijkt bovendien niet te worden voldaan aan de wettelijke vereisten voor een PIJ-maatregel. [verdachte] is namelijk niet eerder veroordeeld, het risico dat zij opnieuw strafbare feiten zal gaan plegen is niet heel hoog en de psycholoog en psychiater hebben geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
De advocaat heeft de rechtbank ook gevraagd om, mocht de rechtbank [verdachte] toch een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen, een kortere jeugddetentie op te leggen dan door de officier van justitie is gevraagd.
8.3
Wat vindt de rechtbank?
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in deze zaak passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij onder meer rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft samen met de medeverdachten, en in een enkel geval ook alleen, een grote aantal auto’s in brand gestoken en stenen gegooid door de ruit van een rijdende bus en de ruit van een woning. De door [verdachte] gepleegde feiten hebben niet alleen geleid tot veel materiële schade, maar ook tot overlast. Zo heeft bijvoorbeeld de echtgenote van benadeelde partij [A] op de terechtzitting verklaard dat zij op het moment dat hun auto in brand werd gestoken hoogzwanger was en afhankelijk was van de auto. De brandstichting heeft voor haar dus naast materiële schade ook heel veel gedoe opgeleverd, omdat zij na de brandstichting geen auto meer tot haar beschikking had. Dat is natuurlijk erg vervelend. De andere slachtoffers hebben ook dergelijke verhalen verteld over de financiële schade en al het gedoe.
Daarnaast hebben de door [verdachte] gepleegde feiten ook een grote impact gehad op de maatschappij in het algemeen. Uit het dossier en tijdens de zitting is namelijk gebleken dat het handelen van [verdachte] heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid voor onder meer de eigenaren van de auto’s, de inzittenden van de bus, de buschauffeur, andere buschauffeurs, de bewoners van de woning waar de ruit is ingegooid en de grootouders die op dat moment in die woning aanwezig waren. Bovendien hebben met name de brandstichtingen veel onrust veroorzaakt in Utrecht en Nieuwegein. Ook het gooien van de steen naar een rijdende bus heeft heel veel onrust gegeven. De buschauffeur vertelde bijvoorbeeld dat het leek alsof er een aanslag was gepleegd op zijn bus en dat de passagiers huilden en gilden. Het handelen van [verdachte] heeft uiteindelijk alleen materiële schade tot gevolg gehad, maar het had ook veel slechter af kunnen lopen. De rechtbank rekent dit [verdachte] zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden en adviezen van deskundigen
Uit de justitiële documentatie (het “strafblad”) van [verdachte] blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 21 maart 2019;
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 22 maart 2019;
  • het rapport van Samen Veilig Midden-Nederland van 17 juni 2019;
  • het rapport van Reclassering Inforsa van 21 juni 2019.
[verdachte] is door twee psychiaters, S.A.J. de With en drs. A.M. de Jong, en een psycholoog, A.I. de Zwart, onderzocht. Zij hebben twee rapporten over [verdachte] opgesteld. Uit beide rapporten volgt dat bij [verdachte] sprake is van ADHD, een autismespectrumstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. [verdachte] leed aan deze stoornissen op het moment dat zij de strafbare feiten pleegde. Deze stoornissen hebben de keuzes en gedragingen van [verdachte] tijdens het plegen van deze feiten ook beïnvloed. [verdachte] wist namelijk wel dat haar handelen niet goed was, maar zij was door haar stoornissen impulsief, zocht naar manieren om aan haar spanningsbehoefte te voldoen en kon zichzelf daarbij niet goed afremmen. Daarnaast kampte [verdachte] met frustraties die zij door haar stoornissen niet goed kon uiten en lijkt het erop dat haar behoefte aan sociale aansluiting ertoe heeft geleid dat zij zich samen met de medeverdachten heeft aangesloten bij een grotere groep baldadige jongeren. Door de psychiaters en de psycholoog wordt daarom geadviseerd de strafbare feiten in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen, wat inhoudt dat de rechtbank er bij het opleggen van een straf en/of maatregel in het belang van [verdachte] rekening mee moet houden dat [verdachte] de strafbare feiten onder invloed van haar verschillende stoornissen heeft gepleegd.
Zolang de stoornissen van [verdachte] niet goed worden behandeld, schatten de psychiaters de kans op herhaling van strafbare feiten in als matig tot hoog. Deze kans wordt door de psycholoog ingeschat als matig. Het is (mede) daarom van belang dat [verdachte] zal worden behandeld. [verdachte] zal onder meer moeten leren hoe zij met haar stoornissen om moet gaan, haar sociaal-morele ontwikkeling zal moeten worden gestimuleerd en zij zal moeten leren hoe zij haar agressie en frustraties beter kan reguleren. Ook zal er aandacht moeten zijn voor de scholing en dagbesteding van [verdachte] . Volgens de psychiaters en de psycholoog kan de behandeling van [verdachte] het beste uitgevoerd worden tijdens een klinische opname in een forensische setting.
De psychiaters en de psycholoog zeggen dat het, gelet op de persoonlijke omstandigheden en ontwikkelmogelijkheden van [verdachte] , wenselijk is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij hebben daarom binnen het jeugdstrafrecht verschillende strafmogelijkheden onderzocht en komen tot de conclusie dat de behandeling van [verdachte] het beste plaats zou kunnen vinden binnen het kader van een zogenoemde gedragsbeïnvloedende maatregel. Wanneer een gedragsbeïnvloedende maatregel niet mogelijk of haalbaar is, wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Samen Veilig Midden-Nederland (SaVe) heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheid en haalbaarheid van zo’n gedragsbeïnvloedende maatregel. De conclusie van dit onderzoek is dat SaVe vindt dat een gedragsbeïnvloedende maatregel niet haalbaar is. Dit komt onder meer doordat er geen passende behandelinstelling voor [verdachte] is gevonden. Het lijkt erop dat [verdachte] onvoldoende zelfinzicht heeft en niet voldoende gemotiveerd is om een behandeling in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel succesvol te laten verlopen. Hierbij wordt opgemerkt dat [verdachte] berekenend en zelfbepalend is en moeite heeft met het accepteren van gezag. De periode waarbinnen een gedragsbeïnvloedende maatregel moet worden uitgevoerd lijkt bovendien te kort te zijn om het risico op herhaling te verlagen. Wanneer er toch een gedragsbeïnvloedende maatregel zal worden opgelegd, bestaat het risico dat de maatregel moet worden teruggemeld als [verdachte] zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. In dat geval zal [verdachte] vervangende jeugddetentie uit moeten zitten en zal zij niet verder worden behandeld, terwijl dat wel noodzakelijk is. SaVe adviseert daarom geen gedragsbeïnvloedende maatregel, maar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan [verdachte] op te leggen. Binnen een PIJ-maatregel is er namelijk voor [verdachte] meer rust en tijd om aan haar behandeldoelen te werken en vindt er bovendien een langdurig nazorgtraject plaats.
Tijdens de zitting heeft [F] , medewerker van SaVe, een toelichting gegeven op het advies van SaVe en vragen van de rechtbank en de advocaat van [verdachte] beantwoord. Zij heeft verklaard dat zowel een gedragsbeïnvloedende maatregel als een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet haalbaar is, omdat er geen geschikte instelling voor [verdachte] is gevonden. Daarnaast wordt ingeschat dat de problematiek van [verdachte] te ingewikkeld is en [verdachte] onvoldoende gemotiveerd is om een behandeling in een ander kader dan dat van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel tot een goed einde te brengen. Hierbij is ook van belang dat de ouders van [verdachte] niet meer in Nederland wonen en eerdere hulpverleningstrajecten onvoldoende resultaat hebben gehad.
Uit het advies van de reclassering blijkt dat de reclassering zich aansluit bij het advies van SaVe om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De reclassering vindt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel namelijk het meest passend om de kans op herhaling van strafbare feiten te verlagen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Op het moment dat [verdachte] de strafbare feiten pleegde, was zij 19 jaar oud en dus meerderjarig. Normaal gesproken betekent dit dat het volwassenstrafrecht van toepassing zou zijn. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt echter dat de rechtbank in zaken tegen 18- tot 23-jarige verdachten het jeugdstrafrecht van toepassing kan verklaren wanneer dat gelet op (onder meer) hun persoonlijke omstandigheden wenselijk zou zijn. Net als de verschillende deskundigen, de officier van justitie en de advocaat van [verdachte] vindt de rechtbank dat in de zaak tegen [verdachte] het jeugdstrafrecht van toepassing moet zijn. [verdachte] is namelijk weliswaar meerderjarig, maar haar ontwikkeling loopt door haar stoornissen en problemen achter op die van haar leeftijdsgenoten, waardoor het jeugdstrafrecht betere behandelmogelijkheden biedt.
PIJ-maatregel
Door SaVe wordt dus een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel geadviseerd. Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s Sr staan vermeld. Allereerst zou er bij [verdachte] sprake moeten zijn van een gebrekkige ontwikkeling of een stoornis. De psychiaters en psycholoog hebben vastgesteld dat bij [verdachte] ten tijde van het plegen van de strafbare feiten verschillende stoornissen aanwezig waren, waardoor aan de eerste voorwaarde is voldaan. Daarnaast moet de maximum op te leggen gevangenisstraf voor de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten hoger zijn dan vier jaar. In artikel 157 Sr staat dat de maximum gevangenisstraf voor een brandstichting 12 jaar is en in artikel 302 Sr staat dat de maximum gevangenisstraf voor zware mishandeling 8 jaar is. Dat betekent dat ook aan de tweede voorwaarde is voldaan. De PIJ-maatregel moet volgens de wet ook noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit de verschillende rapporten blijkt dat de kans dat [verdachte] opnieuw strafbare feiten zal plegen wanneer zij niet op de juiste wijze zal worden behandeld matig tot hoog is, wordt ook aan deze voorwaarde voldaan. Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van [verdachte] zijn. Ook aan deze voorwaarde is voldaan. De hulpverlening die [verdachte] tot nu toe heeft gehad heeft er namelijk niet toe geleid dat haar gedrag in positieve zin is veranderd. Om een betere toekomst tegemoet te gaan zal er wel een gedragsverandering bij [verdachte] plaats moeten vinden.
Aan de verschillende voorwaarden om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan. Dat de psychiaters en psycholoog geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hebben geadviseerd, betekent niet dat het niet mogelijk is om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Ook het feit dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld, maakt niet dat er geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou kunnen worden opgelegd.
De rechtbank vindt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen en om de ontwikkeling van [verdachte] te verbeteren. Als er een minder zware maatregel mogelijk was om hetzelfde resultaat te kunnen bereiken, zou de rechtbank voor die maatregel hebben gekozen, maar uit het advies van SaVe blijkt dat een gedragsbeïnvloedende maatregel en een voorwaardelijke PIJ-maatregel vanwege de problematiek van [verdachte] niet geschikt zouden zijn en bovendien ook niet mogelijk zijn, omdat er geen passende instelling voor [verdachte] is gevonden. De rechtbank begrijpt dat [verdachte] graag een minder zware maatregel opgelegd zou willen krijgen, maar dit zou volgens de rechtbank uiteindelijk in het nadeel van [verdachte] zelf zijn. De rechtbank hoopt dat [verdachte] inziet dat zij haar gedrag zal moeten veranderen en dat zij gedurende de maatregel haar best zal doen om, met alle hulp die haar zal worden geboden, aan zichzelf en aan haar toekomst te werken.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd voor de duur van drie jaar. Dat is namelijk de termijn die de wet voor deze maatregel geeft. In principe wordt de maatregel na twee jaar voorwaardelijk beëindigd, tenzij dan blijkt dat het nodig is dat de maatregel nog wordt verlengd. Verlenging van de maatregel is alleen mogelijk als er sprake is van geweldsdelicten (of, zoals dat juridisch wordt genoemd, een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen). Omdat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zal de rechtbank bepalen dat de PIJ-maatregel niet gemaximeerd is en dus kan worden verlengd.
Jeugddetentie
Wanneer de rechtbank moet bepalen welke straf zij op zal leggen, kijkt zij onder meer naar straffen die in gelijksoortige zaken worden opgelegd. Wanneer alle door [verdachte] gepleegde feiten bij elkaar op worden geteld, zou de rechtbank op een heel lange jeugddetentie uitkomen. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat [verdachte] volgens de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar is en dat er een PIJ-maatregel aan [verdachte] zal worden opgelegd. Omdat de rechtbank het belangrijk vindt dat er snel met de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel zal worden gestart, zal zij aan [verdachte] een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden opleggen. De tijd die [verdachte] voorafgaand aan dit vonnis al in de justitiële jeugdinrichting in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze termijn worden afgetrokken.
Conclusie
De rechtbank zal aan [verdachte] een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel voor de duur van drie jaar en een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die [verdachte] al voor deze zaak heeft vastgezeten, opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
Benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 2)
[benadeelde 6] , de eigenaar van de Toyota Yaris met kenteken [kenteken] , heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 636,11 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit € 150,00 aan eigen risico, € 36,11 aan medicatie en € 450,00 aan immateriële schade (“smartengeld”).
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de kosten voor de medicatie en de immateriële schade niet toe te wijzen. Voor het overige gedeelte van de vordering heeft de advocaat zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. De € 150,00 die de benadeelde partij aan eigen risico heeft moeten betalen is een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] zal daarom worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen. Dat betekent dat de benadeelde partij het geld zowel kan verhalen op [verdachte] als op de medeverdachte(n). [verdachte] en de medeverdachte(n) zullen dan onderling moeten regelen hoe het toegewezen bedrag tussen hen wordt verdeeld. Het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
De benadeelde partij zal wat betreft de andere kostenposten niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de benadeelde partij niet voldoende heeft onderbouwd dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het handelen van [verdachte] . Dit betekent dat [verdachte] deze kosten niet zal hoeven betalen. De benadeelde partij kan de vordering wat betreft die kostenposten nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Dit houdt in dat de benadeelde partij niet zelf tot actie over hoeft te gaan om het toegewezen bedrag van [verdachte] te krijgen, maar dat de Staat dit namens de benadeelde partij zal doen. [verdachte] (of één van haar medeverdachte(n)) zal het bedrag (inclusief wettelijke rente) dus aan de Staat moeten betalen. Zodra de Staat dit bedrag heeft ontvangen, keert zij dat aan de benadeelde partij uit. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij, omdat het jeugdstrafrecht wordt toegepast, geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.2
Benadeelde partij [benadeelde 10] (feit 2)
[benadeelde 10] , de eigenaar van de Seat Ibiza met kenteken [kenteken] , heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 3.617,74 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit
€ 3.500,00 voor de dagwaarde van de auto, € 8,78 aan reiskosten en € 108,96 aan verlofuren.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de verlofuren niet toe te wijzen. Voor het overige gedeelte van de vordering heeft de advocaat zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. Dat de auto van de benadeelde partij geheel is uitgebrand en de benadeelde partij reiskosten heeft moeten maken, is een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] . De € 3.500,00 voor de dagwaarde van de auto en € 8,78 aan reiskosten zullen daarom worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen en het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
De benadeelde partij zal wat betreft de verlofuren niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de benadeelde partij (de hoogte van) deze kosten niet voldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering wat betreft die kostenpost nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.3
Benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 2)
[benadeelde 3] , de eigenaar van de Opel Zafira met kenteken [kenteken] , heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 2.500,00 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit
€ 2.000,00 aan schade aan de auto en € 500,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de vordering niet toe te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. Dat de auto van de benadeelde partij geheel is uitgebrand, is een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] . De rechtbank vindt het gevraagde bedrag van € 2.000,00 voor de auto van de benadeelde partij een redelijk bedrag. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen en het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
De benadeelde partij zal wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de benadeelde partij deze schade niet voldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering wat betreft de immateriële schade nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.4
Benadeelde partij [benadeelde 12] (feit 2)
[benadeelde 12] , de eigenaar van de Daihatsu Sirion met kenteken [kenteken] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar heeft ook aangegeven dat haar schade al door de verzekeraar is vergoed. Zij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5
Benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 2)
[benadeelde 5] , de eigenaar van de Jeep Grand Cherokee met kenteken [kenteken] , heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 250,00 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit de schade aan de gesmolten grille.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de vordering niet toe te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. Dat de grille van de auto van de benadeelde partij is gesmolten, is een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] . De vordering zal daarom worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen en het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.6
Benadeelde partij [benadeelde 14] B.V. (feit 2)
Namens [benadeelde 14] B.V., de eigenaar van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , heeft [E] de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 470,00 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit de waardevermindering van de auto.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de vordering niet toe te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ingediend door [E] , maar dat niet is gebleken dat deze persoon namens [benadeelde 14] B.V. gemachtigd was om de vordering in te dienen. Omdat daarmee niet is voldaan aan de eisen die in de wet worden gesteld, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.7
Benadeelde partij [benadeelde 8] (feit 2)
[benadeelde 8] , de eigenaar van de Opel Agila met kenteken [kenteken] , heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 186,54 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit € 130,60 aan treinkaartjes, € 28,96 aan benzine en € 25,00 aan wegenbelasting.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de vordering niet toe te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. De kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken, zijn volgens de rechtbank een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] . De vordering zal daarom worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen en het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.8
Benadeelde partij [A] (feit 2)
[A] , de eigenaar van de Skoda Octavia met kenteken [kenteken] , heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 1.950,00 toe te kennen. Dit bedrag betreft de dagwaarde van de auto, waarvan de vergoeding die de benadeelde partij van de sloperij heeft ontvangen is afgetrokken.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. Dat de auto van de benadeelde partij total loss is verklaard, is een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] . De vordering zal daarom worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen en het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.
9.9
Benadeelde partijen Achmea, ASR, Voogd & Voogd, ANAC en AllSecur (feit 2)
De verzekeringsmaatschappijen Achmea, ASR, Voogd & Voogd, ANAC en AllSecur hebben de rechtbank gevraagd een schadevergoeding toe te kennen, omdat zij ten gevolge van de brandstichtingen schadevergoeding aan hun verzekerden hebben uitgekeerd.
De officier van justitie heeft gevraagd de vorderingen van de verzekeringsmaatschappijen hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de vorderingen niet toe te wijzen.
De rechtbank zal de verzekeringsmaatschappijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. In het vonnis tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft de rechtbank overwogen dat verzekeringsmaatschappijen op grond van de wetgeschiedenis niet bevoegd zijn zich als benadeelde partij te voegen in een strafzaak, omdat de schade die zij hebben geleden niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade. De rechtbank sluit zich in de zaak tegen [verdachte] daarbij aan. De verzekeringsmaatschappijen kunnen hun vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.1
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 3 primair)
[slachtoffer] heeft de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 1.278,00 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit € 1.200,00 aan kosten voor een extra schooljaar en € 78,00 aan buskosten.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft gevraagd de vordering niet toe te wijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de benadeelde partij de schade niet voldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.11
Benadeelde partij U-OV (feit 4)
Namens U-OV is de rechtbank gevraagd een schadevergoeding van € 465,00 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit de kosten die zijn gemaakt voor het vervangen van de ruit.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De advocaat van [verdachte] heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van [verdachte] schade heeft geleden. Dat de ruit van de bus moest worden vervangen, is een rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] . De vordering zal daarom worden toegewezen.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen en het toegewezen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag waarop het gehele bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
[verdachte] zal ook de kosten die de benadeelde partij al heeft gemaakt of nog moet maken voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten betalen.
Aan [verdachte] zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Als [verdachte] het bedrag niet betaalt, zal zij geen aanvullende jeugddetentie opgelegd krijgen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 157, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigenvoor de duur van
3 jaren;
- bepaalt dat deze maatregel
niet gemaximeerd is;
Benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 2)
  • wijst de vordering van [benadeelde 6] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 6] aan de Staat € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 10] (feit 2)
  • wijst de vordering van [benadeelde 10] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 10] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 10] aan de Staat € 3.508,78 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 2)
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat
€ 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 12] (feit 2)
- verklaart [benadeelde 12] in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 2)
  • wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 14] B.V. (feit 2)
- verklaart [benadeelde 14] B.V. in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij [benadeelde 8] (feit 2)
  • wijst de vordering van [benadeelde 8] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 8] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 8] aan de Staat € 186,54 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [A] (feit 2)
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 1.950,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij Achmea (feit 2)
- verklaart Achmea in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij ASR (feit 2)
- verklaart ASR in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij Voogd & Voogd (feit 2)
- verklaart Voogd & Voogd in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij ANAC (feit 2)
- verklaart ANAC in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij AllSecur (feit 2)
- verklaart AllSecur in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 3 primair)
- verklaart [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
Benadeelde partij U-OV (feit 4)
  • wijst de vordering van U-OV toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan U-OV van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door (een) ander(en) (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van U-OV aan de Staat
€ 465,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of (een van) haar mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.Z. Schoppink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat:
1
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 28 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) aanmaakblokje(s) in (de voorkant/grill van) de auto('s) te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit/deze aanmaakblokje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan meerdere auto's
(te weten:
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 27 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Volkskwagen met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] ),

geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,

en/of
[medeverdachte 1] op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 28 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) aanmaakblokje(s) in (de voorkant/grill van) de auto('s) te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit/deze aanmaakblokje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan meerdere auto's
(te weten:
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 27 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Volkskwagen met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] ),
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 28 november 2018 te Utrecht opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (een) aanmaakblokje(s) en/of (een) aansteker(s) aan die [medeverdachte 1] aan te geven;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 28 november 2018 tot en met 1 december 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) aanmaakblokje(s) in (de
voorkant/grill van) de auto('s) te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit/deze aanmaakblokje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan meerdere auto's (te weten:
- een Opel met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Citroën met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Jeep met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Toyota met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Alfa Romeo met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Skoda met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Seat met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Toyota met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Daihatsu met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] ),

geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,

en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 28 november 2018 tot en met 1 december 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) aanmaakblokje(s) in (de voorkant/grill van) de auto('s) te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit/deze aanmaakblokje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan meerdere auto's (te weten:
- een Opel met kenteken [kenteken] op 28 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Citroën met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Jeep met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Toyota met kenteken [kenteken] op 29 november 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Alfa Romeo met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Volkswagen met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Skoda met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Opel met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Seat met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Toyota met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] en/of
- een Daihatsu met kenteken [kenteken] op 1 december 2018 op de [adres] te [woonplaats] ),
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 28 november 2018 tot en met 1 december 2018 te Nieuwegein opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (een) aanmaakblokje(s) en/of (een) aansteker(s) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aan te geven;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op of omstreeks 4 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerdere stenen richting/tegen een (rijdende) bus (welke in dienst was) heeft gegooid (waardoor die steen/stenen door de ruit van de bus zijn gegaan), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 4 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meerdere stenen
richting/tegen een (rijdende) bus te gooien, waardoor er een steen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geraakt;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4
zij op of omstreeks 4 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (de ruit) van een bus (lijn 8, kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan U-OV toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
5
zij op of omstreeks 24 november 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde 13] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 februari 2019, genummerd 2018347504 (09PALLAS18), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 478. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] van 27 november 2018, p. 306.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] van 28 november 2018, p. 311.
4.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] van 28 november 2018, p. 150.
5.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] van 29 november 2018, p. 143.
6.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] van 29 november 2018, p. 146.
7.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] van 29 november 2018, p. 148.
8.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 1] , p. 66.
9.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 7] van 1 december 2018, p. 103.
10.Proces-verbaal van aangifte door [getuige 3] van 1 december 2018, p. 111.
11.Proces-verbaal van aangifte door [getuige 3] van 1 december 2018, p. 112.
12.Proces-verbaal van aangifte door [A] van 1 december 2018, p. 121 en 122.
13.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 8] van 1 december 2018, p. 123.
14.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 9] van 1 december 2018, p. 127.
15.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 10] van 1 december 2018, p. 129.
16.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 11] van 1 december 2018, p. 135.
17.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 11] van 1 december 2018, p. 136.
18.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 12] van 3 december 2018, p. 137.
19.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 12] van 3 december 2018, p. 138.
20.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 2] , p. 197-198.
21.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 2] , p. 198.
22.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 2] , p. 199.
23.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 3] , p. 275.
24.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 3] , p. 279.
25.Proces-verbaal van de terechtzitting van 5 april 2019 in de zaak tegen [medeverdachte 1] .
26.Proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2019 in deze zaak.
27.Het proces-verbaal bevindingen buschauffeur steen door de ruit, p. 376.
28.Het proces-verbaal bevindingen buschauffeur steen door de ruit, p. 377.
29.Een geschrift, te weten: een afschrift van aangifte met proces-verbaalnummer PL0900-2018324074, p. 305.
30.Een geschrift, te weten: een afschrift van aangifte met proces-verbaalnummer PL0900-2018324074, p. 304.
31.Het proces-verbaal van bevindingen passagier buslijn 8, p. 379.
32.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 3] van 13 december 2018, p. 272.
33.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 3] van 13 december 2018, p. 281.
34.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2019.
35.Een geschrift, te weten: een afschrift van aangifte van vernieling met proces-verbaalnummer PL0900-2018344216, p. 394-395.
36.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2019.