ECLI:NL:RBMNE:2019:3023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
16/659542-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag door feitelijk leidinggevende van een onderneming

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggevende van [bedrijf] B.V. wordt beschuldigd van witwassen. De verdachte heeft in de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018 een geldbedrag van in totaal € 190.000,- gewitwasd door contante uitgaven te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] verantwoordelijk was voor alle activiteiten van de onderneming. Tijdens de zitting op 19 juni 2019 heeft de officier van justitie mr. D.C. Smits de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat mr. W. Hendrickx.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de dagvaarding voor een deel nietig is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte onvoldoende duidelijkheid had over de beschuldigingen. De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging gewogen. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, gezien de contante stortingen en het gebrek aan een legale herkomst van het geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en een beroepsverbod van 3 jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op bepaalde goederen, waarvan de teruggave aan de rechthebbenden is gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659542-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, neer op:
primair:het feitelijk leiding geven aan witwassen van een geldbedrag van in totaal
€ 190.000,- door [bedrijf] B.V. (hierna ook te noemen: [bedrijf] ) in de periode van 3 februari 2016 t/m 25 april 2018 in Woerden,
subsidiair:witwassen van een geldbedrag van in totaal € 190.000,- in voornoemde periode in Woerden.

3.VOORVRAGEN

Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging stelt zich op het standpunt dat delen van de dagvaarding nietig dienen te worden verklaard, namelijk de zin “althans enig geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27)” die zowel terugkomt in het primair als subsidiair ten laste gelegde. Deze zin is onduidelijk omdat er in het dossier veel verschillende bedragen worden genoemd en er daarnaast ook nog een in beslag genomen administratie is met bedragen van verkoopfacturen.
De officier van justitie heeft ter zitting opgemerkt dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. De betreffende zin duidt niet alleen op het expliciet genoemde bedrag van € 190.000,-, maar laat de mogelijkheid open om ook een hoger (of lager) bedrag bewezen te achten.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft het onderdeel “althans enig geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27)” nietig moet worden verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat voornoemd onderdeel niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu zonder nadere omschrijving voor verdachte onvoldoende duidelijk is van het witwassen van welke andere geldbedragen (dan de expliciet genoemde € 190.000,-) hij wordt beschuldigd.
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen,
namelijk dat [bedrijf] een geldbedrag ter hoogte van € 190.000,- heeft witgewassen door de werkelijke aard en herkomst hiervan te verhullen terwijl verdachte wist dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. Verdachte was als enig bestuurder en enig werknemer verantwoordelijk voor alle ontplooide activiteiten namens [bedrijf] .
Er was een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, gelet op drie MMA-meldingen, informatie van de Financial Intelligence Unit (FIU) over een contante storting en de omstandigheid dat de onderneming zou zijn gestart met een geldlening van € 190.000,- die niet in de bankafschriften was terug te herleiden. Uiteindelijk is namens verdachte geen verifieerbare, concrete verklaring afgelegd over de herkomst van het contante startkapitaal van € 190.000,-, dat – bij een gebrek aan een concrete legale bron – dit bedragals van misdrijf afkomstig moet worden beschouwd. Immers heeft onderzoek naar de herkomst van dit bedrag de verklaring van verdachte niet (volledig) bevestigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Nu er geen direct bewijs is voor een gronddelict dient allereerst sprake te zijn van een vermoeden van witwassen. De contante storting van (in totaal) € 87.000,- waar de FIU-melding op ziet bestond deels uit geleend geld en deels uit omzet van [bedrijf] . Het is een gegeven dat het in de conservatieve autohandel gebruikelijk is dat veel wordt betaald in contanten. Van een vermoeden van witwassen was derhalve geen sprake.
Indien de rechtbank dit vermoeden van witwassen wel aanneemt, dan is er een leningsovereenkomst overgelegd waaruit volgt dat verdachte een startkapitaal van
€ 190.000,- geleend heeft van zijn neef [getuige 1] uit België. Daarmee is een min of meer concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. [getuige 1] heeft het opmaken van de leningsovereenkomst tegenover de Belgische autoriteiten bevestigd. Dat [getuige 1] heeft verklaard dat hij het geld uiteindelijk niet daadwerkelijk heeft verstrekt aan zijn neef, zou op advies zijn geweest van zijn raadsman. [getuige 1] kon wel degelijk over een dergelijk geldbedrag beschikken; hier is echter onvoldoende onderzoek naar gedaan door het Openbaar Ministerie. Dit leidt ertoe dat geen bewezenverklaring van witwassen kan volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Als echter op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf (het gronddelict), kan naar bestendige jurisprudentie niettemin worden bewezen verklaard dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
In het onderhavige politieonderzoek is geen direct bewijs voor een criminele herkomst van het tenlastegelegde geldbedrag gevonden. Derhalve ligt de vraag voor of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de geldbedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen zal uit dat onderzoek moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
Vermoeden van witwassen [1]
Verdachte heeft op 3 februari 2016 zijn onderneming [bedrijf] opgericht. [2] Hij is daarvan enig aandeelhouder en bestuurder. [3]
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van [bedrijf] is gebleken dat gedurende de onderzoeksperiode in totaal € 104.570,- contant op de rekening bij de ING Bank NV is gestort [4] en in totaal € 114.465,- contant op de rekening bij de ABN Amro Bank is gestort. [5]
Op 1 juni 2016 meldt ING een verdachte transactie betreffende rechtspersoon [bedrijf] . De inkomende geldstroom à € 104.498, - wordt gekenmerkt door cash € 87.210,-. [6]
Het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit verstrekte de kentekens die [bedrijf] vanaf de oprichting in februari 2016 in de bedrijfsvoorraad had geregistreerd. [7] Hieruit volgt dat [bedrijf] in totaal 37 auto’s heeft aangeschaft. Op basis van de geschatte waarden werd in de periode van 10 februari 2016 tot en met 6 juli 2016 (het eerste half jaar na oprichting) door [bedrijf] in totaal ruim €190.800,- geïnvesteerd in deze auto’s. [8] In totaal werd door [bedrijf] gedurende de onderzoeksperiode ruim € 800.000,- geïnvesteerd in auto’s. [9]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na oprichting van de onderneming voertuigen heeft aangekocht [10] :
Hoe werden de voertuigen betaald?
De meeste gingen cash.
Hoe kwam je aan het geld voor de aankoop van de voertuigen?
Ja twee ton, ik weet niet in hoeverre later. Ik ben daarmee begonnen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018 [11] sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte koopt op naam van [bedrijf] verschillende voertuigen aan met naar eigen zeggen een aankoopwaarde van ruim € 200.000,-. Dit uitgavenpatroon, zonder dat van verdachte een legaal inkomen bekend is dat dergelijke uitgaves kan verklaren, terwijl [bedrijf] bovendien geen kasadministratie bijgehouden heeft, [12] zodat geen zicht is op de geldstromen binnen de BV, levert een vermoeden van witwassen op.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Over de herkomst van het geld dat in [bedrijf] is geïnvesteerd, verklaarde verdachte dat hij een bedrag van € 190.000,- geleend heeft van zijn neef [getuige 1] uit België. Zij hebben hiertoe ook een leningsovereenkomst opgesteld, die deel uitmaakt van het dossier. Dit maakt dat namens verdachte een min of meer concrete en verifieerbare verklaring is afgelegd over de herkomst van het geld.
Vervolgens is hier onderzoek naar gedaan door het Openbaar Ministerie en is de betreffende neef door de Belgische autoriteiten gehoord. Hij bevestigt het verhaal van verdachte echter niet. Weliswaar stelt [getuige 1] dat er een overeenkomst door hem en verdachte is ondertekend, maar hij verklaart ook dat hij uiteindelijk geen geld heeft uitgeleend aan verdachte.
[getuige 2] , een oom van verdachte , is ter terechtzitting van 19 juni 2019 als meegebrachte getuige gehoord. Hij zou volgens verdachte bij het opstellen en ondertekenen van de geldleningovereenkomst door hem en [getuige 1] , en bij het overhandigen van een deel van het geldbedrag door [getuige 1] aan verdachte, aanwezig zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat de getuige zijn verklaring bijstelde gedurende het verhoor (zoals over het moment waarop hij op de hoogte raakte van het doel van zijn reis met verdachte naar België) en dat hij op diverse punten niet in staat bleek te verklaren over feitelijkheden voorafgaand aan en na afloop van de overdracht van het geld. Bovendien week de verklaring van de getuige op belangrijke punten en in belangrijke mate af van de verklaring van verdachte, zoals over de wijze waarop het geld is overhandigd (het geld werd in een stapeltje los in de hand overhandigd en door verdachte in de binnenzak van zijn jasje opgeborgen vs. circa € 50.000,- werd in een plastic tasje overhandigd) en over de plek waar [getuige 1] het geld vandaan haalde ( [getuige 1] had het geld op de zaak in een laatje klaarliggen vs. [getuige 1] ging tussendoor weg om het geld bij hem thuis op te halen). De getuige ondersteunt de verklaring van verdachte daarmee op essentiële onderdelen niet. De rechtbank acht de verklaring van de getuige derhalve niet betrouwbaar. De rechtbank betrekt daarbij ook het feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat er geen mensen bij de overdracht van het geld aanwezig waren geweest en het late tijdstip waarop hij is gaan verklaren dat er toch iemand getuige is geweest van de overdracht van geld van [getuige 1] aan verdachte. Met het bestaan van deze getuige kwam hij voor het eerst op zitting, en niet al bij de politie, bijvoorbeeld op het moment dat de politie verdachte tijdens zijn derde verhoor confronteerde met het feit dat [getuige 1] de geldlening niet had bevestigd. Ook betrekt de rechtbank daarin een opmerking van verdachte tijdens hetzelfde verhoor, kort voor de confrontatie met voornoemde Belgische onderzoeksresultaten. Verdachte vraagt zijn raadsman namelijk tijdens het verhoor of hij bij zijn verklaring blijft dat hij € 190.000,- contant van [getuige 1] zou hebben geleend (“Ja, voor nu wel toch?”).
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld is daarmee noch door zijn neef [getuige 1] noch door zijn oom, getuige [getuige 2] , (voldoende) bevestigd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de stelling van verdachte over de herkomst van het startkapitaal van [bedrijf] niet verifieerbaar gebleken. Nu verdachte ook geen andere concreet en min of meer verifieerbare verklaring over de herkomst is afgelegd, concludeert de rechtbank, gezien de besproken feiten en omstandigheden, dat het geld afkomstig is geweest uit enig misdrijf. Door het aankopen van auto’s ten behoeve van de verhuur of verkoop heeft verdachte de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld en het geld omgezet.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in ieder geval een contant geldbedrag van € 190.000,- in [bedrijf] is geïnvesteerd. Omdat [verdachte] als bestuurder en enig aandeelhouder dit geld heeft gebruikt om voertuigen ten behoeve (en op naam) van [bedrijf] aan te kopen, acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
primair
[bedrijf] B.V. op tijdstippen in de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018, te Woerden, althans in Nederland, telkens van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 190.000 euro, de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld, terwijl zij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
[bedrijf] B.V. op tijdstippen in de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018, te Woerden, althans in Nederland, telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 190.000 euro, omgezet, terwijl zij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
feitelijk leiding geven aan witwassen, begaan door een rechtspersoon

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie een beroepsverbod in de autoverhuurbranche gevorderd voor een periode van drie jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet op zijn plaats, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij een eventuele bewezenverklaring dient gekozen te worden voor oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf. Verdachte is namelijk niet eerder veroordeeld voor witwassen. Bovendien heeft hij al veel financiële schade geleden door het politieonderzoek en de strafprocedure.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar als feitelijk leidinggevende geld uit criminele activiteiten witgewassen door het doen van contante uitgaven. Verdachte kocht, als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] , met contant geld veelal luxe voertuigen, om deze te kunnen verhuren of verkopen via zijn onderneming.
Met zijn handelen heeft verdachte opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken. Een dergelijk witwasfeit heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer en op de openbare orde. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van weinig inzicht laten blijken in het strafwaardige karakter van zijn handelen. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van verdachte d.d. 8 mei 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder door een strafrechter is veroordeeld maar niet voor een soortgelijk delict. De rechtbank zal hier in strafverzwarende, noch in strafverminderende zin rekening mee houden.
De rechtbank heeft gelet op het LOVS-oriëntatiepunt voor witwasfeiten en neemt gezien het benadelingsbedrag (categorie D) de pleegperiode en voornoemde omstandigheden waaronder het feit is begaan een gevangenisstraf van 9 tot en met 12 maanden als uitgangspunt.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, de duur van de bewezen verklaarde periode en de hoogte van het benadelingsbedrag acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden. Hetgeen de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft opgemerkt (verdachte is kostwinner van zijn gezin en heeft al financiële schade geleden door de strafprocedure) geven geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen. Een dergelijke straf zou naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is gepleegd acht de rechtbank het ook passend om verdachte te ontzetten van het recht om gedurende een periode van drie jaren het beroep van autoverhuurder en autoverkoper uit te voeren.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft ter terechtzitting een (ongedateerde) beslaglijst overgelegd. Deze is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Er rust beslag op de voorwerpen genummerd van 1, 4 t/m 17, 19, 20, 22, 23, 25 t/m 32. Nu niet duidelijk is in het dossier en de beslaglijst onder wie de goederen in beslag zijn genomen (verdachte of de rechtspersoon) neemt de rechtbank in beide vonnissen een beslissing over deze goederen, met uitzondering van de goederen waarop conservatoir beslag rust.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de voorwerpen met nummers 1, 4 t/m 11, 13, 22, 29 t/m 31 op het standpunt gesteld dat deze geretourneerd kunnen worden aan de rechthebbende(n).
De raadsman heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1, 4 t/m 11, 13, 22, 29 t/m 32 aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt. Over de overige in beslag genomen goederen neemt de rechtbank geen beslissing nu hetzij het beslag al afgehandeld is hetzij hierop conservatoir beslag rust.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 28, 31, 51 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het deel “althans enig geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27)” dat zowel terugkomt in het primair als in het subsidiair ten laste gelegde feit, partieel nietig;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- ontzet verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep van autoverhuurder of
autoverkoper voor de duur van 3 (drie) jaren;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de voorwerpen genummerd 1, 4 t/m 11, 13, 22, 29 t/m 32 op de beslaglijst die aan in de bijlage van dit vonnis is opgenomen en als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2019.
Mr. Slager is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
[bedrijf] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018, te Woerden, althans in Nederland, (telkens) van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 190.000 euro, althans een geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
[bedrijf] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018, te Woerden, althans in Nederland, (telkens) een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 190.000 euro, althans een geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van enig voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018, te Woerden, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 190.000 euro, althans een geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018, te Woerden, althans in Nederland, (telkens) een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 190.000 euro, althans een geldbedrag (einddossier, p. 20 tot en met 27) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van enig voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest
vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Bijlage: beslaglijst

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juli 2018, onderzoek LYKOS / MDRAA17018, opgemaakt door de Politie Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, doorgenummerd 1 tot en met 467. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, p. 105.
3.Het proces-verbaal van bevindingen administratie [bedrijf] , p. 347.
4.Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, p. 93.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 287.
6.Het proces-verbaal van verdenking, p. 21.
7.Het proces-verbaal van verdenking, p. 23.
8.Het proces-verbaal van verdenking, p. 23.
9.Het proces-verbaal van verdenking, p. 24.
10.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 400.
11.Het proces-verbaal verdenking, p. 27 en het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 375.
12.Het proces-verbaal bevindingen administratie [bedrijf] , p. 350.