ECLI:NL:RBMNE:2019:3020

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
16/659564-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van verdachte in psychiatrisch ziekenhuis na poging zware mishandeling van politieambtenaar

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 9 augustus 2018 in Utrecht een politieambtenaar heeft bedreigd en geprobeerd deze zwaar te mishandelen met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor hij niet volledig toerekeningsvatbaar is voor zijn daden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn stoornis een gevaar vormt voor anderen en voor zichzelf. Gezien de ernst van de feiten en de noodzaak voor behandeling, heeft de rechtbank besloten de verdachte voor de duur van één jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, een politieambtenaar die letsel heeft opgelopen, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van €750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659564-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1955] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in PI Middelburg, locatie “Torentijd”, Middelburg.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 november 2018, 31 januari 2019, 11 april 2019, 1 mei 2019 en
19 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen door raadsvrouw mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, alsmede mr. B.S. van der Klauw en [A] namens de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. primair: zich op 9 augustus 2018 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan een
poging zware mishandeling van een politieambtenaar ( [nummer] ) door met een mes in de richting van zijn bovenlichaam en/of arm een zwaaiende beweging te maken.
subsidiair: zich op een 9 augustus 2018 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar ( [nummer] ) door hem in de arm te steken met een mes.
2. zich op 9 augustus 2018 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van politieambtenaar [politieambtenaar] door meermalen met twee messen stekende bewegingen te maken in zijn richting.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1 primair (poging tot zware mishandeling)
Een proces-verbaal van aangifte
Feit : Doodslag/moord (poging)
Plaats delict : Utrecht
Op 10 augustus 2018 verscheen een persoon die mij opgaf te zijn:
Achternaam : [nummer]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Op 9 augustus 2018 was ik politieambtenaar werkzaam onder dienstnummer [dienstnummer] belast met de aanhouding van verdachte [verdachte] . Dit vond plaats op het adres van de verdachte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij deze aanhouding werd ik aangevallen met een mes die de verdachte in zijn hand
vasthield. Ik was uitgerust met een schild waardoor ik de aanval grotendeels kon
afwenden. De verdachte maakte een zwaaiende beweging met zijn rechterarm om het
schild heen in de richting van mijn bovenlichaam. In zijn rechterhand hield hij een
mes vast en raakte mij in mijn linker elle boog. Hierdoor ontstond een steekwond in
mijn elleboog die in het ziekenhuis gehecht diende te worden. Tevens raakte mijn
dienstkleding beschadigd. Voor de aanhouding had ik geen letsel en was mijn kleding
nog onbeschadigd en in tact.
Ik zag dat hij bewust een zwaaiende beweging met het mes in zijn hand om het
schild heen maakte met als doel mij te verwonden, lichamelijk letsel toe te brengen
dan wel om het leven te brengen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [2]
Proces-verbaal van bevindingen van [dienstnummer]
Op 9 augustus 2018 was ik, samen met collega’s [dienstnummer] , [dienstnummer] , [dienstnummer] ,
214 en 207 belast met de aanhouding van verdachte [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] vanuit rechts in de deuropening kwam. Ik zag dat hij in elke hand een mes vast hield en in onze richting keek.
Ik zag dat [verdachte] zijn rechterarm om het schild van [dienstnummer] boog. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een mes vast hield en hiermee de linkerarm van [dienstnummer] raakte. [3]
Een geneeskundige verklaring
Betreft: Medische informatie
Patiënt: [dienstnummer] , [nummer]
Samengevat:
Bovenstaande patiënt ( [dienstnummer] , [nummer] ) is door mij behandeld op 9 augustus 2018 op de Huisartsenpost Utrecht stad, i.v.m. een steekwond aan de arm.
1. De wond was geschat 1,5 cm breed en de wond was oppervlakkig gelacereerd (tot op de subcutis)
2. 2- tal hechtingen
3. Er was sprake van oppervlakkig letsel, volledig neurovasculair intact. [4]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam en de arm van het slachtoffer. Door op een korte afstand een zwaaiende beweging te maken met een mes in de richting van het bovenlichaam dan wel een arm, waarbij het slachtoffer ook daadwerkelijk in zijn arm is gestoken, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bij het raken van het bovenlichaam dan wel de arm hadden immers gemakkelijk kwetsbare lichaamsdelen als spieren, pezen en slagaders geraakt kunnen worden, ten gevolge waarvan zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. De handelingen zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 (bedreiging)
Proces-verbaal van bevindingen van brigadier [politieambtenaar]
Op 9 augustus 2018 kwamen wij ter plaatse op de [adres] te [woonplaats] . Ik hoorde dat de verdachte genaamd [verdachte] in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] was. Dat hij daar alleen was en dat de deur dicht was. Ik hoorde van een begeleider dat [verdachte] met twee messen in zijn hand andere bewoners had bedreigd. Ik hoorde dat de medewerkster van het operationeel centrum aan gaf dat [verdachte] voorkomt ter zake meerdere geweldsdelicten waaronder: mishandeling, poging doodslag, doodslag en poging moord.
Ik liep achter mijn schild richting de voordeur van de woning van verdachte [verdachte] . Op het moment dat wij de voordeur wilde openen kwam verdachte [verdachte] door de gang richting de voordeur lopen. Ik heb meerdere keren luidkeels geroepen: ‘Politie, laat je handen
zien’. Ik zag dat verdachte [verdachte] hier niet op reageerde. Ik zag door de ruit naast de voordeur dat hij een mes in beide handen had. Ik zag dat beide messen een lemmet hadden van ongeveer 10 a 15 centimeter lang. Ik zag dat terwijl de voordeur nog dicht was, verdachte [verdachte] , achter het glas, met de messen meerdere stekende bewegingen maakte in de richting van mijn hoofd. Ik keek verdachte [verdachte] recht in zijn ogen aan. Ik zag dat verdachte [verdachte] een zeer verwarde indruk maakte. Ik was bang dat als de deur open zou gaan, verdachte [verdachte] mij of mijn collega’s zou neersteken. Ik wilde mijn collega Roseboom zeggen dat hij de deur niet moest openen. Alvorens ik dat kon doen was de deur al open. Ik zag dat verdachte [verdachte] in de deuropening stapte met de messen in beide handen. [5]
Proces-verbaal van aangifte
Feit : Bedreiging
Plaats delict: : Utrecht
Op 10 augustus 2018 verscheen een persoon die mij opgaf te zijn:
Achternaam : [politieambtenaar]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op 9 augustus 2018.
Dit betreft een fake aangifte. Ik verwijs voor meer informatie naar de apart opgemaakt proces-verbaal van bevindingen onder procesnummer 2018231672-2. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [6]
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
Op 9 augustus 2018 hoorden wij dat aan de [adres] te [adres] een man met 2 grote messen stond te zwaaien. Wij waren kort na de melding ter plaatse op de locatie. Wij hebben een plan gemaakt ter aanhouding van verdachte [verdachte] . Dit deden wij met collega’s [politieambtenaar] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . Wij zagen dat verdachte in de deuropening stond met 2 messen in zijn handen. Hij werd luidkeels meerdere malen aangeroepen door collega [politieambtenaar] dat hij het mes moest laten vallen. Wij zagen dat hij hieraan niet voldeed, wij zagen en hoorden hem schreeuwen. Wij zagen dat hij stekende bewegingen richting ons maakte. [7]
Conclusie
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat onder de gegeven omstandigheden door het handelen van verdachte bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan ook wettig en overtuigend te bewijzen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. Primair
op 09 augustus 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan een politieambtenaar van de Landelijke Eenheid, bekend onder nummer
[nummer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, een zwaaiende beweging te maken in de richting van het bovenlichaam en de arm van die politieambtenaar, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 09 augustus 2018 te Utrecht, brigadier van politie Eenheid
Midden-Nederland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met twee messen stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [politieambtenaar] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Wel heeft zij gevorderd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Wel heeft de raadsvrouw de rechtbank erop gewezen dat in de Pro Justitia rapportage opgemaakt omtrent verdachte niet lijkt te zijn meegewogen dat uit het dossier volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten een zeer verwarde indruk maakte. Verbalisanten hebben verklaard dat op 9 augustus 2018 een wazige blik had in zijn ogen, dwars door politieambtenaren heen leek te kijken met een soort van dode gevoelloze blik en dat schoten met beanbags, dan wel het taseren van zijn lichaam geen direct effect op verdachte leek te hebben.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Rapportage pro Justitia van 26 april 2019, opgemaakt door C.J. van Gestel, psychiater, en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, GZ-psycholoog, onder supervisie van P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)
Ten aanzien van de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens stellen de rapporteurs het volgende.
Gedurende de observatie, waarin een afwerende, bozige man gezien werd die
contact met anderen in toenemende mate wilde vermijden, is geconcludeerd dat verdachte
in de loop van zijn leven allerlei symptomen heeft laten zien, die met de kennis van nu
gezien kunnen worden op een continuüm tussen schizotypie en schizofrenie. Op welke
momenten in zijn leven verdachtes realiteitstoetsing daadwerkelijk te kort schoot, is onderzoekers niet duidelijk geworden. Dat die realiteitstoetsing de afgelopen jaren meer dan
voorheen onder druk stond, is aannemelijk geworden. Het lijkt erop dat verdachte bij het
ouder worden, mogelijk vanwege de achteruitgang van allerlei copingvaardigheden, de grens
van een psychotische stoornis wel enkele malen heeft overschreden. Voorgaande wordt in
onderhavig onderzoek geclassificeerd als een andere gespecificeerde schizofreniespectrum of
andere psychotische stoornis. Dat verdachte als het ware zijn hele volwassen leven
bewogen heeft binnen het voornoemde continuüm, impliceert dat dat ook ten tijde van de
totstandkoming van de hem ten laste gelegde feiten het geval was. Daarnaast zijn er nog
altijd aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van alcohol, waarvan de ernst niet
eenduidig is vast te stellen. Er zijn geen aanwijzingen voor een daadwerkelijke intoxicatie
van verdachte ten tijde van de totstandkoming van de hem ten laste gelegde feiten, ook
omdat het afnemen van een bloedproef stuitte op verzet van verdachte. Een intoxicatie op
dat moment is daarmee uiteraard ook niet uitgesloten.
Ten aanzien van de vraag of de ziekelijke stoornis van verdachte de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde wordt het volgende gerapporteerd.
Verdachte, die bij Altrecht beland was na twee jaren zonder noemenswaardige agressie bij
Inforsa, deed in de loop van zijn verblijf bij Altrecht vaker vreemde en bedreigende uitspraken. Deze waren evenwel geen reden tot zorg geweest. Altrecht bouwde voort op de forensische expertise die Inforsa had aangereikt bij overplaatsing. Met de inschatting dat het risico van agressie hoog was bij veranderingen, werd verdachte vervolgens geplaatst in een beschermde woonvoorziening van Lister.
Verdachte meende na enkele weken dat hij door enkele medebewoners daar werd bestolen.
Hij besloot de medebewoners die hij verdacht te waarschuwen, overigens zonder persoonlijk
te worden, dat de eerstvolgende die zijn appartement binnenkwam, het niet zou overleven
(en de andere bewoners en begeleiders evenmin). Verdachte zou hierbij een of meerdere
messen hebben laten zien. De medebewoners maakten vervolgens melding van bedreiging bij de begeleiding van de woonvorm. Zij beschikten niet over de eerder wel aanwezige forensische expertise en leken zich handelingsverlegen te voelen. De politie werd ingeschakeld en de situatie escaleerde daarna volledig.
Of verdachte bij de bedreiging van de medebewoners daadwerkelijk psychotisch was, of
dat de door hem verwoorde achterdocht jegens medebewoners van de woonvorm nog op
enige realiteit gestoeld was, kunnen onderzoekers niet met zekerheid zeggen. Zijn uitingen
kunnen evengoed gezien worden als de van verdachte bekende inzet de ander op afstand
te houden, zodat hij rust kan vinden en niet overbelast of overvraagd raakt. Onderzoekers
menen dat er gronden zijn te veronderstellen dat de daaropvolgende gebeurtenissen hebben
geleid tot een 'kortsluitingsreactie' bij verdachte. Hieraan bijgedragen heeft het besluit van
begeleiders van de woonvorm om de politie in te schakelen. Vervolgens werd verdachte
geconfronteerd met dit door hem onvoorziene gevolg van zijn bedreigingen, die hij vooral
gedaan had om met rust gelaten te worden. Verdachts gedrag ontspoorde en leidde tot
reacties in zijn omgeving die eveneens heftig waren.
Onderzoekers kunnen derhalve niet onderbouwen dat verdachte bij de pogingen hem uit zijn woning te halen acuut psychotisch was. Onderzoekers kunnen alleen concluderen dat de verdachte, die zelf vooral stelde "boos" geworden te zijn door de inzet van de pepperspray, op grond van bijzondere, in dit geval bedreigende uitspraken en het tonen van messen, gedragingen die voortvloeien uit de stoornis in het schizofreniespectrum (hetzij schizotypie, hetzij psychose), een situatie veroorzaakte die hij met zijn beperkte vaardigheden en zijn beperkte flexibiliteit niet meer kon hanteren. De 'kortsluitingsreactie', een combinatie van boosheid, angst en ontreddering, lijkt doorslaggevend te zijn geweest voor de totstandkoming van het ten laste gelegde, indien bewezen.
Onderzoekers adviseren al met al het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De aanleiding voor de gebeurtenissen komt nadrukkelijk voort uit de stoornis van verdachte, die zich veel vaker bedreigend heeft uitgelaten over of jegens derden die in zijn levenssfeer belanden. Hij wist dat deze bedreigingen niet geoorloofd waren, maar was onmachtig om in de nieuwe situatie bij Lister tot een andere strategie te komen. Verdachte hoopte dat de bedreigingen hem meer rust zouden opleveren, maar had er niet op gerekend
of ingeschat dat begeleiders bij Lister, anders dan bij Altrecht, de politie zouden inschakelen.
Verdachte kon vervolgens geen oplossing meer bedenken en verloor de controle. Onderzoekers zien zo vooral de ernstige beperkingen van verdachte, zijn beperkte vaardigheden en zijn beperkte flexibiliteit, alle voortvloeiend uit de primaire stoornis, op grond waarvan het aannemelijk is dat verdachte in hoge mate overvraagd werd toen de hem ten laste gelegde feiten, indien en voor zover bewezen, tot stand kwamen.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportage - wat betreft de vaststelling van (in ieder geval) een ziekelijke stoornis van de geestvermogens - over en maakt deze tot de hare.
Wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat er bij de conclusies van de rapporteurs onvoldoende de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan zijn meegewogen. Uit het procesdossier volgt dat verdachte al een aantal uren met messen rondliep en bedreigingen tegenover medebewoners uitte. De aanwezige politieambtenaren hebben verklaard dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten een wazige blik had in zijn ogen, dwars door de politieambtenaren heen leek te kijken met een soort van dode gevoelloze blik en dat schoten met beanbags, dan wel het taseren van zijn lichaam geen direct effect op verdachte hadden. Gelet op het psychiatrisch ziektebeeld van verdachte in combinatie met de zojuist opgesomde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte op 9 augustus 2018 zal zijn ingegeven door psychotische waanbeelden ten gevolge van zijn ziektebeeld.
Ook merkt de rechtbank op dat de rapporteurs bij hun afweging onvoldoende hebben laten meewegen dat op basis van meerdere bronnen zij in hun rapport vermelden dat er bij verdachte sprake is van jarenlang fors drugs- en alcoholgebruik, hetgeen na verloop van tijd grote sporen moet hebben achtergelaten bij verdachte. De enkele weigering van verdachte om dit te laten onderzoeken acht de rechtbank onvoldoende reden om hier geen rekening mee te houden. Het gaat er daarbij niet om of verdachte op het moment van het plegen van het feit alcohol had gedronken, maar om het voorstelbare effect dat een dergelijk langdurig fors middelengebruik heeft op zijn functioneren.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van beide tenlastegelegde feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is voor datgene wat hem is ten laste gelegd. Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zal voor de duur van één jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het belang van verdachte is dat hij, nu hij in het strafrechtelijk kader is terechtgekomen en dakloos is, niet zomaar op straat wordt gezet. Zij heeft om die reden bepleit aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen, zodat hij daarna door kan stromen naar een voor verdachte passende woonvorm. Zij heeft daarbij gewezen op een brief van verdachte aan haar gericht met daarin het verzoek om in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar door met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van zijn bovenlichaam en zijn arm. Het slachtoffer is ook daadwerkelijk geraakt in zijn elleboog en heeft daardoor letsel en pijn opgelopen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een andere politieambtenaar door met twee messen in zijn richting te zwaaien. Hoewel verdachte door de rechtbank ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, wil dit niet zeggen dat hij door zijn handelen de slachtoffers geen angst en schrik heeft aangejaagd. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast hebben zijn handelingen geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid zowel bij de direct betrokkenen als ook bij de getuigen en andere omwonenden. Van belang is dat dit in de toekomst zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Voor de persoon van de verdachte heeft de rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 20 maart 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke zaken is veroordeeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- de Rapportage pro Justitia van 26 april 2019 zoals eerder genoemd onder rubriek 7 in dit vonnis;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland (realisatiedatum 17 juni 2019), uitgebracht door N.C. de Witte, reclasseringswerker.
Om de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te kunnen leggen, moet worden voldaan aan de volgende vereisten: - het strafbare feit kan niet worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens; - er bestaat een gevaar voor verdachte zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
In rubriek 7.3 van dit vonnis heeft de rechtbank al overwogen dat de bewezenverklaarde strafbare feiten vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Uit de Rapportage pro Justitia blijkt ten aanzien van de kans op recidive als volgt.
Op grond van zowel de klinische blik als de gestructureerde risicotaxatie, en dan met name
de klinische items, gecombineerd met de ongunstige taxatie van de beschermende factoren,
wordt het recidiverisico met betrekking tot nieuwe agressie op langere termijn als matig-hoog ingeschat. Dit risico zal evenwel vooral bedreigingen betreffen. De kans dat verdachte uit zichzelf overgaat tot geweld, achten onderzoekers aanmerkelijk minder groot. Verdachte
heeft zich in een woonsetting met begeleiding kunnen handhaven, ook zonder medicatie,
waarbij het de kunst is gebleken hem niet-intrusief te blijven volgen en op agressieve en
bedreigende uitspraken (jegens derden) van verdachte terughoudend te reageren. Helaas
is het niet ondenkbaar dat ook in de toekomst de uitspraken van verdachte toch leiden tot
escalatie, waarbij verdachte mogelijk uit pure woede, mogelijk ook uit angst of op basis van
een acute verslechtering van zijn realiteitstoetsing (door onderzoekers samengevat als een
'kortsluitingsreactie') toch gewelddadig wordt als hij zich (letterlijk) aangevallen voelt.
Onderzoekers zien vooral meerwaarde van plaatsing in een (forensische begeleide) woonvorm waarin enerzijds begeleiding en bescherming wordt geboden, maar anderzijds ook genoeg ruimte en vertrouwen is om verdachte zoveel mogelijk zijn eigen gang te gaan. Onderzoekers zien ook meerwaarde van forensische behandelaars van bijvoorbeeld een FACT-team, die zich niet zozeer richten op nieuwe pogingen verdachte te medicineren, maar die vooral de risico's in het oog houden en het team van woonbegeleiders ondersteunen in het bieden van een passend risicomanagement.
Het door onderzoekers voorgestelde traject zou gerealiseerd kunnen worden binnen het
kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Voorwaarden
zouden dan beperkt moeten blijven tot het accepteren van een plaats in een geschikte
beschermde of begeleide woonvorm, behandeling door een forensisch FACT-team, het
monitoren van verdachtes alcoholgebruik met ruimte om op basis van een inschatting van
het effect hiervan op zijn gedrag, dit alcoholgebruik te sanctioneren, en het toezicht van de
reclassering daarop. Ook kan in de voorwaarden worden opgenomen dat verdachte bij een
verslechtering van zijn psychische conditie opgenomen kan worden in een forensische
kliniek.
Direct contact met de toezichthouder zou zoveel mogelijk achterwege kunnen blijven, daar
dit voor verdachte mogelijk vooral belastend is en toezicht op enige afstand naar verwachting ook bijdraagt aan het in stand houden van een passend risicomanagement. Overigens zou overwogen kunnen worden de bijzondere voorwaarden gedurende een langere periode dan twee jaar, denk aan vijf jaar, aan verdachte op te leggen, om verdunning van de forensische expertise in de loop van dit traject te voorkomen.
Ten slotte overwegen de rapporteurs dat het recidiverisico waarschijnlijk nog beter beheersbaar zal zijn in een klinische setting, zoals het verblijf bij Inforsa op zich wel geïllustreerd heeft. Omdat het niet waarschijnlijk is dat verdachte met een nieuwe langdurige opname akkoord gaat, zou een dergelijk traject alleen kunnen worden gerealiseerd in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Omdat onderzoekers de veiligheid rondom verdachte, die zelf niet primair fysiek
agressief acteert, toch ook goed gediend zien met het eerst geschetste traject, zien zij op dit
moment af van een dergelijk zwaarwegend advies.
Reclasseringadvies
Ondanks het advies van het PBC om verdachte toe te leiden naar een beschermde woonvorm en hem te laten begeleiden door het FACT en de reclassering, is de reclassering niet in staat gebleken om binnen de bestaande mogelijkheden van de reclassering verdachte toe te leiden naar de in het advies van het PBC gestelde setting. Afgezien van de complexe problematiek van verdachte, is er bij veel beschermd wonen instellingen sprake van wachtlijsten. Daarnaast gaven diverse instellingen (die zijn benaderd omtrent de situatie van verdachte) aan dat verdachte met dergelijke problematiek thuishoort binnen een klinische setting. Het is voor de verslavingsreclassering van Emergis moeilijk om een passend en uitvoerbaar advies te geven. Zij zien de noodzaak en het belang om een passende plek voor verdachte te vinden om het risico op herhaling te voorkomen. Echter doordat dit plan (in ieder geval op korte termijn) onuitvoerbaar is gebleken, geven zij aan de rechtbank, indien dit mogelijk is, ter overweging om verdachte een klinische behandeling op te leggen binnen een hoog voorwaardelijk strafkader. Dit zodat er op korte termijn door het IFZ een passende kliniek kan worden gezocht en verdachte vanuit hier kan doorstromen naar een passende woonplek. Verdachte dient dan wel vanuit detentie toegeleid te worden naar een kliniek, zodat plaatsing aansluiting op detentie heeft. Echter dient als kanttekening te worden vermeld dat, gezien de houding van verdachte, de haalbaarheid van een dergelijk plan minimaal is.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte haar kenbaar heeft gemaakt dat hij graag in een psychiatrisch ziekenhuis wenst te worden geplaatst. Ook de officier van justitie lijkt deze maatregel passend en geboden te vinden voor verdachte.
Slotsom
De rechtbank heeft onder 7. reeds geoordeeld dat de bewezen verklaarde feiten wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte door zijn stoornis een gevaar oplevert voor anderen, voor zichzelf, dan wel voor de algemene veiligheid van goederen of personen. De rechtbank acht het met het oog op de toekomst noodzakelijk dat verdachte in een stabiele en gestructureerde setting wordt behandeld voor zijn stoornis. Nu uit het rapport van de reclassering volgt dat de door de rapporteurs van het PBC geadviseerde setting voor verdachte niet mogelijk is, alsmede gelet op de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging, acht de rechtbank een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

Het slachtoffer [dienstnummer] , [nummer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade hoog is gelet op wat doorgaans in soortgelijke zaken wordt toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg staat en ook is het mogelijk de schadevergoedingsmaatregel op te leggen in geval van ontslag van alle rechtsvervolging met daarbij oplegging van een artikel 37-maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 750,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag van € 750,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2018 tot de dag van volledige afdoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37, 39, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde
nietstrafbaar en
ontslaathem van
alle rechtsvervolgingter zake daarvan;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatstvoor een termijn van een jaar;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [dienstnummer] , [nummer] van het toegewezen bedrag, te weten € 750,00, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf 9 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [dienstnummer] , [nummer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dienstnummer] , [nummer] aan de Staat € 750,00, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip
waarop verdachte is geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter,
mrs. J. Ebbens en E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2019.
Mr. J. Ebbens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 09 augustus 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan een politieambtenaar van de Landelijke Eenheid, bekend onder nummer
[nummer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een zwaaiende/stekende
beweging te maken in de richting van het bovenlichaam en/of de arm van die
politieambtenaar, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 augustus 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend een politieambtenaar van de
Landelijke Eenheid, bekend onder nummer [nummer] met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in zijn arm (te weten zijn linker elleboog)
heeft gestoken, waardoor voornoemde politieambtenaar letsel heeft bekomen en /
of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 09 augustus 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [politieambtenaar] , brigadier van politie Eenheid
Midden-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
meermalen met twee messen, althans twee scherpe en/of puntige voorwerpen,
stekende bewegingen gemaakt in de richting van (het hoofd van) die [politieambtenaar] ;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 december 2018, genummerd PL0900-2018232905, opgemaakt door districtsrecherche Stad-Utrecht, doorgenummerd pagina 1 tot en met 115. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 10 augustus 2018, blz. 23.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2018, blz. 13.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 17 december 2018, opgemaakt door [B] , huisarts, blz. 114.
5.Een proces-verbaal van bevindingen PL0900-2018231672-2 van 10 augustus 2018, blz. 7 en 8.
6.Een proces-verbaal van aangifte PL0900-2018231677-1 van 10 augustus 2018, blz. 21.
7.Een proces-verbaal van bevindingen PL0900-2018231672-3 van 10 augustus 2018, blz. 9.