ECLI:NL:RBMNE:2019:2961

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
UTR 18/3077
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadeverzoek wegens gebrek aan onrechtmatig besluit in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.D. van Tellingen, een verzoek ingediend tot schadevergoeding bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Dit verzoek volgde op de afwijzing van haar uitkering op grond van de Ziektewet, welke door verweerder op 28 september 2016 was beëindigd. Verzoekster stelde dat deze beslissing onjuist was en dat zij recht had op een schadevergoeding. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 13 augustus 2018 en de zitting vond plaats op 17 juni 2019, waar beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 17 juni 2019 het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechter overwoog dat het enkel ging om de vraag of er een onrechtmatig besluit was genomen door verweerder. Aangezien verzoekster geen beroep had ingesteld tegen de afwijzing van haar bezwaar op 7 november 2016, stond het besluit van 28 september 2016 in rechte vast. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld met betrekking tot andere beslissingen van verweerder, waardoor er geen grondslag was voor het toekennen van schadevergoeding.

De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan, maar heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, gezien de afwijzing van het schadeverzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3077

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Procesverloop

Op 9 november 2017 heeft verzoekster bij verweerder een verzoek ingediend tot vergoeding van de door haar geleden schade.
Bij brief van 22 januari 2018 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding van verzoekster afgewezen.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2018 het verzoekschrift van verzoekster ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2019. Verzoekster was samen met haar gemachtigde op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Verzoekster voert aan dat zij een schadevergoeding wil van verweerder naar aanleiding van het besluit van 28 september 2016. Bij dit besluit heeft verweerder de uitkering die verzoekster ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Deze beslissing is volgens verzoekster onjuist, omdat zij wel arbeidsongeschikt en dus recht heeft op een uitkering. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat er breder naar het schadeverzoek gekeken moet worden en dat er ook gekeken moet worden of dit besluit, maar ook andere beslissingen, wel juist genomen zijn.
2. De rechtbank wijst het schadeverzoek af en overweegt daartoe als volgt. Het gaat in deze zaak enkel om de vraag of verweerder een schadevergoeding verschuldigd is aan verzoekster omdat er een onrechtmatig besluit is genomen. Het kan in deze zaak dus niet gaan om de vraag of de uitkering van verzoekster destijds op goede gronden is beëindigd.
3. Verzoekster heeft destijds wel bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 september 2016, maar dit bezwaar is door verweerder op 7 november 2016 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens geen beroep ingesteld. Het besluit van 28 september 2016 staat daarom in rechte vast en kan niet als onrechtmatig beschouwd worden. Van andere door verweerder genomen beslissingen ten aanzien van verzoekster is ook geen onrechtmatigheid vastgesteld. Er is daarom geen grondslag voor het toekennen van een schadevergoeding.
4. Omdat het schadeverzoek wordt afgewezen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn ter zitting gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.