ECLI:NL:RBMNE:2019:2949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
482034 / HA RK 19-159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in huurgeschil over defect toilet

Op 28 juni 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, die betrokken was bij een huurgeschil met de verhuurster Bo-EX 91. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.J. van Binsbergen, de behandelend kantonrechter in de procedure. Verzoeker had het verzoek ingediend na een zitting op 4 juni 2019, waar hij uit de zittingszaal was verwijderd omdat hij de rechter herhaaldelijk onderbrak. Verzoeker stelde dat de rechter onzorgvuldig had gehandeld door een usb-stick met filmpjes over een defect toilet niet te bekijken, wat volgens hem leidde tot een chaotische situatie tijdens de zitting.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker zijn wrakingsverzoek tijdig had ingediend en dat het verzoek was gebaseerd op de onpartijdigheid van de rechter. De rechter had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het niet bekijken van de usb-stick geen gebrek aan onpartijdigheid of vooringenomenheid betekende, aangezien de griffier de inhoud had bekeken en haar had geïnformeerd. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing om verzoeker uit de zittingszaal te verwijderen werd gezien als een ordemaatregel die niet door de wrakingskamer kon worden getoetst, tenzij er sprake was van onbegrijpelijkheid of vooringenomenheid.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de rechter de regie van de zitting had en dat verzoeker niet voldoende had meegewerkt aan de gang van zaken. De procedure in de oorspronkelijke zaak werd opgedragen om voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 482034 / HA RK 19-159
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
28 juni 2019op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de e-mail van verzoeker van 4 juni 2019,
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 4 juni 2019 in de zaak met zaaknummer 7687499 UC EXPL 19-3930,
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter,
- de schriftelijke reactie van (de advocaat van) de belanghebbende Bo-EX 91 (hierna: de verhuurster),
- de nadere schriftelijke reactie van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 14 juni 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter is met voorafgaand bericht niet verschenen. De verhuurster is met voorafgaand bericht niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.J. van Binsbergen, behandelend kantonrechter (hierna: de rechter) in de procedure met zaaknummer 7687499 UC EXPL 19-3930. Het gaat om een vordering van de verhuurster tot betaling van huur door [verzoeker] . Uit het proces-verbaal van de comparitie op 4 juni 2019 blijkt dat verzoeker uit de zittingszaal is verwijderd. De rechter had verzoeker daaraan voorafgaand er op gewezen dat hij haar niet mocht onderbreken als zij aan het woord was en dat zij hem heeft gewaarschuwd dat als hij door zou gaan met door haar heen praten, zij de bode zal verzoeken hem uit de zaal te verwijderen. In de e-mail van 4 juni 2019 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter gedaan.
2.2.
Verzoeker heeft toegelicht dat het geschil met de verhuurster gaat over een defect toilet in zijn woning. Verzoeker had voorafgaand aan de zitting een usb-stick in depot gegeven met filmpjes waarop duidelijk is te zien wat het probleem is met het toilet. Hij ging er vanuit dat de rechter deze filmpjes voorafgaand aan de zitting zou hebben bekeken en het was hem ook gezegd dat de rechter dat zou doen. Tot zijn grote verbazing had de rechter het filmpje niet bekeken en ging zij vragen stellen over wat er met het toilet aan de hand was. Als zij de filmpjes had bekeken had zij dat niet hoeven doen en dan was het haar - sneller en veel beter dan met woorden kan worden uitgelegd - duidelijk geweest wat het probleem met het toilet was. Verzoeker legt het volgende aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag. De voorbereiding van de rechter was onzorgvuldig. Dit bleek ook uit de wijze waarop zij de vragen aan partijen stelde. Verder heeft de rechter de verhuurster toegestaan om een pleidooi te houden, terwijl de comparitie daar niet voor is bedoeld. Toen verzoeker vervolgens op zijn beurt het woord wilde voeren, werd hem dat niet toegestaan en werd hij onmiddellijk uit de zittingszaal verwijderd. Door incompetentie van de rechter is een chaotische situatie ontstaan, waardoor verzoeker niet voldoende de gelegenheid heeft gehad om het woord te voeren.
2.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. In haar schriftelijke reactie heeft zij naar voren gebracht dat het feit dat zij de usb-stick voorafgaand aan de zitting niet had bekeken niets te maken heeft met een gebrek aan onpartijdigheid of met vooringenomenheid. De griffier had de usb-stick wel bekeken en haar verteld wat er op te zien was. De feiten en omstandigheden in deze zaak zijn volgens de rechter ook niet dermate ingewikkeld dat deze niet kon worden beoordeeld zonder kennisname van de usb-stick. De rechter heeft toegelicht op welke wijze zij zich op deze zaak heeft voorbereid. Over het verloop van de zitting heeft zij naar voren gebracht dat het gebruikelijk is om eerst eiser te laten reageren, maar dat zij er in dit geval voor had gekozen om eerst verzoeker zijn verhaal te laten doen over het feitelijk gebeuren. Vervolgens heeft zij de verhuurster daarop laten reageren. Deze reactie duurde weliswaar wat langer, maar volgens de rechter wil dat nog niet zeggen dat er sprake was van een pleidooi. Daarna wilde zij nog wat vragen stellen aan de verhuurster, maar verzoeker maakte haar dat onmogelijk, doordat hij door haar vragen heen bleef praten. De rechter heeft hem meerdere keren gevraagd daarmee te stoppen, maar daar gaf hij geen gehoor aan. Omdat het daardoor onmogelijk werd om de zitting voort te zetten heeft de rechter verzoeker uit de zittingszaal laten verwijderen.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoeker heeft in zijn e-mail van 4 juni 2019 naar voren gebracht dat hij de rechter al heeft gewraakt toen hij uit de zittingszaal werd verwijderd, maar hij vermoedt dat de rechter dat niet heeft gehoord. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie vermeld dat zij geen wrakingsverzoek heeft gehoord. Als dit wel het geval zou zijn geweest, had zij de zitting geschorst en een proces-verbaal van de wraking opgemaakt. De verhuurster heeft in haar schriftelijke reactie naar voren gebracht dat zij geen verzoek tot wraking heeft gehoord. Verzoeker heeft ook niet bij de bode van de zittingzaal of bij de balie zijn wrakingsverzoek kenbaar gemaakt. Onder deze omstandigheden gaat de wrakingskamer er vanuit dat het wrakingsverzoek is ingediend met de e-mail van 4 juni 2019. Dit is voldoende tijdig nadat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn verzoek baseert aan hem bekend zijn geworden (artikel 37 lid 1 Rv).
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter de regie van de zitting heeft, dat zij bepaalt op welke wijze zij de zitting voorbereidt, op welke punten zij verduidelijking wil en welke informatie zij nodig heeft om een goede beslissing te kunnen nemen. Het enkele feit dat de rechter de usb-stick niet heeft bekeken en meer in het algemeen de voorbereiding door de rechter anders was dan verzoeker verwachtte, is geen reden om vooringenomenheid aan te nemen.
3.6.
Verzoeker heeft naar voren gebracht dat het proces-verbaal van de zitting een aantal onjuistheden bevat (onder andere dat de rechter hem heeft gevraagd of hij een laptop bij zich had om de usb-stick te bekijken, terwijl dat niet ter sprake is geweest), maar hij heeft de weergave van de chronologie van de gebeurtenissen niet tegengesproken. Daaruit blijkt dat de rechter eerst aan verzoeker vragen heeft gesteld over wat er met het toilet aan de hand was. Verzoeker heeft daar ook op kunnen antwoorden. Daarna heeft de verhuurster de gelegenheid gekregen om in te gaan op de opmerkingen van verzoeker en heeft de verhuurster haar eigen standpunt toegelicht. Dat de rechter niet toestond dat verzoeker daar onmiddellijk op reageerde, maar eerst nadere vragen aan de verhuurster wilde stellen, is geen grond om aan te nemen dat het de rechter ontbreekt aan onpartijdigheid of dat zij vooringenomen is ten opzichte van verzoeker. Ook op dit punt geldt dat de behandelend rechter de regie heeft en bepaalt in welke volgorde en op welke manier zij partijen aan het woord laat. Er zijn geen aanwijzingen dat de rechter verzoeker niet (meer) aan het woord wilde laten. Het proces-verbaal vermeldt dat de rechter bij haar eerste verzoek aan hem om zijn mond te houden uitlegt dat zij nog vragen wil stellen en bij haar waarschuwing dat het nu echt genoeg is geweest, opmerkt “ik ga nu vragen stellen aan de eisende partij. Ik kom straks bij u terug”. Zover is het echter niet gekomen, omdat verzoeker door bleef praten, waarna hij is verwijderd uit de zittingszaal.
3.7.
De beslissing om verzoeker uit de zittingszaal te laten verwijderen is een ordemaatregel. De juistheid van dergelijke beslissing kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Alleen als deze beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat deze ordemaatregel alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, of dat zijn vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat is niet het geval gelet op de gang van zaken tijdens de zitting. Verzoeker heeft niet betwist dat de rechter hem heeft gezegd dat zij nog vragen wilde stellen aan verhuurster, dat zij hem een aantal keer heeft verzocht om niet door haar heen te praten en dat hij desondanks op zo’n manier door is blijven praten dat het de rechter onmogelijk was om vragen te stellen.
3.8.
De conclusie is dat de door verzoeker genoemde gronden geen reden vormen om te oordelen dat de rechter vooringenomen is ten opzichte van verzoeker of dat zij de schijn daarvan heeft gewekt. Het verzoek moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 7687499 UC EXPL 19-3930 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. H.A. Bouwer en mr. R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.