ECLI:NL:RBMNE:2019:2912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
NL 18.17611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na aanrijding tussen motorrijder en automobilist met discussie over schuld en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een letselschadeclaim van een motorrijder, [eiser], die op 22 maart 2017 betrokken raakte bij een aanrijding met een auto bestuurd door de heer [C]. De motorrijder reed op zijn motor en werd aangereden toen de automobilist linksaf sloeg zonder voorrang te verlenen. De verzekeraar, ASR Schadeverzekering N.V., erkende de aansprakelijkheid voor het ongeval, maar stelde dat de motorrijder ook schuld had aan het ongeval omdat hij te hard zou hebben gereden. De rechtbank moest beoordelen in hoeverre de motorrijder bijgedragen had aan het ontstaan van het ongeval en hoe de schadevergoeding verdeeld moest worden.

Tijdens de zitting op 11 april 2019 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De rechtbank oordeelde dat de motorrijder in geringe mate had bijgedragen aan het ongeval, maar dat de schade volledig voor rekening van ASR moest komen. De rechtbank baseerde dit oordeel op de ernst van de gemaakte fouten en de omstandigheden van het geval. De snelheidsovertreding van de motorrijder was gering en de kruising was overzichtelijk. De rechtbank verklaarde dat ASR 100% van de schade moest vergoeden, welke schadevergoeding nader op te maken bij staat was. ASR werd ook veroordeeld in de proceskosten van de motorrijder, die op € 1.377,00 werden begroot.

De rechtbank benadrukte dat de motorrijder ernstig letsel had opgelopen door het ongeval en dat hij veel behandelingen had moeten ondergaan. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E. Heinemann en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.17611
Vonnis van 20 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] , eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat A. Ombre in Leusden,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd in Utrecht, verweerster, hierna te noemen: ASR, advocaat M.D. Spruit in Ermelo.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding,
  • het verweerschrift,
  • de brief van [eiser] van 27 maart 2019 met aanvullende producties
De mondelinge behandeling was op 11 april 2019. [A] is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Hij werd bijgestaan door zijn advocaat mr. Ombre. Namens ASR zijn mr. Spruit en de heer [B] , schadebehandelaar bij ASR verschenen. Partijen hebben spreekaantekeningen voorgelezen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting en ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Op 22 maart 2017 is [eiser] aangereden door een auto. [eiser] reed op zijn motor. De automobilist, de heer [C] , sloeg linksaf en gaf geen voorrang aan [eiser] die op dezelfde weg rechtdoor wilde rijden. De auto was voor de Wet aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij ASR. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.2.
De politie heeft naar aanleiding van het ongeval een Verkeersongevalanalyse (VOA) gemaakt en - naast [eiser] en [C] - twee getuigen gehoord: de heer [getuige 1] (buschauffeur) en de heer [getuige 2] (voorbijganger).
2.3.
Het ongeval vond plaats op de kruising van de [straatnaam 1] en de [..] . Dit kruispunt ligt in een zone waar de toegstane maximumsnelheid 30 km per uur is. Aan beide zijden voor de kruising staat een driehoekig bord “gevaarlijke kruising”. [C] is op de [straatnaam 1] linksafgeslagen, richting de [..] . [eiser] wilde rechtdoor rijden op de [straatnaam 1] . [eiser] kwam vanaf de [straatnaam 2] , die in het verlengde ligt van de [straatnaam 1] . Op of vlak na de kruising waar de [straatnaam 2] overgaat in de [straatnaam 1] (kruising met de [straatnaam 3] ) is een bruggetje. Daardoor is er op die plaats een hobbel in het wegdek.
2.4.
ASR stelt zich op het standpunt dat [eiser] ook schuld heeft aan het ongeval omdat hij bij het naderen van de kruising te hard heeft gereden. ASR stelt dat de snelheid van [eiser] in elk geval tussen de 40 tot 60 km per uur lag, maar misschien nog wel hoger. In het kader van de schadeafwikkeling heeft zij de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] telefonisch gehoord. Uit de getuigenverklaringen blijkt volgens ASR dat [eiser] (veel) te hard heeft gereden en dit blijkt ook uit een rapport dat ing. [D] van [naam vennootschap onder firma] ( [naam vennootschap onder firma] ) op haar verzoek heeft uitgebracht. Een afweging van de over en weer gemaakte fouten (geen voorrang verlenen ten opzichte van met een te hoge snelheid de kruising naderen) leidt volgens ASR tot de conclusie dat [eiser] voor 50% heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
2.5.
In deze procedure vordert [eiser] dat de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat ASR 100% van de schade vergoedt die voortvloeit uit het ongeval van 22 maart 2017,
  • ASR veroordeelt tot betaling van deze schade, op te maken bij staat, en - haar veroordeelt in de kosten van deze procedure.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 6:101 lid 1 BW wordt de vergoedingsplicht van ASR verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Als dit het geval zou zijn, is de hoofdregel dat de schade over beide partijen wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Een andere verdeling van de schade kan plaatsvinden als de billijkheid dit eist wegens de ernst van de gemaakte fouten of vanwege andere omstandigheden van het geval.
3.2.
In deze procedure gaat het dus om de vraag of [eiser] heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en zo ja, in welke mate dit gevolgen heeft voor de plicht tot schadevergoeding door ASR. Omdat ASR zich erop beroept dat de schade (ook) is ontstaan door eigen schuld van [eiser] , moet zij dit stellen en eventueel bewijzen.
3.3.
In de VOA heeft de politie opgemerkt dat door het ontbreken van voldoende (rem)sporen de naderingssnelheid van de motorfiets niet kon worden bepaald, maar de politie heeft ook opgemerkt dat gezien het schadebeeld wel de indruk bestaat dat de bestuurder van de motorfiets met een hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan.
3.4.
[getuige 1] heeft het volgende verklaard:
- bij de politie:
“(…) Ik zag dat deze motor in mijn beleving veel te hard aan kwam rijden. Er zit een soort van bobbel in de weg ter hoogte van de [straatnaam 3] . Ik zag namelijk dat op die plek de motor los van de grond kwam. Ik kon echter de snelheid van de motor niet bepalen omdat de
motor mij tegemoet kwam. (…)”
- in het telefoongesprek met ASR:
“(…) Rond dat tijdstip zag ik een motorfietser vanaf de andere kant mij met een aanzienlijke snelheid tegemoet rijden. Voor mijn gevoel ging de motorfietser veel te hard. Ik zag dat de motorfietser bij een klein knikje in de weg waar volgens mij een sloot onderdoor gaat, met zijn motorfiets ongeveer 30 tot 40 cm los kwam van de grond. (…)”
Nu weet ik dat het voor mij moeilijk is om te bewijzen dat de snelheid van de motorfietser erg hoog lag: ik had namelijk ook geen metertje bij me waarop ik de snelheid van de motorfietser kon vastleggen. Maar op het moment dat ik de motorfietsers aan zag komen rijden en de motorfietser mij voorbij reed, had hij voor mijn gevoel de gang er aardig in: hij reed met een flink hoge snelheid. Omdat de motorfietser met zijn motorfiets los van de
grond kwam, is voor mij eigenlijk wel duidelijk dat hij te hard reed. (…)”
[getuige 2] heeft het volgende verklaard:
- bij de politie:
“Ik zag dat een motor met hoge snelheid vanaf de [straatnaam 2] aan kwam rijden de verlengde
[straatnaam 1] op” (…)
Ik weet dat je 30 km per uur mag rijden. Ik weet zeker dat de motor dit niet reed. Hoe hard deze wel reed kan ik niet goed inschatten.
- in het telefoongesprek met ASR:
“(…)
Terwijl ik met de hond richting het kruispunt [straatnaam 1] / [..] liep, reed er een motorfietser mij voorbij.
(…)
Ik kan u niet exact vertellen hoe hard de motorfietser reed. Ik denk dat hij op dat moment ongeveer 40 km/h reed.
(…)
Op een gegeven moment zag ik een Renault Megane vanuit de tegenovergestelde richting het kruispunt naderen. Vanaf dat moment heb ik eigenlijk de hele tijd naar het kruispunt gekeken. De automobilist maakte op het kruispunt aanstalten om linksaf te slaan.
Ik zag dat de automobilist vaart minderde
Op dat moment leek het alsof de automobilist de motorfietser voorrang wilde geven. De motorrijder minderde eveneens vaart, voordat de auto leek te stoppen. Ik denk dat hij met ongeveer 20 km/30km/h richting de kruising reed. Omdat het leek alsof de automobilist voorrang wilde geven aan de motorfietser, maakte de motorfietser weer aanstalten om door te rijden. Ik zag dat de motorrijder verder optrok. Ik denk dat hij toen ongeveer 40 km/h reed.
Op het moment dat de motorfietser aanstalten maakte om door te rijden en voor de Renault langs te rijden, zag ik dat de automobilist plotseling afsloeg. Een frontale aanrijding, waarbij de motorfietser tegen de zijkant van de Renault botste was het gevolg. (…)
3.5.
In het rapport van [naam vennootschap onder firma] is vermeld dat de schade aan de auto en de motorfiets en de “werpafstand” van de bestuurder van de motorfiets een indicatie geven van de botssnelheid van de motorfiets. De werpafstand van 6,6 tot 8,2 meter (genoemd in het VOA) wijst op een botssnelheid vanaf 30 km per uur. Uit het letsel van [eiser] valt af te leiden dat hij (waarschijnlijk) achter de tank en het stuur van zijn motor is gehaakt (“verhaking”), voordat hij werd afgeworpen en uit de schade aan de voorruit blijkt dat hij eerst tegen de voorruit is geworpen. Er was dus geen “vrije afworp”. Daarom moet de botssnelheid hoger zijn geweest dan de eerder genoemde 30 km per uur. Volgens [naam vennootschap onder firma] heeft die in de gegeven omstandigheden gelegen tussen de 40 en 60 km per uur.
Verder is het aannemelijk dat er enige vertraging is geweest bij de motorfiets vanwege het loslaten van het gas en het (het begin van) een (nood)remming. Volgens [naam vennootschap onder firma] is de snelheid van de motorfiets daarom waarschijnlijk nog hoger geweest dan 60 km per. Deze conclusie wordt volgens [naam vennootschap onder firma] gesteund door de waarneming van de buschauffeur dat de motorfiets loskwam bij het passeren van de hobbel in de weg bij het bruggetje. Voor dit loskomen is een aanzienlijke snelheid of een aanzienlijke acceleratie nodig.
3.6.
Tijdens de zitting is de toedracht van het ongeval uitgebreid met partijen besproken. [eiser] stelt dat het als volgt is gegaan. Op de [straatnaam 2] tot aan de overgang naar de [straatnaam 1] is de toegestane maximum snelheid 80 km per uur. Hij kwam aanrijden over de [straatnaam 2] , op de hoek staat een boerderij, daar is het altijd druk met fietsers. Voor de hobbel in het wegdek heeft hij ingehouden om uit te kunnen kijken, daarna heeft hij vermoedelijk vlak voor de bobbel gas gegeven. Door die bobbel in combinatie met het gasgeven komt de motor (een off-roadmodel) even omhoog. Toen hij daarna doorreed zag hij [C] . [eiser] reed toen naar zijn zeggen heel langzaam, 20 à 30 km per uur. Hij zag [C] twijfelen: remmen, gas geven, nog een keer remmen, gas geven en toen stopte [C] . [eiser] dacht dat [C] hem had gezien en heeft toen gas gegeven om nog voor hem de kruising over te kunnen steken. Maar [C] reed toch door en [eiser] reed tegen hem aan.
3.7.
Op grond van de hiervoor weergegeven informatie is de rechtbank van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat [eiser] zich niet aan de voorgeschreven snelheid van 30 km per uur heeft gehouden. ASR heeft echter niet heeft aangetoond dat [eiser] zo hard heeft gereden dat hij voor 50% heeft bijgedragen aan het ongeval. Bij dit oordeel is het volgende betrokken.
3.8.
Het bezwaar van [eiser] dat hij niet is betrokken bij de opdracht aan [naam vennootschap onder firma] en het tot stand komen van het rapport, is op zichzelf geen reden geen waarde toe te kennen aan dit rapport. De rechtbank heeft ook geen reden meer waarde te hechten aan de meting van de “werpafstand” die [eiser] zelf heeft gedaan dan aan de meting door de politie. Op dit punt zal het rapport van [naam vennootschap onder firma] worden gevolgd, evenals de analyse dat botssnelheid heeft gelegen tussen de 40 en 60 km per uur. De veronderstelling van [naam vennootschap onder firma] dat de snelheid van de motorrijder vermoedelijk nog hoger was volgt de rechtbank niet. Op dit punt hecht de rechtbank meer waarde aan de waarnemingen van de getuige [getuige 2] die het ongeval en dat wat daaraan voorafging heeft zien gebeuren dan aan de abstracte analyse van [naam vennootschap onder firma] . De rechtbank geeft [eiser] gelijk dat de conclusies van [naam vennootschap onder firma] voor een deel zijn gebaseerd op veronderstellingen.
3.9.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat [eiser] met hoge snelheid vanaf de [straatnaam 2] de [straatnaam 1] opreedt. Dit komt overeen met de verklaring van [getuige 1] dat [eiser] zo hard reed dat hij loskwam toen hij over de bobbel in de weg reed. Het is daarom aannemelijk dat [eiser] - komend van de [straatnaam 2] , een 80 km weg - (nog) een flinke vaart had toen hij over het bruggetje de [straatnaam 1] opreed. Dat is wat [getuige 1] [getuige 2] allebei hebben gezien. In deze hoge snelheid en het loskomen van de weg, heeft [naam vennootschap onder firma] een bevestiging gezien van haar veronderstelling dat [eiser] harder dan 60 km per uur heeft gereden.
[getuige 2] verklaart echter ook dat [eiser] vaart heeft geminderd. Hij schat dat hij toen 40 km per uur reed. [getuige 1] heeft dit niet meer kunnen zien, want [eiser] kwam hem tegemoet, zodat hij hem alleen heeft zien langsrijden. [getuige 1] heeft niet kunnen zien hoe hard [eiser] vlak bij het kruispunt reed waar het ongeval is gebeurd. [getuige 2] is steeds blijven kijken en hij beschrijft dat [eiser] vaart minderde en dat hij inhield omdat hij de auto van [C] de kruising zag naderen. Dit komt overeen met de beschrijving die [eiser] zelf heeft gegeven. Ook de verklaring van [getuige 2] dat [eiser] op het laatste moment toch gas gaf, omdat hij dacht dat [C] hem had gezien en hem voorrang zou verlenen, komt overeen met de verklaring van [eiser] .
3.10.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] met een aanzienlijke snelheid over de hobbel aan het begin van de [straatnaam 1] heeft gereden, maar daarna vaart heeft geminderd tot ongeveer 40 km per uur. Daarmee heeft hij de maximum snelheid van 30 km per uur overschreden. De analyse van [naam vennootschap onder firma] dat de botssnelheid hoger moet zijn geweest dan de 40 tot 60 km per uur, is wellicht te verklaren uit het feit dat [eiser] kort voor de botsing plaatsvond gas heeft gegeven om voor [C] langs te kunnen oversteken.
3.11.
ASR heeft gelijk dat het effect van de botsing minder groot zou zijn geweest als [eiser] 30 km per uur had gereden. In zoverre heeft het handelen van [eiser] in geringe mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dan moet worden beoordeeld hoe de schade tussen partijen moet worden verdeeld. Vanwege de ernst van de gemaakte fouten en de hierna geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de schade op grond van de billijkheid als bedoeld in de laatste zin van artikel 6:101 lid 1 BW geheel voor rekening van ASR moet komen.
3.12.
De snelheidsovertreding was gering en de kruising was overzichtelijk. Onder het bord “gevaarlijke kruising” staat de tekst “let op verkeer van rechts heeft voorrang”. Het lijkt er daarom op dat de snelheidsbeperking en het waarschuwingsbord er niet waren omdat de kruising onoverzichtelijk was, maar vermoedelijk omdat verkeersdeelnemers er ten onrechte van uit zouden kunnen gaan dat de doorgaande weg [straatnaam 1] een voorrangsweg was. [eiser] heeft [C] zien aankomen en daarop geanticipeerd. [C] heeft [eiser] niet gezien, terwijl hij een bijzondere manoevre maakte waarbij het nodig is extra oplettend te zijn. Het snel even gas geven door [eiser] om ruimte te maken voor [C] , was niet onbegrijpelijk en in de gegeven situatie - waarbij [eiser] veronderstelde dat [C] hem had gezien - ook niet onverantwoord. Dit handelen heeft voor [eiser] echter zeer nadelig uitgepakt. Hij heeft ersntig letsel opgelopen. Hij heeft zijn linker schouder, rechter pols, bekken, linker heup en zijn rechter bovenbeen gebroken. Hij heeft veel behandelingen moeten ondergaan, er zullen nog behandelingen volgen en hij zal vermoedelijk blijvend gevolgen van het ongeval ondervinden.
3.13.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank voor recht verklaren dat ASR de schade van [eiser] voor 100% vergoedt.
3.14.
Het uitgangspunt is dat de schade zoveel mogelijk in de lopende procedure wordt begroot. In dit geval is er nog geen medisch eindtoesand bereikt en voor het vaststellen van de schade zullen nog de nodige onderzoeken moeten plaatsvinden. Daarom zal ook de vordering dat de schade wordt opgemaakt bij staat worden toegewezen.
3.15.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.377,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat ASR 100% van de schade moet vergoeden die voor [eiser] voortvloeit uit het ongeval van 22 maart 2017, welke schadevergoeding is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.2.
veroordeelt ASR tot vergoeding van deze schade nader op te maken bij staat,
4.3.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag begroot op € 1.377,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.