ECLI:NL:RBMNE:2019:2899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
UTR - 18 _ 2841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Materiële bekostiging van school verminderd door tekort aan zware ondersteuning binnen samenwerkingsverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Eduvier Onderwijsgroep en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. De eiseres, Stichting Eduvier, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarbij de materiële bekostiging van haar school voor het jaar 2018 met € 3.384,26 is verminderd. Dit besluit was gebaseerd op een tekort aan zware ondersteuning binnen het samenwerkingsverband waar de school deel van uitmaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het samenwerkingsverband over 2018 een tekort had van € 26.061,85 aan zware ondersteuning, en dat alle scholen binnen dit samenwerkingsverband moesten bijdragen aan dit tekort. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de bijdrage enkel gebaseerd zou moeten zijn op het aantal leerlingen dat door het samenwerkingsverband was toegelaten tot speciaal onderwijs, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving, met name artikel 89b van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo), duidelijk voorschrijft dat de bijdrage moet worden berekend op basis van het totale leerlingenaantal van de school binnen het samenwerkingsverband. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht de materiële bekostiging heeft verminderd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2019 in de zaak tussen

Stichting Eduvier Onderwijsgroep, te Lelystad, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Schutter),
en

de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, verweerder

(gemachtigde: mr. F.J.J. van West de Veer).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de materiële bekostiging van de school ‘ [naam school] ’ over 2018 verminderd met € 3.384,26.
Bij besluit van 2 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Namens eiseres is verschenen [A] en [B] . Zij worden bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres houdt onder andere de school ‘ [naam school] ’ in stand en is van die school het bevoegd gezag. ‘ [naam school] ’ verzorgt voortgezet speciaal onderwijs (vso). Voor ‘ [naam school] ’ is eiseres aangesloten bij het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Voortgezet Onderwijs Lelystad 2403 (samenwerkingsverband 2403). Binnen dit samenwerkingsverband heeft ‘ [naam school] ’ twee locaties.
Bij besluit van 22 januari 2018 is vastgesteld dat het samenwerkingsverband 2403 over 2018 een tekort heeft van € 26.061,85 aan ‘zware ondersteuning’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ‘ [naam school] ’ op grond van artikel 89b van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) en artikel 116a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra (Wec) moet bijdragen aan het tekort ‘zware ondersteuning’ van het samenwerkingsverband 2403. De bijdrage is vastgesteld op € 3.384,26 en wordt in mindering gebracht op de materiële bekostiging van ‘ [naam school] ’.
3. Eiseres betwist niet dat zij moet bijdragen aan het tekort op basis van het leerlingaantal en dat de materiële bekostiging van ‘ [naam school] ’ moet worden verminderd. Zij kan zich er echter niet in vinden dat de vaststelling van de bijdrage is gebaseerd op alle leerlingen op de vestigingen voor voortgezet speciaal onderwijs binnen het samenwerkingsverband. Net als bij de bekostiging van de zware materiële ondersteuning (artikel 89a van de Wvo) zou het alleen moeten gaan om de leerlingen die door het desbetreffende samenwerkingsverband zijn toegelaten tot speciaal onderwijs. Eiseres meent dat anders wordt gehandeld in strijd met de wetssystematiek: voor de bekostiging wordt dan immers gerekend met een ander aantal (vso) leerlingen dan voor de vermindering. Voor de ‘ [naam school] ’ zou dit betekenen dat de bijdrage moet worden gebaseerd op ongeveer 240 leerlingen, omdat dit het aantal leerlingen op ‘ [naam school] ’ is dat door het samenwerkingsverband 2304 toelaatbaar is verklaard. Nu de bijdrage op het totaal aantal leerlingen van 667 is gebaseerd, wordt zij onevenredig zwaar belast. Te meer omdat zij een bovenregionaal karakter heeft, passend onderwijs voor deze leerlingen biedt en ze deze niet kan weigeren. Daarbij merkt eiseres nog op dat zij verwacht dat in de toekomst de bijdrage aan het tekort groter zal worden en dat dit effect zal hebben op de andere bekostigingen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de wettekst van artikel 89b van de Wvo en artikel 116a, tweede lid, van de Wec duidelijk is over bij wie de bijdrage precies in mindering gebracht moet worden. Artikel 89a en 89b van de Wvo hebben een andere berekeningsmethode en daar is in de wet bewust voor gekozen. Het gaat ook niet om dezelfde onderdelen omdat de vermindering op grond van artikel 89b van de Wvo betrekking heeft op de materiële bekostiging en niet op de bekostiging zware ondersteuning, waar lid 3van artikel 89a van de Wvo op ziet. Er moet voor de vermindering gekeken worden naar alle leerlingen die onderwijs volgen op vestigingen in het samenwerkginsverband. Op basis daarvan wordt naar ratio de bijdrage berekend. Dat er op de vestigingen van ‘ [naam school] ’ ook leerlingen zitten met een toelaatbaarheidsverklaring van een ander samenwerkingsverband, is volgens verweerder niet van belang. Ter nadere onderbouwing verwijst verweerder naar de Memorie van Toelichting bij artikel 89b van de Wvo (Kamerstukken II, 2011 – 2012, 33 106, nr. 3, p. 86).
5. Het staat vast dat het samenwerkingsverband 2403 een tekort heeft van € 26.061,85 aan ‘zware ondersteuning’. Niet in geschil is dat als een dergelijke situatie zich voordoet, alle scholen voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs binnen het samenwerkingsverband moeten bijdragen aan het tekort. Deze bijdrage wordt gebaseerd op het leerlingenaantal van de scholen en wordt in mindering gebracht op de materiële bekostiging van de scholen zelf (artikel 89b van de Wvo en artikel 116a, tweede lid, van de Wec). Evenmin is in geschil is dat ‘ [naam school] ’ 667 leerlingen had in het berekeningsjaar. Door hiermee te rekenen heeft verweerder dan ook de (tekst van) de wet gevolgd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er aanknopingspunten zijn, zoals de wetssystematiek of de bedoeling van de wet, om desondanks met een ander aantal leerlingen te rekenen. De rechtbank beantwoordt die vraag negatief en geeft daarvoor de volgende reden.
6. Uit de tekst van artikel 89b van de Wvo (“… het bedrag dat in mindering wordt gebracht… wordt… bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende… vestigingen in het samenwerkingsverband”) kan niet worden afgeleid dat bedoeld is de tekst te volgen van artikel 89a, derde lid, van de Wvo (“samenwerkingsverband dat de leerling… toelaatbaar heeft verklaard”). Weliswaar kan dit een ander aantal leerlingen opleveren, maar de wetgever mag voor een dergelijk systeem kiezen. Verder wordt de bijdrage in mindering gebracht op de
materiëlebekostiging van alle voortgezet (speciaal) onderwijsscholen binnen het samenwerkingsverband en niet op de ondersteuning als bedoeld in het derde lid van artikel 89a van de Wvo en die rechtstreeks aan de school wordt toegekend/uitbetaald. Voor de bekostiging is het samenwerkingsverband dat de verklaring heeft afgegeven wel verantwoordelijk. Dit wijkt niet af van het systeem, maar is de keuze van de wetgever. Er is geen rechtsregel aan te wijzen op basis waarvan de wetgever deze keuze niet zou mogen maken. Voorts kan uit de toelichting van de wet niet worden afgeleid dat de wetgever met de (kortings)regeling een andere bedoeling heeft gehad dan uiteindelijk in de tekst van de wet terecht is gekomen. Integendeel, op pagina 86 van de toelichting – waar verweerder naar heeft verwezen – wordt expliciet hetzelfde onderscheid in de berekening gemaakt.
7. Verweerder heeft dan ook terecht, met inachtneming van het totaal aantal leerlingen van ‘ [naam school] ’ binnen het samenwerkingsverband 2403, het bedrag van € 3.384,26 in mindering gebracht op de materiële bekostiging. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 89a
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materiële instandhouding toegekend.
2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
3. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
5. […]
Artikel 89b
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, de materiële bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
Wet op de expertisecentra
Artikel 116a
1. […]
2. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs de bekostiging voor de materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
3. […]