ECLI:NL:RBMNE:2019:2897
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde
Op 26 juni 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen over de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die op 19 februari 2019 door de Hoge Raad was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 11 maanden, zou op 12 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Echter, de officier van justitie diende op 8 april 2019 een schriftelijke vordering in om deze invrijheidstelling met 180 dagen uit te stellen, omdat de veroordeelde op 22 mei 2018 voor bedreigingen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand.
De behandeling van de vordering vond plaats op 12 juni 2019, waarbij de officier van justitie en de gemachtigd raadsman van de veroordeelde, mr. H. Sytema, aanwezig waren. De veroordeelde was niet aanwezig bij de zitting. De officier van justitie hield vast aan zijn vordering, terwijl de raadsman betoogde dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de veroordeling nog niet onherroepelijk was en de omstandigheden onvoldoende waren om de invrijheidstelling uit te stellen.
De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld indien de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor bedreiging voldoende grond vormde voor het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie toe en stelde de voorlopige datum voor invrijheidstelling vast op 8 januari 2020.