ECLI:NL:RBMNE:2019:2897

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
21-004692-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde

Op 26 juni 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen over de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die op 19 februari 2019 door de Hoge Raad was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 11 maanden, zou op 12 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Echter, de officier van justitie diende op 8 april 2019 een schriftelijke vordering in om deze invrijheidstelling met 180 dagen uit te stellen, omdat de veroordeelde op 22 mei 2018 voor bedreigingen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand.

De behandeling van de vordering vond plaats op 12 juni 2019, waarbij de officier van justitie en de gemachtigd raadsman van de veroordeelde, mr. H. Sytema, aanwezig waren. De veroordeelde was niet aanwezig bij de zitting. De officier van justitie hield vast aan zijn vordering, terwijl de raadsman betoogde dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de veroordeling nog niet onherroepelijk was en de omstandigheden onvoldoende waren om de invrijheidstelling uit te stellen.

De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld indien de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor bedreiging voldoende grond vormde voor het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie toe en stelde de voorlopige datum voor invrijheidstelling vast op 8 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 21-004692-16
VI-zaaknummer: 99-000499-50
Beslissing ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van 26 juni 2019 op de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te PI Dordrecht
(hierna te noemen: de veroordeelde).

1.De procedure

Bij arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2019 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 11 maanden. [1] De tenuitvoerlegging hiervan is op 6 augustus 2015 gestart.
De veroordeelde zou, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 12 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 8 april 2019 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van 180 dagen zal uitstellen, nu veroordeelde op 22 mei 2018 voor meerdere bedreigingen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand.
De vordering is behandeld ter zitting van 12 juni 2019. Daarbij zijn gehoord de officier van justitie en de gemachtigd raadsman van veroordeelde mr. H. Sytema, advocaat te Den Haag.
De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn.

2.De standpunten

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering.
2.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Het enkele feit dat veroordeelde gedurende zijn detentie door de rechtbank is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten is onvoldoende om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen. Artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht betreft immers een zogeheten ‘kan-bepaling’, zodat de officier van justitie niet gehouden was de onderhavige vordering in te dienen. Bovendien is de veroordeling nog niet onherroepelijk. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 30 april 2019 weliswaar beslist op het hoger beroep van veroordeelde, maar hiertegen is cassatie ingesteld. Daarnaast heeft veroordeelde in hoger beroep een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd gekregen. Wanneer de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 180 dagen wordt verkort, wordt deze straf feitelijk met nog eens 6 maanden verhoogd. Veroordeelde heeft een zwaarwegend belang bij zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling, omdat hij buiten de gevangenis verder kan werken aan de band met zijn kinderen. Dit is ook in het belang van zijn kinderen. Tenslotte is een langere voorwaardelijke invrijheidstelling ook in het belang van de maatschappij, omdat veroordeeld dan nog onder toezicht staat.

3.De beoordeling

Op grond van artikel 15d, eerste lid, onder b, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht - voor zover hier van belang - kan een voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld of achterwege blijven, indien is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit een veroordeling ter zake van een misdrijf.
Bij vonnis van 22 mei 2018 is veroordeelde voor bedreiging van twee medewerkers van Samen Veilig Midden-Nederland (Save) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 30 april 2019 veroordeelde voor deze bedreigingen een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd. In het gegeven dat veroordeelde gedurende zijn detentie een strafbaar feit heeft gepleegd, heeft de officier van justitie aanleiding mogen zien om uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen. De rechtbank ziet in de hiervoor genoemde veroordeling voldoende grond om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen. Dat de veroordeling door het instellen van cassatie nog niet onherroepelijk is, doet daar niet aan af. Verder wordt, anders dan de raadsman heeft betoogd, met uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling de opgelegde gevangenisstraf niet verhoogd. Het betreft immers twee verschillende procedures en veroordeelde heeft door zijn gedraging niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vervroegde invrijheidstelling. Ook acht de rechtbank de door veroordeelde aangevoerde belangen onvoldoende zwaarwegend om uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten.
De rechtbank zal de voorwaardelijke invrijheidstelling uitstellen met een periode van 180 dagen, zoals door de officier van justitie gevorderd.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 180 dagen;
- stelt de voorlopige v.i.-datum vast op 8 januari 2020.
Aldus gedaan door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. G. Perrick en E.J.W. Verhaagh, bijgestaan door mr. L. Antonides als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 26 juni 2019.

Voetnoten

1.18/02336