ECLI:NL:RBMNE:2019:2858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
16-118316-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen schorsing van voorlopige hechtenis in ernstige strafzaak

Op 23 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de officier van justitie in beroep ging tegen een bevel van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte was verdacht van een feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer was gesteld, wat de rechtsorde ernstig zou kunnen schokken. De rechtbank overwoog dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moeilijk te verenigen was met de ernst van de verdenking. De rechtbank stelde vast dat de verdachte pas op een later tijdstip was aangehouden dan de verdenking was gerezen, maar dat dit niet betekende dat er geen sprake meer kon zijn van een geschokte rechtsorde. De rechtbank weegt de persoonlijke belangen van de verdachte, zoals zijn gezondheid en de zorg voor zijn zieke vrouw, af tegen het strafvorderlijk belang van de voortduring van de voorlopige hechtenis. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet van dien aard waren dat deze zwaarder wogen dan het belang van de rechtsorde. De rechtbank verklaarde het beroep van de officier van justitie gegrond en vernietigde het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer : 16-118316-19
Datum: 23 mei 2019
beslissing op het hoger beroep tegen beschikking het bevel schorsing voorlopige hechtenis van de rechter-commissaris d.d. 17 mei 2019.
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

Verloop van de procedure

De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, heeft de bewaring van verdachte bevolen op 17 mei 2019. Op die datum heeft de rechter-commissaris tevens de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Dit is opgenomen in het bevel van 17 mei 2019. De officier van justitie heeft op 21 mei 2019 appel ingesteld tegen deze laatstgenoemde beslissing van de rechter-commissaris.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de beschikbare stukken in deze strafzaak , waaronder het bevel schorsing voorlopige hechtenis van de rechter-commissaris en de appelschriftuur van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in raadkamer van heden de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw, mr. J. Veenstra, advocaat te Almere, gehoord.

Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw

De officier van justitie is op 21 mei 2019 in beroep gegaan tegen het bevel van de rechter-commissaris van 17 mei 2019 tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft de appelschriftuur in raadkamer nader toegelicht. De officier van justitie stelt in zijn appelschriftuur dat - mede gelet op de door de rechter-commissaris aangenomen 12 jaarsgrond – gelet op de ernst van de verdenking en de strafbedreiging van dergelijke feiten er (grote) contra-indicaties aanwezig zijn voor een schorsing van de voorlopige hechtenis. Verder dienen in zijn visie de persoonlijke belangen van verdachte minder zwaar te wegen dan het strafvorderlijk belang bij het voortduren van de voorlopige hechtenis. In raadkamer heeft de officier van justitie nog gesteld dat er ook vandaag geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de problemen omtrent de gezondheid van verdachte en zijn vrouw en al hetgeen momenteel speelt in het bedrijf van verdachte van dusdanige aard zijn, dat deze dienen te worden beschouwd als zijnde van een zwaarder gewicht dan het strafvorderlijk belang.
De raadsvrouw heeft tijdens de behandeling naar voren gebracht dat in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de rechter-commissaris niet terug te zien is dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij de rechter-commissaris uitvoerig zijn besproken. Verdachte is hartpatiënt en draagt zorg voor zijn zieke vrouw. Daarnaast zit verdachte op dit moment in de eindfase van het proces waarin hij zijn bedrijf overdraagt, waarbij een geldbedrag zal vrijkomen waarmee hij zijn schulden kan aflossen. Voorts is niet gebleken dat sprake is van maatschappelijke onrust, daar pas na 3,5 maand is overgegaan tot aanhouding.

Beoordeling

De rechter-commissaris heeft bij bevel van 17 mei 2019 het bevel tot bewaring geschorst. Hij was van oordeel dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang. Daarbij was hij van oordeel dat de doelen die met voorlopige hechtenis worden nagestreefd voldoende kunnen worden ondervangen door het stellen van voorwaarden aan een schorsing.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie tijdig, namelijk binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen, beroep heeft ingesteld tegen het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de rechter-commissaris.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van de verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en dat de rechtsorde door het feit ernstig is geschokt. Dit laat zich in het algemeen moeilijk verenigen met een schorsing van de voorlopige hechtenis. De omstandigheid dat iemand op een later tijdstip is aangehouden dan de verdenking jegens hem is gerezen – ook al had dit eerder gekund – brengt niet mee dat reeds daardoor geen sprake meer zou kunnen zijn van een geschokte rechtsorde. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval pas sprake kan zijn van een geschokte rechtsorde op het moment van aanhouding van de verdachte, in die zin dat vanaf dat moment in meer of minder mate publieke verontwaardiging zou kunnen ontstaan wanneer de verdachte van een feit als het onderhavige op vrije voeten zou komen.
De rechtbank heeft de gestelde persoonlijke belangen van de verdachte afgewogen tegen het strafvorderlijk belang dat met voortduring van de voorlopige hechtenis is gediend. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van problemen van dusdanig grote aard dat het belang van verdachte zwaarder zou moeten wegen. Het beroep van de officier van justitie zal gegrond worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de rechter-commissaris geen stand kan te houden en zal deze vernietigen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn beroep;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de rechter commissaris.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 23 mei 2019 door:
mr. R.B. Eigeman, voorzitter,
mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. N.V.M. Gehlen, rechters,
in tegenwoordigheid van R.A.L. van Dreumel, griffier.