ECLI:NL:RBMNE:2019:277

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
16/706150-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige in Lelystad met DNA-bewijs

Op 29 januari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van een minderjarige. De feiten vonden plaats op of omstreeks 19 maart 2016 in Lelystad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door bedreiging met geweld, de minderjarige heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 267 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de eis van de officier van justitie een passende straf was, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het plaatsvond.

De zaak kwam aan het licht na een melding van het slachtoffer, die aangaf dat zij was misbruikt door de vriend van haar moeder. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als consistent en geloofwaardig beoordeeld. DNA-onderzoek heeft bevestigd dat het DNA van de verdachte op de borsten van het slachtoffer is aangetroffen, wat de verklaring van het slachtoffer ondersteunt. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat er geen sprake was van dwang en dat het slachtoffer zelf de hand van de verdachte op haar lichaam had geleid.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat niet kon worden vastgesteld dat het slachtoffer aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd. De rechtbank heeft echter wel de bewezenverklaring van de seksuele handelingen en de bedreiging met geweld bevestigd. De uitspraak benadrukt de ernst van zedendelicten en de impact op slachtoffers, vooral wanneer zij zich in een kwetsbare positie bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/706150-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende [adres] , te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 oktober 2018 en 15 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Yüksel, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op of omstreeks 19 maart 2016 te Lelystad de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] heeft verkracht;
subsidiair:
op of omstreeks 19 maart 2016 te Lelystad de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] heeft aangerand.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe het volgende gesteld. Er is geen sprake geweest van verkrachting, omdat er geen sprake was van dwang. Het slachtoffer heeft zelf de hand van verdachte op haar vagina gelegd. Voorts blijkt enkel uit haar verklaring dat bedreigingen zouden zijn geuit door verdachte. De moeder van het slachtoffer heeft echter niets gehoord van enige bedreiging, terwijl zij zich op zeer korte afstand bevond van de kamer waar de verkrachting zou hebben plaatsgevonden. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bieden ook geen ondersteuning voor de bedreiging of dwang. Ook het verwijt dat verdachte het slachtoffer zou hebben geslagen en haar broek naar beneden heeft getrokken wordt niet ondersteund door enig ander bewijs dan haar eigen verklaring.
Gelet op de situatie (uithuisplaatsing, slecht contact met haar moeder), de beschonken toestand van het slachtoffer op de bewuste avond en het feit dat zij tijdens het ophalen met anderen over het gebeuren heeft kunnen praten, is er reden om te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer. Haar verklaring van slachtoffer zou daarom niet als bewijsmiddel mogen worden gebruikt. Dit heeft tot gevolg dat het aan wettig bewijs ontbreekt om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te kunnen komen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 19 maart 2016 heeft [aangever] naar de regionale meldkamer gebeld, omdat haar kleindochter, [slachtoffer] , net thuis was van een feestje, totaal overstuur was en misbruikt zou zijn. Als de verbalisanten bij de woning van de oma aankomen en het slachtoffer zien, zit zij met opgetrokken knieën en haar hoofd naar beneden gebogen op de bank, heeft zij een betraand gezicht en is zij aan het huilen. Het slachtoffer verklaarde dat zij naar haar moeder in de [wijk] te [woonplaats] was geweest. De huidige vriend van haar moeder was daar op dat moment ook aanwezig. Hij heeft aan haar vagina gelikt, aan haar borsten gezogen en gezoend en gezegd “als je wat zegt vermoord ik je. Ik druk een kussen op je hoofd”. Ze huilde en zei meerdere malen dat zij dit niet had gewild. [2]
In het studioverhoor op 17 mei 2016 heeft het slachtoffer verklaard dat [verdachte] , de vriend van haar moeder, haar had gevingerd en met zijn handen aan haar borsten had gezeten. Hij had haar bij haar mond gelikt en haar broek naar beneden gedaan. Daarna ging hij haar beffen. Ze lag plat op haar rug en haar benen werden opengemaakt. Verdachte had tegen haar gezegd: “als je het vertelt maak ik je dood en je moeder ook”. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 19 maart 2016 haar tante had teruggebeld en toen hoorde ze “ze hebben seks gehad”. Zij is toen samen met [A] en haar vriend [B] naar de moeder van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [C] , tevens tante van [getuige 2] ) gegaan om haar op te halen. Zij hoorde van tante [C] dat zij seks hadden gehad. Zij zag dat [slachtoffer] naar buiten kwam en dat zij heel hard huilde. [slachtoffer] zei vervolgens tegen haar dat hij haar had proberen te verkrachten. Zij heeft gehoord dat [slachtoffer] tegen haar oma zei dat hij haar broek had uitgedaan, hij haar had gebeft en aan haar tieten had gelikt. Zij vertelde dit in kleine stukjes en zij huilde. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 19 maart 2016 met [B] en [getuige 2] naar de woning van [slachtoffer] ’s moeder is gegaan. De moeder deed open. [slachtoffer] kwam naar buiten en zij droeg geen schoenen. Zij liep huilend voorbij. Zij was verbaasd, omdat [slachtoffer] niet in gezelschap huilt. Tijdens de fietsrit was [slachtoffer] nog overstuur. Die dag vertelde ze dat ze in bed was gaan liggen en die man erbij was gaan liggen. Die man deed haar broek uit. Ze zei dat hij haar had gebeft. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 16 maart 2019 teruggingen naar de woning. [getuige 2] en [A] waren mee. Hij zag dat [slachtoffer] in haar pyjama naar buiten rende. Er werd huilend door [slachtoffer] geschreeuwd. Hij zag dat [slachtoffer] over haar toeren was. Zij huilde en snikte. [6]
Op 29 augustus 2016 is gerapporteerd over een DNA-onderzoek aan vier bemonsteringen van de borsten en een bemonstering van de buitenste schaamlippen van het slachtoffer. In alle bemonsteringen is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
Uit de bemonstering van de borsten zijn DNA-mengprofielen van minimaal twee personen verkregen. Onder de aanname dat een deel van het celmateriaal in bemonstering #01 afkomstig is van het slachtoffer, is een DNA-profiel van een man afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Uit het DNA-mengprofiel in de bemonsteringen #02, #03 en #04 van de borsten kan een DNA-hoofdprofiel worden afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Uit de bemonstering van de buitenste schaamlippen is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. In deze bemonstering is ook een aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA.
Op 4 juli 2018 is gerapporteerd over een aanvullend Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Van het mannelijk DNA in de bemonstering #05 (buitenste schaamlippen) en van het referentiemonster van verdachte [verdachte] RGF762 zijn Y-chromosomale DNA-profielen verkregen. Deze Y-chromosomale DNA-profielen matchen met elkaar. De verkregen resultaten van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als het mannelijk DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man, dan als het mannelijk DNA in de bemonstering niet afkomstig is van verdachte, maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn hand de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt en met zijn vinger in haar vagina is geweest. [8]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat zij, anders dan de raadsvrouw, geen reden ziet om aan de verklaring van het slachtoffer te twijfelen. Het slachtoffer heeft vanaf het begin op relevante punten consistent verklaard over wat er is gebeurd. Daarnaast wordt haar verklaring ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 1] , en [getuige 3] , die het slachtoffer hevig geëmotioneerd zien kort na het incident. Dit blijkt eveneens uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die na melding onmiddellijk naar de woning van de oma van [slachtoffer] zijn gegaan en waarin staat vermeld dat zij zien dat het slachtoffer aan het huilen is. Bovendien wordt de verklaring van het slachtoffer ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die van de moeder van het slachtoffer tot tweemaal toe kort na het incident hoort dat “ze seks hebben gehad”. Voorts acht de rechtbank van belang dat de verklaring van het slachtoffer past bij de resultaten van het DNA-onderzoek. Het voorgaande maakt dat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer op bed lag en zij de hand van verdachte heeft gepakt met haar ene hand en haar eigen broek naar beneden heeft getrokken met haar andere hand. Hierna zou zij de hand van verdachte naar haar vagina hebben geleid om vervolgens zijn vinger(s) bij haarzelf in te brengen, terwijl hij voorover gebogen stond. Op het moment dat de vinger(s) van verdachte in de vagina van slachtoffer zaten, is verdachte geschrokken van wat hem overkwam, waarna hij zijn hand heeft weggetrokken.
De rechtbank overweegt dat verdachte in eerste instantie bij de politie heeft verklaard dat hij het slachtoffer geheel niet had aangeraakt. Pas na confrontatie door de politie met het bij het slachtoffer aangetroffen DNA-materiaal heeft hij verklaard dat het slachtoffer zijn hand op haar vagina had gelegd en haar T-shirt omhoog had getrokken. Als de politie hem dan vraagt hoe zijn speeksel op haar borsten is terecht gekomen, antwoordt verdachte dat het “kan zijn” dat hij aan haar borst heeft gezeten met zijn mond, maar dat hij dat niet meer weet. Vervolgens heeft er na dit verhoor nader onderzoek plaatsgevonden naar de bemonstering van de buitenste schaamlippen. Daaruit is gebleken dat er een match is met het DNA-profiel van verdachte en dat dit resultaat zeer veel waarschijnlijker is als het mannelijk DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man, dan als het mannelijk DNA in de bemonstering niet afkomstig is van verdachte, maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man. Vervolgens heeft verdachte ter terechtzitting aanvullend verklaard dat hij met een vinger in de vagina van het slachtoffer is geweest.
De rechtbank overweegt dat deze wijze van tot stand komen van de verklaring van verdachte en de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de beide borsten van het slachtoffer, maakt dat de rechtbank zijn verklaring ongeloofwaardig acht.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen acht.
Partiële vrijspraak
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat verdachte slechts zeer beperkt contact had met het slachtoffer, geen rol speelde in haar opvoeding of verzorging en dat dit de eerste keer was dat zij bij hem thuis was. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het slachtoffer zich ten tijde van het ten laste gelegde in een afhankelijkheidssituatie ten opzichte van verdachte bevond, waaraan hij een bepaald overwicht kon ontlenen. Er kan kortom niet worden vastgesteld dat de minderjarige het slachtoffer aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het primair ten laste gelegde vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair:
op of omstreeks 19 maart 2016 te Lelystad, door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid de minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2000] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hebbende verdachte
- de (blote) borsten en de mond van die [slachtoffer] gelikt/gezoend en aangeraakt en
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en heen en weer bewogen en
- zijn tong op/tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht en heen en weer bewogen,
en bestaande die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: “Als je wat zegt vermoord ik je. Ik druk een kussen op je hoofd” en “Als je het vertelt maak ik je dood en je moeder ook” en
- de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Primair:
Verkrachting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 267 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft bij haar vordering rekening gehouden met de overschrijding van
de redelijke termijn.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden. Deze overschrijding is niet aan verdachte of aan de complexiteit van de zaak te wijten. Volgens de vuistregels zou de overschrijding een strafkorting van in ieder geval 5% betekenen. Mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zou een geheel voorwaardelijke straf passend zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van de destijds 16 jaar oude [slachtoffer] . De seksuele handelingen bestonden uit het likken, zoenen en aanraken van haar (blote) borsten, het likken van haar mond en vagina en het inbrengen en heen en weer bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina.
De rechtbank oordeelt dat verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge en verstandelijk beperkte slachtoffer. Verdachte wist ook van de verstandelijke beperking van het slachtoffer, omdat zij de dochter is van zijn vriendin. Bovendien bevond het slachtoffer zich op het moment van de verkrachting in een uiterst kwetsbare situatie, nu zij half slapend en onder invloed van alcohol was. Verdachte heeft van deze situatie misbruik gemaakt. Dit heeft hij gedaan terwijl het slachtoffer bij haar moeder verbleef en zich veilig achtte. Verdachte heeft door zijn handelen dit gevoel van veiligheid en vertrouwen bij het slachtoffer op grove wijze beschaamd. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Voorts weegt de rechtbank mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van zedendelicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Klaarblijkelijk heeft verdachte zich uitsluitend laten leiden door zijn wens tot bevrediging van zijn seksuele verlangens, zonder zich te bekommeren om de seksuele integriteit en het welzijn van slachtoffer. Verdachte heeft schaamteloos gebruik gemaakt van de gelegenheid die zich voordeed, zonder stil te staan bij de mogelijke consequenties van zijn handelen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland van 9 januari 2019 betreffende de persoon van verdachte. Daaruit blijkt onder meer dat verdachte sinds juni 2018 een contract heeft voor onbepaalde tijd, bij zijn moeder en broertje woont en geen grote schulden lijkt te hebben. Voorts blijkt uit het rapport dat de reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, gelet op de ontkennende houding van verdachte, zijn houding ten opzichte van de reclassering en het ontbreken van een hulpvraag bij verdachte.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS in aanmerking genomen. Naar het oriëntatiepunt van het LOVS is voor een feit als verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit zoals hiervoor beschreven het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook dat de in deze zaak bewezen verklaarde verkrachting, naar aard en ernst van de gedragingen, van een andere orde is dan de verkrachting zoals beoogd in het oriëntatiepunt. Dit oordeel ziet met name op het feit dat het seksueel binnendringen ‘enkel’ heeft bestaan uit het binnendringen met een vinger. Dit maakt dat het feitencomplex zoals dat beoordeeld moet worden meer overeenkomsten vertoont met een aanranding, waarvoor de uitgangspunten voor de straftoemeting beduidend lager liggen, namelijk een gevangenisstraf tussen de 6 en 12 maanden.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er in het voordeel van de verdachte rekening mee gehouden dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken. De rechtbank stelt vast dat de in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bedoelde termijn is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit de verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. Het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden op of omstreeks 19 maart 2016. Op 19 maart 2016 is een onderzoek ingesteld. Dit heeft geleid tot een aanhouding van verdachte op 27 september 2016. Deze aanhouding heeft uiteindelijk geresulteerd in een inhoudelijke behandeling op 15 januari 2019. De periode tussen 27 september 2016 en 15 januari 2019 bedraagt ongeveer 2 jaar en 4 maanden, waar een periode van 2 jaar redelijk wordt geacht. De redelijke termijn is derhalve met 4 maanden overschreden, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Deze overschrijding dient dan ook verdisconteerd te worden in de hoogte van de op te leggen straf.
Dit zal de rechtbank als volgt doen. Zij ziet in deze overschrijding en de daarmee samenhangende omstandigheid dat verdachte inmiddels een bestendig bestaan heeft opgebouwd, reden om aan verdachte een flinke gevangenisstraf op te leggen, maar geheel voorwaardelijk. Om verdachte voldoende van de consequenties van zijn daad te doordringen zal daarbij de maximaal mogelijke werkstraf worden opgelegd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende sanctie is. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht waarvan 267 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis. De rechtbank zal, gelet op het advies van de reclassering, geen bijzondere voorwaarde in de vorm van een reclasseringstoezicht aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 270 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
267 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
Hij op of omstreeks 19 maart 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging met geweld en / of een andere feitelijkheid de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2000] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hebbende verdachte
- de (blote) borsten en/of de mond van die [slachtoffer] gelikt/gezoend en/of aangeraakt en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn tong in/op/tegen de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn penis op/tegen de vagina en/of tegen het gezicht van die [slachtoffer] geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: “Als je wat zegt vermoord ik je. Ik druk een kussen op je hoofd” en/of “Als je het vertelt maak ik je dood en je moeder ook”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal heeft geslagen;
Subsidiair
Hij op of omstreeks 19 maart 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging met geweld en / of een andere feitelijkheid de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2000] , heeft gedwongen tot het plegen en / of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- likken/zoenen en/of aanraken van de (blote) borsten en/of de mond van die [slachtoffer] en/of
- duwen/brengen en/of heen en weer bewegen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- duwen/brengen en/of heen en weer bewegen van zijn tong in/op/tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of
- duwen/brengen van zijn penis op/tegen de vagina en/of tegen het gezicht van die [slachtoffer] ,
En bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: “Als je wat zegt vermoord ik je. Ik druk een kussen op je hoofd” en/of “Als je het vertelt maak ik je dood en je moeder ook”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal heeft geslagen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte relaas proces-verbaal met nummer 2016083536, opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie, Eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, werkzaam als gecertificeerd zedenrechercheur bij team zeden, en gesloten op 20 december 2016, doorgenummerd van pagina 5 tot en met pagina 100.
2.Pagina’s 5 en 6.
3.Pagina’s 22 en 23.
4.Pagina’s 34, 35 en 37.
5.Pagina’s 40, 41 en 42.
6.Pagina 44.
7.Pagina’s 68 tot en met 70; een geschrift, te weten een rapport aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Lelystad op 19 maart 2016, opgemaakt op 4 juli 2018 door ing. J.L.W. Dieltjes, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA.
8.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 15 januari 2019.