4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 19 maart 2016 heeft [aangever] naar de regionale meldkamer gebeld, omdat haar kleindochter, [slachtoffer] , net thuis was van een feestje, totaal overstuur was en misbruikt zou zijn. Als de verbalisanten bij de woning van de oma aankomen en het slachtoffer zien, zit zij met opgetrokken knieën en haar hoofd naar beneden gebogen op de bank, heeft zij een betraand gezicht en is zij aan het huilen. Het slachtoffer verklaarde dat zij naar haar moeder in de [wijk] te [woonplaats] was geweest. De huidige vriend van haar moeder was daar op dat moment ook aanwezig. Hij heeft aan haar vagina gelikt, aan haar borsten gezogen en gezoend en gezegd “als je wat zegt vermoord ik je. Ik druk een kussen op je hoofd”. Ze huilde en zei meerdere malen dat zij dit niet had gewild.
In het studioverhoor op 17 mei 2016 heeft het slachtoffer verklaard dat [verdachte] , de vriend van haar moeder, haar had gevingerd en met zijn handen aan haar borsten had gezeten. Hij had haar bij haar mond gelikt en haar broek naar beneden gedaan. Daarna ging hij haar beffen. Ze lag plat op haar rug en haar benen werden opengemaakt. Verdachte had tegen haar gezegd: “als je het vertelt maak ik je dood en je moeder ook”.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 19 maart 2016 haar tante had teruggebeld en toen hoorde ze “ze hebben seks gehad”. Zij is toen samen met [A] en haar vriend [B] naar de moeder van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [C] , tevens tante van [getuige 2] ) gegaan om haar op te halen. Zij hoorde van tante [C] dat zij seks hadden gehad. Zij zag dat [slachtoffer] naar buiten kwam en dat zij heel hard huilde. [slachtoffer] zei vervolgens tegen haar dat hij haar had proberen te verkrachten. Zij heeft gehoord dat [slachtoffer] tegen haar oma zei dat hij haar broek had uitgedaan, hij haar had gebeft en aan haar tieten had gelikt. Zij vertelde dit in kleine stukjes en zij huilde.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 19 maart 2016 met [B] en [getuige 2] naar de woning van [slachtoffer] ’s moeder is gegaan. De moeder deed open. [slachtoffer] kwam naar buiten en zij droeg geen schoenen. Zij liep huilend voorbij. Zij was verbaasd, omdat [slachtoffer] niet in gezelschap huilt. Tijdens de fietsrit was [slachtoffer] nog overstuur. Die dag vertelde ze dat ze in bed was gaan liggen en die man erbij was gaan liggen. Die man deed haar broek uit. Ze zei dat hij haar had gebeft.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 16 maart 2019 teruggingen naar de woning. [getuige 2] en [A] waren mee. Hij zag dat [slachtoffer] in haar pyjama naar buiten rende. Er werd huilend door [slachtoffer] geschreeuwd. Hij zag dat [slachtoffer] over haar toeren was. Zij huilde en snikte.
Op 29 augustus 2016 is gerapporteerd over een DNA-onderzoek aan vier bemonsteringen van de borsten en een bemonstering van de buitenste schaamlippen van het slachtoffer. In alle bemonsteringen is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
Uit de bemonstering van de borsten zijn DNA-mengprofielen van minimaal twee personen verkregen. Onder de aanname dat een deel van het celmateriaal in bemonstering #01 afkomstig is van het slachtoffer, is een DNA-profiel van een man afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Uit het DNA-mengprofiel in de bemonsteringen #02, #03 en #04 van de borsten kan een DNA-hoofdprofiel worden afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Uit de bemonstering van de buitenste schaamlippen is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. In deze bemonstering is ook een aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA.
Op 4 juli 2018 is gerapporteerd over een aanvullend Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Van het mannelijk DNA in de bemonstering #05 (buitenste schaamlippen) en van het referentiemonster van verdachte [verdachte] RGF762 zijn Y-chromosomale DNA-profielen verkregen. Deze Y-chromosomale DNA-profielen matchen met elkaar. De verkregen resultaten van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als het mannelijk DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man, dan als het mannelijk DNA in de bemonstering niet afkomstig is van verdachte, maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn hand de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt en met zijn vinger in haar vagina is geweest.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat zij, anders dan de raadsvrouw, geen reden ziet om aan de verklaring van het slachtoffer te twijfelen. Het slachtoffer heeft vanaf het begin op relevante punten consistent verklaard over wat er is gebeurd. Daarnaast wordt haar verklaring ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 1] , en [getuige 3] , die het slachtoffer hevig geëmotioneerd zien kort na het incident. Dit blijkt eveneens uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die na melding onmiddellijk naar de woning van de oma van [slachtoffer] zijn gegaan en waarin staat vermeld dat zij zien dat het slachtoffer aan het huilen is. Bovendien wordt de verklaring van het slachtoffer ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die van de moeder van het slachtoffer tot tweemaal toe kort na het incident hoort dat “ze seks hebben gehad”. Voorts acht de rechtbank van belang dat de verklaring van het slachtoffer past bij de resultaten van het DNA-onderzoek. Het voorgaande maakt dat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer op bed lag en zij de hand van verdachte heeft gepakt met haar ene hand en haar eigen broek naar beneden heeft getrokken met haar andere hand. Hierna zou zij de hand van verdachte naar haar vagina hebben geleid om vervolgens zijn vinger(s) bij haarzelf in te brengen, terwijl hij voorover gebogen stond. Op het moment dat de vinger(s) van verdachte in de vagina van slachtoffer zaten, is verdachte geschrokken van wat hem overkwam, waarna hij zijn hand heeft weggetrokken.
De rechtbank overweegt dat verdachte in eerste instantie bij de politie heeft verklaard dat hij het slachtoffer geheel niet had aangeraakt. Pas na confrontatie door de politie met het bij het slachtoffer aangetroffen DNA-materiaal heeft hij verklaard dat het slachtoffer zijn hand op haar vagina had gelegd en haar T-shirt omhoog had getrokken. Als de politie hem dan vraagt hoe zijn speeksel op haar borsten is terecht gekomen, antwoordt verdachte dat het “kan zijn” dat hij aan haar borst heeft gezeten met zijn mond, maar dat hij dat niet meer weet. Vervolgens heeft er na dit verhoor nader onderzoek plaatsgevonden naar de bemonstering van de buitenste schaamlippen. Daaruit is gebleken dat er een match is met het DNA-profiel van verdachte en dat dit resultaat zeer veel waarschijnlijker is als het mannelijk DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man, dan als het mannelijk DNA in de bemonstering niet afkomstig is van verdachte, maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man. Vervolgens heeft verdachte ter terechtzitting aanvullend verklaard dat hij met een vinger in de vagina van het slachtoffer is geweest.
De rechtbank overweegt dat deze wijze van tot stand komen van de verklaring van verdachte en de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de beide borsten van het slachtoffer, maakt dat de rechtbank zijn verklaring ongeloofwaardig acht.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen acht.
Partiële vrijspraak
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat verdachte slechts zeer beperkt contact had met het slachtoffer, geen rol speelde in haar opvoeding of verzorging en dat dit de eerste keer was dat zij bij hem thuis was. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het slachtoffer zich ten tijde van het ten laste gelegde in een afhankelijkheidssituatie ten opzichte van verdachte bevond, waaraan hij een bepaald overwicht kon ontlenen. Er kan kortom niet worden vastgesteld dat de minderjarige het slachtoffer aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het primair ten laste gelegde vrijspreken.