Overwegingen
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bestreden besluit
Verweerder heeft aan de sluiting van de woning en de schuur ten grondslag gelegd dat sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde wegens een overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder verwijst hiervoor naar het Hennepinformatiebericht van 21 november 2018 en de bestuurlijke rapportage van 1 februari 2019 op basis waarvan verweerder concludeert dat in de schuur sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De woning maakte daar volgens verweerder een onlosmakelijk onderdeel van uit. Verweerder ziet in de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om van sluiting af te zien of over te gaan tot sluiting voor een kortere duur.
3. Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte niet heeft afgezien van de sluiting. Verzoekster meent dat sluiting niet evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Vanwege het tijdsverloop tussen het moment van aantreffen en ontruimen van de hennepkwekerij en de feitelijke toepassing van de last onder bestuursdwang, kan niet worden gesteld dat er nog enig doel met handhaving wordt gediend. Dat de woning en de schuur nog bekend zouden zijn in het drugsmilieu is volgens verzoekster niet gebleken. Daar staat tegenover dat verzoekster, die wat de aangetroffen en ontmantelde hennepkwekerij geen enkel verwijt treft, de woning en schuur inmiddels sinds 1 februari 2019 huurt. Op het moment dat zij de huurovereenkomst aanging was zij niet op de hoogte van een mogelijke sluiting van de woning en de schuur. Eerst op 6 maart 2019 is zij hierover geïnformeerd. Indien verweerder daadwerkelijk tot sluiting zal overgaan, zal zij met haar minderjarige kinderen op straat komen te staan. De stelling van verweerder dat de kinderen bij hun vader kunnen verblijven, gaat eraan voorbij dat de kinderen zowel hun vader als moeder nodig hebben. De onrust die de kinderen op dit moment ervaren vanwege de scheiding van hun ouders behoren zij zowel met hun vader als hun moeder in een stabiele en veilige thuisomgeving te kunnen verwerken. De sluiting heeft daarnaast ook gevolgen voor de bedrijfsvoering van haar praktijk aan huis. Verzoekster wijst er op dat het door de huidige huizenmarkt vrijwel onmogelijk is om tijdig vervangende woonruimte te vinden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gevaar voor de openbare orde nog altijd actueel is. Het algemeen belang dat is gediend bij bescherming van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, en de bescherming van de woon- en leefomgeving dient volgens verweerder te prevaleren boven de voor verzoekster negatieve gevolgen van de sluiting van de woning en de schuur. Uit het hennepinformatiebericht en de bestuurlijke rapportage leidt verweerder af dat gebleken is dat sinds eind juni 2018 een hennepkwekerij aanwezig was in de schuur op het adres [adres] te [woonplaats] . De woning was direct betrokken bij de hennepkwekerij, aangezien in de woning diefstal van water en stroom plaatsvond en materialen ten behoeve van de kwekerij zijn aangetroffen. De illegale stroomvoorziening is een risico geweest voor de openbare orde. Daarnaast meent verweerder dat de woning en de schuur bekendheid hebben in het drugsmilieu, wat een risico vormt voor de veiligheid en leefbaarheid. Dit risico is volgens verweerder niet verdwenen met het enkel ontmantelen van de kwekerij door de politie. Dat verzoekster de woning inmiddels huurt weegt volgens verweerder niet op tegen het belang dat is gediend bij handhaving. Op het moment van het voorgenomen besluit stond zij immers niet ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Verweerder wil met de sluiting de loop naar de woning en schuur eruit halen en daarnaast ontmoedigen dat er op andere locaties binnen de gemeente criminele activiteiten plaatsvinden. De sluiting dient dus als signaal om aan te geven dat verweerder geen ondermijnende criminaliteit binnen de gemeentegrenzen accepteert. Verweerder is verder van mening dat geen sprake is van een groot tijdsverloop tussen het moment van het aantreffen van de hennepkwekerij en het voorgenomen besluit tot handhaving. Tot slot merkt verweerder op dat een gedeeltelijke sluiting van de woning of schuur geen garantie geeft dat de ondermijnende activiteiten niet opnieuw zullen plaatsvinden.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder in beginsel bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning en de schuur. Evenmin is in geschil dat verweerder op basis van zijn beleid in beginsel mocht overgaan tot sluiting voor een periode van zes maanden. Tussen partijen is in geschil of de omstandigheden van het geval aanleiding hadden moeten geven om van sluiting af te zien of over te gaan tot sluiting voor een kortere duur. Partijen zijn het er daarbij over eens dat verzoekster en de verhuurster geen verwijt treft wat de aangetroffen hennepkwekerij betreft en de mate waarin de verhuurster toezicht heeft gehouden.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de sluiting in dit specifieke geval niet tot onevenredige gevolgen leidt. Daarvoor vindt de voorzieningenrechter van belang dat verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven in de belangafweging (voldoende) gewicht toe te hebben gekend aan het tijdsverloop dat heeft plaatsgevonden tussen het aantreffen van de hennepkwekerij en het moment van het voorgenomen besluit. In dat kader betrekt de voorzieningenrechter de aangevoerde omstandigheden in de zaak met zaaknummer UTR 19/1844 van de verhuurster van de woning en de schuur, zoals die ook op de zitting zijn besproken. Vanuit verweerder is er na het hennepinformatiebericht op geen enkele wijze naar de verhuurster een melding gegaan dat zij rekening diende te houden met (bestuursrechtelijke) gevolgen vanwege de aangetroffen hennepkwekerij. De verhuurster had in dat opzicht enkel de informatie vanuit de politie waar zij zich op kon baseren. De inhoud van de door de politie gegeven informatie zoals door de verhuurster is gesteld heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat de politie de verhuurster enkel zou hebben verteld dat haar geen strafrechtelijke gevolgen boven het hoofd hingen, zoals verweerder stelt, is dus niet gebleken. Verweerder had gelet hierop een zwaarder gewicht moeten toekennen aan de omstandigheid dat de woning inmiddels is verhuurd aan verzoekster. Dat zij ten tijde van het voorgenomen besluit niet stond ingeschreven op het adres betekent niet dat verweerder daar ten tijde van het bestreden besluit, toen de verhuur aan verzoekster bij verweerder bekend was, geen rekening mee hoefde te houden. Verweerder heeft er daarnaast in het bestreden besluit noch op de zitting blijk van gegeven in hoeverre het tijdsverloop van invloed is op de belangen die volgens verweerder met het bestreden besluit zouden zijn gediend. Verzoekster heeft er in dit kader terecht op gewezen dat het tijdsverloop afbreuk kan doen aan de bekendheid van de woning en de schuur in het criminele milieu. Ook is ter zitting door verzoekster en de verhuurster gesteld, wat door verweerder niet is betwist, dat er sinds de ontmanteling van de hennepkwekerij geen loop naar het pand is geweest. Bovendien is de hennepkwekerij in de schuur aangetroffen en niet in de woning. De stelling van verweerder dat het tijdsverloop niet aan verweerder te wijten is doet aan het voorgaande niet af. De voorzieningenrechter constateert verder dat verzoekster zich terdege realiseert dat een besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet zorgvuldig moet worden voorbereid op basis van een bestuurlijke rapportage. Dat laat echter onverlet dat verweerder er oog voor moet hebben dat de beoogde belangen aan actualiteit kunnen inboeten vanwege het tijdsverloop, ook als verweerder op dat punt geen verwijt treft.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar gezien het voorgaande een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande niet toe aan de verdere bespreking van dat door verzoekster is aangevoerd.
8. De voorzieningenrechter komt in het kader van de gevraagde voorziening tot een weging van belangen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. Aan de ene kant heeft verweerder er belang bij dat de openbare orde wordt gehandhaafd. De aangetroffen hennepkwekerij en het beroeps- of bedrijfsmatig handelen dat zou hebben plaatsgevonden heeft een inbreuk gepleegd op die openbare orde. Door het sluiten van de woning en de schuur kan verweerder de openbare orde herstellen, de bekendheid ervan in het criminele milieu doorbreken, de loop naar de panden eruit halen en een signaal afgeven ter voorkoming van toekomstige ondermijnende criminele activiteiten.
Aan de andere kant pleit in het voordeel van verzoekster dat haar bezwaar, op basis van wat nu voorligt, een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat de beoogde doelen met het bestreden besluit, meer dan zes maanden na het aantreffen en ontmantelen van de hennepkwekerij, nog worden gediend en dat de beoogde doelen opwegen tegen het zwaarwegende belang van verzoekster bij het open houden van de woning en de schuur. Onbetwist is gebleven dat er sinds de ontmanteling van de hennepkwekerij geen loop meer is geweest naar het pand. De verhuurster heeft maatregelen getroffen ter voorkoming van herhaling en de woning en schuur zijn inmiddels verhuurd aan verzoekster, die net als de verhuurster geen enkel verwijt treft voor de gepleegde inbreuk op de openbare orde. De sluiting heeft tot gevolg dat verzoekster en haar minderjarige kinderen op straat komen te staan, waarbij van belang is dat het niet eenvoudig zal zijn om vervangende woonruimte te vinden. De minderjarige kinderen hebben een zwaarwegend belang om de echtscheiding van hun ouders in aanwezigheid van zowel hun vader als moeder in een stabiele en veilige thuisomgeving te kunnen verwerken. Dit alles maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de belangen die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder wegen.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. Dit betekent dat de woning en de schuur op het adres [adres] te [woonplaats] vooralsnog open mogen blijven.
Proceskosten
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).