ECLI:NL:RBMNE:2019:2741

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
UTR 19/1844
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij sluiting woning wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een huiseigenaar, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Montfoort om haar woning en schuur voor zes maanden te sluiten vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met het tijdsverloop tussen het aantreffen van de hennepkwekerij en het voorgenomen besluit tot sluiting. Verzoekster had geen melding ontvangen van mogelijke bestuursrechtelijke gevolgen en had de woning inmiddels verhuurd aan een nieuwe huurder. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoekster, waaronder het risico dat de nieuwe huurder met haar kinderen op straat zou komen te staan, zwaarder wogen dan de belangen van de gemeente bij handhaving van de openbare orde. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en werd het besluit tot sluiting geschorst tot de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1844
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Reumkens),
en

Burgemeester van de gemeente Montfoort, verweerder

(gemachtigden: mr. M. de Vries en drs. C. Moerdijk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning en de schuur op het adres [adres] te [woonplaats] voor de duur van zes maanden te sluiten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. Verweerder heeft daarbij ten aanzien van een bestuurlijke rapportage van 1 februari 2019, een hennepinformatiebericht en een antwoordmail van 2 april 2019 van de politie Eenheid Midden-Nederland verzocht om beperkte kennisneming toe te passen op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 29 mei 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bepaalt dat de beperking van kennisneming van de bestuurlijke rapportage en het hennepinformatiebericht gerechtvaardigd is en de beperking van de kennisneming van de begeleidende mail bij de bestuurlijke rapportage van 1 februari 2019 en de antwoordmail van 2 april 2019 van de politie Eenheid Midden-Nederland niet gerechtvaardigd is.
De voorzieningenrechter heeft met toestemming van verzoekster kennis genomen van de door verweerder overgelegde bestuurlijke rapportage en het hennepinformatiebericht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met zaaknummer UTR 19/1767. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder is verschenen [A] , de echtgenoot van verzoekster, en [B] , verzoekster in de zaak met zaaknummer UTR 19/1767, en haar gemachtigde mr. C. Lammers.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bestreden besluit
Verweerder heeft aan de sluiting van de woning en de schuur ten grondslag gelegd dat sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde wegens een overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder verwijst hiervoor naar het hennepinformatiebericht van 21 november 2018 en de bestuurlijke rapportage van 1 februari 2019 op basis waarvan verweerder concludeert dat in de schuur sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De woning maakte daar volgens verweerder een onlosmakelijk onderdeel van uit. Verweerder ziet in de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om van sluiting af te zien of over te gaan tot sluiting voor een kortere duur.
Standpunten van partijen
Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte niet heeft afgezien van de sluiting. Het is namelijk de vraag of er nog enig belang wordt gediend met de sluiting. Er is een einde gemaakt aan de illegale situatie en verzoekster heeft maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Dat de woning en de schuur nog bekend zouden zijn in het drugsmilieu is volgens verzoekster niet gebleken. Door de door haar getroffen maatregelen is er geen sprake meer van loop naar de panden. De woning en de schuur liggen in landelijk gebied en van aantasting van het woon- en leefklimaat is niet gebleken. Er is bovendien sprake van een fors tijdsverloop sinds het moment dat er een hennepkwekerij is aangetroffen. Vasthouden aan de sluiting leidt volgens verzoekster tot onevenredige gevolgen. De woning en de schuur zijn immers al voorafgaand aan het voorgenomen besluit op 1 februari 2019 verhuurd aan een nieuwe huurster. Verzoekster meent dat zij geen rekening hoefde te houden met een sluiting, aangezien zij geen enkel signaal in dat opzicht had ontvangen van verweerder. Het voornemen tot sluiting is pas op 19 februari 2019, drie maanden na het aantreffen van de hennepkwekerij, bekend gemaakt. De politiebeambte heeft haar daarentegen gemeld dat zij met verdere gevolgen geen rekening hoefde te houden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gevaar voor de openbare orde nog altijd actueel is. Het algemeen belang dat is gediend bij bescherming van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, en de bescherming van de woon- en leefomgeving dient volgens verweerder te prevaleren boven de voor verzoekster negatieve gevolgen van de sluiting van de woning en de schuur. Uit het hennepinformatiebericht en de bestuurlijke rapportage leidt verweerder af dat gebleken is dat sinds eind juni 2018 een hennepkwekerij aanwezig was in de schuur op het adres [adres] te [woonplaats] . De woning was direct betrokken bij de hennepkwekerij, aangezien in de woning diefstal van water en stroom plaatsvond en materialen ten behoeve van de kwekerij zijn aangetroffen. De illegale stroomvoorziening is een risico geweest voor de openbare orde. Daarnaast meent verweerder dat de woning en de schuur bekendheid hebben in het drugsmilieu, wat een risico vormt voor de veiligheid en leefbaarheid. Dit risico is volgens verweerder niet verdwenen met het enkel ontmantelen van de kwekerij door de politie. Dat verzoekster de woning en de schuur (gedeeltelijk) heeft gerenoveerd en dat de woning en de schuur inmiddels verhuurd zijn aan een nieuwe huurster weegt volgens verweerder niet op tegen het belang dat is gediend bij handhaving. Verweerder wil met de sluiting de loop naar de woning en schuur eruit halen en daarnaast ontmoedigen dat er op andere locaties binnen de gemeente criminele activiteiten plaatsvinden. De sluiting dient dus als signaal om aan te geven dat verweerder geen ondermijnende criminaliteit binnen de gemeentegrenzen accepteert. Verweerder is verder van mening dat geen sprake is van een groot tijdsverloop tussen het moment van het aantreffen van de hennepkwekerij en het voorgenomen besluit tot handhaving. Op basis hiervan mocht verzoekster er niet op vertrouwen dat er geen (bestuursrechtelijke) gevolgen zouden zijn voor de woning en de schuur. De uitspraak die de politie naar verzoekster toe heeft gedaan heeft volgens verweerder verder geen invloed op zijn bevoegdheid. Daarbij komt dat verweerder meent dat verzoekster wel degelijk wist dat er bestuursrechtelijke gevolgen zouden kunnen zijn. Op de zitting heeft verweerder in dit kader toegelicht dat het de gebruikelijke gang van zaken is om betrokkenen niet direct na een hennepinformatiebericht te informeren over eventuele bestuursrechtelijke handhaving, omdat dit vaak tot meer onrust leidt. Tot slot merkt verweerder op dat een gedeeltelijke sluiting van de woning of schuur geen garantie geeft dat de ondermijnende activiteiten niet opnieuw zullen plaatsvinden.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder in beginsel bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning en de schuur. Evenmin is in geschil dat verweerder op basis van zijn beleid in beginsel mocht overgaan tot sluiting voor een periode van zes maanden. Tussen partijen is in geschil of de omstandigheden van het geval aanleiding hadden moeten geven om van sluiting af te zien of over te gaan tot sluiting voor een kortere duur. Partijen zijn het er daarbij over eens dat verzoekster geen verwijt treft wat de aangetroffen hennepkwekerij betreft en de mate waarin zij als verhuurster toezicht heeft gehouden.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de sluiting in dit specifieke geval niet tot onevenredige gevolgen leidt. Daarvoor vindt de voorzieningenrechter van belang dat verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven in de belangafweging (voldoende) gewicht toe te hebben gekend aan het tijdsverloop dat heeft plaatsgevonden tussen het aantreffen van de hennepkwekerij en het moment van het voorgenomen besluit. In dat kader is relevant dat er in die periode vanuit verweerder op geen enkele wijze naar verzoekster een melding is gegaan dat zij rekening diende te houden met (bestuursrechtelijke) gevolgen vanwege de aangetroffen hennepkwekerij. Het hennepinformatiebericht en het kort daaropvolgende verzoek aan de politie om een bestuurlijke rapportage op te stellen, vormde een voldoende aanknopingspunt om verzoekster te informeren dat nog een besluit genomen zou worden over het sluiten van de woning en de schuur. Omdat verweerder verzoekster daarover niet heeft geïnformeerd, had zij enkel de informatie vanuit de politie waar zij zich op kon baseren. De inhoud van de door de politie gegeven informatie zoals door verzoekster is gesteld heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat de politie verzoekster enkel zou hebben verteld dat haar geen strafrechtelijke gevolgen boven het hoofd hingen, zoals verweerder stelt, is dus niet gebleken. Verzoekster behoefde er dan ook niet op te rekenen dat verweerder alsnog tot sluiting van de woning en schuur zou overgaan. Aan de omstandigheid dat verzoekster de woning en schuur, na deze te hebben hersteld, aan een nieuwe huurster heeft verhuurd had verweerder gelet hierop een zwaarder gewicht moeten toekennen. Verweerder heeft er daarnaast in het bestreden besluit noch op de zitting blijk van gegeven in hoeverre het tijdsverloop van invloed is op de belangen die volgens verweerder met het bestreden besluit zouden zijn gediend. Verzoekster heeft er in dit kader terecht op gewezen dat het tijdsverloop afbreuk kan doen aan de bekendheid van de woning en de schuur in het criminele milieu. Ook hebben verzoekster en de huurster gesteld, wat door verweerder niet is betwist, dat er sinds de ontmanteling van de hennepkwekerij geen loop naar het pand is geweest. Bovendien is de hennepkwekerij in de schuur aangetroffen en niet in de woning. De stelling van verweerder dat het tijdsverloop niet aan verweerder te wijten is doet aan het voorgaande niet af. De voorzieningenrechter constateert verder dat verzoekster zich terdege realiseert dat een besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet zorgvuldig moet worden voorbereid op basis van een bestuurlijke rapportage. Dat laat echter onverlet dat verweerder er oog voor moet hebben dat de beoogde belangen aan actualiteit en urgentie kunnen inboeten vanwege het tijdsverloop, ook als verweerder op dat punt geen verwijt treft.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar gezien het voorgaande een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande niet toe aan de verdere bespreking van dat door verzoekster is aangevoerd.
Belangenafweging
8. De voorzieningenrechter komt in het kader van de gevraagde voorziening tot een weging van belangen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. Aan de ene kant heeft verweerder er belang bij dat de openbare orde wordt gehandhaafd. De aangetroffen hennepkwekerij en het beroeps- of bedrijfsmatig handelen dat zou hebben plaatsgevonden heeft een inbreuk gepleegd op die openbare orde. Door het sluiten van de woning en de schuur kan verweerder de openbare orde herstellen, de bekendheid ervan in het criminele milieu doorbreken, de loop naar de panden eruit halen en een signaal afgeven ter voorkoming van toekomstige ondermijnende criminele activiteiten.
Aan de andere kant pleit in het voordeel van verzoekster dat haar bezwaar, op basis van wat nu voorligt, een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat de beoogde doelen met het bestreden besluit, meer dan zes maanden na het aantreffen en ontmantelen van de hennepkwekerij, nog worden gediend en dat de beoogde doelen opwegen tegen het zwaarwegende belang van verzoekster bij het open houden van de woning en de schuur. Onbetwist is gebleven dat er sinds de ontmanteling van de hennepkwekerij geen loop meer is geweest naar het pand. Verzoekster heeft maatregelen getroffen ter voorkoming van herhaling en zij heeft de woning en schuur inmiddels verhuurd aan een nieuwe huurster, die net als zij geen enkel verwijt treft voor de gepleegde inbreuk op de openbare orde. De sluiting heeft tot gevolg dat verzoekster de nieuwe huurster met haar minderjarige kinderen op straat zal moeten zetten. Hierdoor loopt verzoekster ook huurinkomsten mis. Dit alles maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de belangen die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder wegen.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. Dit betekent dat de woning en de schuur op het adres [adres] te [woonplaats] vooralsnog open mogen blijven.
Proceskosten
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P.A. ter Schure, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.