5.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Omdat de rechtbank haar overwegingen ten aanzien van de bewijsbaarheid van feit 4 zal betrekken bij de beoordeling van feit 1, volgen eerst de overwegingen ten aanzien van feit 4.
Feit 4
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard:
Op 1 februari 2019 was ik aan het werk in mijn winkel in Utrecht. Ik hoorde dat de jongen zei dat hij nu € 500,- van mij wilde hebben, anders zou hij mij neersteken en mijn huis in de fik steken en hij zei dat hij wist waar ik woonde. Ik hoorde dat hij zei dat ik het maar beter wel kon doen, omdat hij anders jongens zou bellen en dat er dan meerdere mensen zouden komen. Ik zag dat hij zijn telefoon pakte, toen hij dat zei. Ik heb vervolgens 112 gebeld, want ik voelde mij erg bedreigd. Ik zag ook dat de jongen om de toonbank liep en op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij op allerlei knopjes op de kassa begon te drukken. Ik zag ook dat de kassalade toen openging. Ik heb toen heel snel de lade weer dichtgeduwd, waardoor hij niets uit de kassa heeft kunnen wegnemen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat op de camerabeelden met geluid het volgende te zien en horen is:
De man wil met de medewerker een overeenkomst maken voor de laatste € 500,-. De
medewerker zegt dat hij niets meer heeft en de man herhaalt meerde malen “de laatste € 500,-”. De man zegt “Ik zal je anders een kopje kleiner slaan mafkees wie denk je met wie je te maken hebt joh kanker mongool? De man pakt zijn telefoon en zegt “met wie denk je dat je te maken heb joh kankerhond” en het lijkt erop dat de man gaat bellen.
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard:
Op 1 februari 2019 was ik in de winkel van [slachtoffer 1] (rechtbank: verdachte bedoelt met “ [slachtoffer 1] ” aangever [slachtoffer 1] ). Ik was gewoon mijn geld gaan ophalen.
Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 1 februari 2019 heeft geprobeerd om door dreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. De rechtbank gebruikt naast het proces verbaal van bevindingen ook de aangifte voor het bewijs van de geuite bedreigingen omdat uit het proces verbaal blijkt dat het gesprek tussen de 2 mannen niet optimaal is te verstaan door de geluidskwaliteit en dat de verbalisant slechts heeft weergegeven wat hoorbaar is.
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard:
Ongeveer drie weken geleden was ik in mijn winkel in Utrecht aan het werk. Op een gegeven moment kwam er een jongen met een andere jongen in mijn winkel. Eén van de jongens sprak mij aan. Ik hoorde dat hij zei dat hij nog geld van mij kreeg. Hij zei dat het ging om
€ 500,-. Ik zei dat ik hem geen geld ging geven. Die andere jongen zei toen dat ik maar beter kon meewerken, omdat er anders erge dingen zouden gebeuren en dat hij hem dingen had zien doen die ik helemaal niet wilde weten.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat [slachtoffer 1] de verbalisanten een schermafdruk liet zien van een pintransactie. Er was op 11 januari 2019 een bedrag van € 200,- gepind bij een geldautomaat in Utrecht. [slachtoffer 1] vertelde dat hij ook nog € 100,- uit de kassalade had genomen en aan de man had gegeven.
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 1] voor. Hij was aan iemand anders geld schuldig en ik heb de schuld op mij genomen. Ik heb toen schoenen, riemen en € 300,- meegenomen.
Bewijsoverweging feit 1 - Schakelbewijs
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 11 januari 2019 onder bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft afgeperst. De rechtbank acht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit daarbij mede redengevend wat aangever en verdachte hebben verklaard over wat er op 1 februari 2019 is gebeurd en het proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2019. Daaruit blijkt dat de feiten 1 en 4 zijn begaan tegen dezelfde feitelijke achtergrond (te weten een vermeende schuld van [slachtoffer 1] bij verdachte) en blijkt ook dat de handelingen van verdachte op beide momenten op essentiële punten overeenkomen. Zo zijn de door verdachte op 11 januari 2019 geuite bedreigingen en zijn stelling dat aangever een schuld had openstaan die hij kwam opeisen, in sterke mate gelijkend.
Feit 5 primair
Aangever [slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard:
Op 1 januari 2019 liep ik door Utrecht. Ik hoorde een man aan mij vragen of ik naar huis ging. Ik stapte samen met de man in de taxi. Ik hoorde dat de man zich aan mij voorstelde als [naam]. De taxi stopte bij een mij onbekend pand. [naam] vroeg aan mij of ik even wilde mee lopen. Ik zag dat [naam] wit poeder op tafel gooide. Nadat ik het spul opgesnoven had eiste [naam] direct geld van mij. Ik hoorde dat [naam] om mijn pinpas en pincode vroeg. Ik hoorde [naam] tegen mij zeggen dat de oudere man op de bank met mijn pas zou gaan pinnen en dat ik bij hem moest blijven totdat de oudere man terug was met het geld. Ik zag dat de oudere man weg ging met mijn pas. Ik wachtte met [naam] in de woning. Ik zag dat [naam] gebeld werd door de oudere man. De man vroeg of hij nog een keer moest pinnen. Ik kan namelijk per keer maximaal € 250,- opnemen. Ik zag later op mijn rekeningoverzicht dat er om 2:32 uur en om 2:34 uur twee keer € 250,- gepind was bij een automaat. Mijn rekeningnummer is [rekeningnummer]. (…) Uiteindelijke is er dus € 600,- tegen mijn wil gepind. [naam] vroeg om € 650,-. Het restant € 50,- die ik op het Smaragdplein had gepind en waarvan ik de taxi betaald heb, was ik ook kwijt.
Uit het bankafschrift van aangever blijkt dat op transactiedatum 1 januari 2019 om 02:32 uur een bedrag van € 250,- van rekeningnummer [rekeningnummer] is afgeschreven.
Uit het bankafschrift van aangever blijkt dat op transactiedatum 1 januari 2019 om 02:34 uur een bedrag van € 250,- van rekeningnummer [rekeningnummer] is afgeschreven.
Uit het proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden blijkt dat op 1 januari 2019 een oudere man in beeld komt en dat hij een briefje en pinpas uit zijn zak pakt en hij het briefje bekijkt; dat hij direct de pinpas aanbiedt bij de geldautomaat; dat een tekst in beeld komt dat de transactie begint op 01-01-2019 omstreeks 02:32.
Te zien is dat de oudere man een geldopname verricht en dat er een tekst in het beeld komt dat er € 250,- is opgenomen. Te zien is dat de oudere man papiergeld uit de geldautomaat aanneemt.
Te zien is dat de oudere man voor de tweede keer een geldopname verricht en een tekst in beeld komt dat de transactie begint op 01-01-2019 omstreeks 02:34 en dat er een bedrag van € 250,- is gekozen. Te zien is dat hij de pinpas weer aanneemt en hierna zijn hand naar de geldlade brengt.
Uit het proces verbaal van bevindingen blijkt dat de oude man door verbalisant [verbalisant 1] wordt herkend als [A ].
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 2] voor. In de woning van [A ] had ik de mogelijkheid cocaïne op tafel te leggen. Wij hebben daar samen gesnoven. [slachtoffer 2] is niet zelf gaan pinnen, omdat ik hem niet vertrouwde. Hij vond het niet erg om zijn pinpas en code te geven.
Bewijsoverweging feit 5
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij zich aan aangever heeft voorgesteld als ‘ [naam] ’. Echter, nu verdachte bekent dat hij met [slachtoffer 2] op 1 januari 2019 in de flat van [A ] cocaïne heeft gebruikt, gaat de rechtbank er vanuit dat aangever in zijn verklaring met ‘ [naam] ’, verdachte bedoelt.
Aangezien [A ] in opdracht van verdachte tenminste twee maal een bedrag van € 250,- heeft gepind van de rekening van [slachtoffer 2] en deze [slachtoffer 2] daarvoor geen toestemming heeft gegeven en evenmin dit geld heeft ontvangen, is sprake van diefstal van dit bedrag, door verdachte met een ander gepleegd.
De in de aangifte van [slachtoffer 2] genoemde en onder 5 aan verdachte tenlastegelegde geweldshandelingen vinden geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom, wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs, worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (dreigen met) geweld.
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van de diefstal van de (overige) € 150,---. Blijkens het proces-verbaal bevindingen blijkt uit de camerabeelden dat er om 03.11 uur
€ 100,-- door aangever zelf is gepind en uit het dossier niet blijkt dat er daarna nog contact is geweest tussen verdachte en aangever. Ten aanzien van de € 50,-- acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte dit bedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend nu verdachte op 10 januari tegenover de politie heeft verklaard dat hij dit bedrag aan [naam] heeft gegeven.
Feit 6
Verdachte heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de
- het proces-verbaal van aangifte van 11 januari 2019
Feit 7
Aangever [slachtoffer 3] heeft het volgende verklaard:
Op 13 januari 2019 bevond ik mij in de uitgaansgelegenheid [naam] te Utrecht. Ik was daar met een vriend genaamd [slachtoffer 4] . Ik raakte aan de praat met een man. Deze zal ik verdachte 1 noemen.
Ik hoorde dat verdachte 1 zei: Ik ben hier met mijn neef. Ik zag dat er nog een man bij ons kwam staan. Ik zal deze man nu verdachte 2 noemen. Ik kan verdachte 2 als volgt omschrijven: -kleine tatoeage op linker hand, leek op een letter [letter] . Ik hoorde dat verdachte 1 zei dat verdachte 2 zijn neef was. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat hij bij een hele beruchte familie hoorde en in mijn telefoon ‘Familie [familie] ’ typte. Ik voelde ineens dat verdachte 2 mijn hand vastpakte en deze naar zijn heup bracht. Verdachte 2 zei: Nee, luister vriend ik ben gevaarlijk. Ik voelde dat mijn hand naar een voorwerp werd gebracht. Ik voelde dat hij een vuurwapen onder zijn T-shirt in zijn broek had zitten. Ik hoorde dat verdachte 2 zei: Ik heb altijd een vuurwapen bij me. Ik zag en hoorde dat verdachte 2 [slachtoffer 4] ook aansprak. Ik zag dat [slachtoffer 4] ook aan het vuurwapen van verdachte 2 moest voelen. Ik probeerde weg te lopen maar toen verdachte 2 dit merkte zag ik dat hij direct weer naar mij toekwam en een arm om mij heen sloeg. Ik kreeg hierdoor het gevoel dat ik niet weg kon. Ik hoorde dat verdachte twee zei: Ik heb €500,-, die krijgen jullie van mij, dan kunnen jullie het kleiner maken door voor mij te pinnen. Ik hoorde dat hij zei: “als jullie willen dan kunnen jullie van mij cocaïne krijgen”.
Verdachte 2 is vervolgens met mij mee naar boven gelopen waar de toiletten zich bevinden.
Ik ben samen met [slachtoffer 4] en verdachte 2 naar buiten gelopen. Ik hoorde dat verdachte 2 weer begon over het pinnen. [slachtoffer 4] en ik zijn vervolgens met verdachte 2 meegelopen naar de pinautomaat van de ABN AMRO op het Neude. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat ik €500,- voor hem moest pinnen. Ik hoorde dat hij zei dat [slachtoffer 4] en ik dan beide €250,- moesten pinnen. Ik heb vervolgens € 200,- gepind en het geld aan verdachte 2 gegeven. Ik zag dat [slachtoffer 4] ook €200,- pinde. Ik zag dat [slachtoffer 4] klaar was met pinnen en het geld aan verdachte 2 gaf. Ik zag dat verdachte 2 het bedrag in zijn broekzak stopte. Terwijl wij terug liepen hoorde ik dat verdachte 2 vroeg: “kunnen jullie niet meer pinnen?”
Ik hoorde dat verdachte 2 zei: “loop mee naar de auto”. [slachtoffer 4] en ik liepen vervolgens met verdachte 1 en verdachte 2 mee. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat ik in de auto moest stappen. Ik ben vervolgens achterin gaan zitten en verdachte 2 kwam naast mij zitten. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] op de bijrijdersstoel moest gaan zitten. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat we eerst zouden gaan pinnen en ik voelde dat verdachte 2 zijn arm om mij heen sloeg. Ik zag dat hij in zijn andere hand het vuurwapen vast hield. Ik voelde dat hij het vuurwapen in mijn zij drukte terwijl hij tegen mij bleef praten.
Ik heb vervolgens € 500,- gepind en ben teruggelopen naar de auto. Ik heb de € 500,- door het raam aan verdachte 2 gegeven en moest daarna weer in de auto gaan zitten naast verdachte 2. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] uit moest stappen en ook € 500,- moest gaan pinnen. Ik hoorde dat verdachte 2 zei: 'Je vriend is de mijne als jullie iets verkeerd doen.' Ik zag dat [slachtoffer 4] weer terug in de auto stapte en € 500,- aan verdachte 2 gaf. Ik vroeg of het zo goed was en we weg mochten gaan. Ik hoorde dat verdachte zei dat hij nog € 500,- moest hebben. Ik hoorde dat verdachte 2 boos werd. Ik weet niet meer precies wat hij allemaal zei maar ik voelde dat hij zijn vuurwapen in mijn buik duwde. Ik hoorde een klikkend geluid alsof hij echt wilde gaan schieten. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat hij doorgeladen was. Ik voelde mij bang en bedreigd en [slachtoffer 4] en ik zijn daarom weer uit de auto gestapt. We hebben
beide nog € 250,- euro gepind en aan verdachte 2 gegeven.
Uit de uitdraai van een bankafschrift, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 3] , blijkt dat op 13 januari 2019 om 02:35 uur bij een geldautomaat van de ABN AMRO te Utrecht € 200,- is opgenomen.Uit de uitdraai van een bankafschrift, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 3] , blijkt dat op 13 januari 2019 om daarna nog € 500,- en € 250,- bij een ING pinautomaat op de Nachtegaalstraat is opgenomen.
Aangever [slachtoffer 3] heeft in een nader verhoor het volgende verklaard:
Toen wij naar het toilet gingen vroeg hij: “wil je cocaïne hebben? Want ik heb het beste spul wat er is”. Hij deed dit toen op mijn hand. Hij zei dat ik het moest proeven.
Aangever [slachtoffer 4] heeft het volgende verklaard:
Op 13 januari 2019 trof ik mijn vriend [slachtoffer 3] in de [naam] te Utrecht.
[slachtoffer 3] raakte in gesprek met een man. Ik zag dat de man een tatoeage van de letter [letter] op zijn rechterhand had zitten. Ik hoorde dat [slachtoffer 3] mij vertelde dat de man zijn hand vastpakte en deze naar zijn broeksband bracht. De man zei tegen [slachtoffer 3] dat hij daar een wapen had.
De man pakte vervolgens mij vast bij mijn rechterarm en bracht deze naar zijn rechterzij toe. Hij zette mijn hand op een voorwerp dat hij tussen zijn broeksband en zijn rechterheup had zitten. Hij vertelde mij dat dit een vuurwapen was. Wij zeiden tegen de man dat wij beiden
€ 200,- zouden pinnen. Ik moest het geldbedrag meteen aan de man afgeven. Ik hoorde de man met verheven stem tegen mij zei: “dit is te weinig, dit is niet wat wij hadden afgesproken”. Ik zag dat [slachtoffer 3] ook pinde. De man zei dat we mee terug moesten lopen naar de [naam] en dat hij ons daar cocaïne zou geven.
[slachtoffer 4] heeft verder verklaard dat hij en [slachtoffer 3] zich in [naam] uit de voeten wilden maken, maar door de man werden tegen gehouden. Vervolgens kwam er een een tweede man bij hen staan. De eerste man vertelde dat dit zijn neef was. Hij en [slachtoffer 3] moesten met hen mee naar buiten lopen naar een auto en in die auto stappen. De man vertelde [slachtoffer 3] dat hij weer geld moest pinnen.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] moesten om beurten uit de auto stappen om te pinnen. Zij hebben ieder in totaal € 750,- gepind en het geld aan de man gegeven
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt het volgende:
Op 13 januari 2019 werd er door een meisje, genaamd [getuige] , op het raam geklopt van ons dienstvoertuig. Ik hoorde haar zeggen dat haar vriend [slachtoffer 3] zojuist met een vriend van hem genaamd [slachtoffer 4] geld moesten pinnen onder dwang van een vuurwapen. Ondertussen belde [getuige] haar vriend [slachtoffer 3] op om namens mij wat vragen te stellen. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat er op drie locaties geld gepind moest worden namelijk bij de ABN Amro op De Neude, de Nachtegaalstraat en bij winkelcentrum de Gaard. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat zij eerst in de [naam] waren geweest en daar de verdachten hadden ontmoet. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat zij met de verdachten, in een voertuig van de verdachten zijn gestapt. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat zij tussendoor nog een keer geld gepind hebben bij de ABN Amro op De Neude. Ik hoorde [slachtoffer 3] huilen aan de telefoon waardoor het moeilijk was meer informatie te krijgen. De vriendin kon op de telefoonapplicatie van de bank zien dat er door haar vriend omstreeks 02:35 uur geld opgenomen is bij de ABN Amro op de Neude. Ik hoorde haar zeggen dat er ook nog gepind is om 03:26 uur.
Hoofdagent [verbalisant 2] heeft op donderdag 17 januari 2019 beelden bekeken die zijn gemaakt door de beveiligingscamera van de pinautomaat van ABN Amro op het Neude te Utrecht. Op de bewegende beelden heeft hij gezien dat [slachtoffer 4] handelingen verricht bij de automaat en dat kort daarna [slachtoffer 3] en verdachte achter hem in beeld verschijnen. Te zien is dat verdachte een aantal biljetten van € 50,00 in zijn hand heeft. Daarna verricht [slachtoffer 3] handelingen bij de pinautomaat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard:
Ik was de nacht van 13 januari 2019 in de [naam] met mijn neef. Ik heb de aangevers een beetje drugs gegeven. De man, waar ik in de [naam] mee op de foto sta, heeft voor mij gepind.
Uit beelden van de beveiligingscamera’s van [naam] volgt dat beide aangevers samen met verdachte en zijn neef [naam] door de voordeur verlieten.
Bewijsoverweging feit 7
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] onder bedreiging met geweld heeft afgeperst. De verklaringen hierover van aangevers komen met elkaar overeen en worden ondersteund door de verklaring van de vriendin van [slachtoffer 3] tegenover hoofdagent [verbalisant 3] en de camerabeelden van de pintransacties en van de beveiligingscamera’s van [naam] . De uitleg van verdachte, dat hij cocaïne aan de aangevers heeft verkocht en dat alleen [slachtoffer 4] geld voor hem heeft gepind, wordt door de inhoud van deze bewijsmiddelen weerlegd.
De door de raadsvrouw gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.