ECLI:NL:RBMNE:2019:2686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
16/040153-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor een reeks brutale en slinkse afpersingen en diefstallen in Utrecht

Op 17 juni 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een reeks afpersingen en diefstallen in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 11 januari, 1 februari en 13 januari 2019, samen met anderen, onder bedreiging met geweld geld en goederen heeft afhandig gemaakt van meerdere slachtoffers. De verdachte heeft onder andere geprobeerd om [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld en goederen door te dreigen met geweld. Ook heeft hij [slachtoffer 2] gedwongen zijn pinpas en pincode af te geven, waarna er geld van zijn rekening is gepind. Bij een andere gelegenheid heeft de verdachte samen met een ander [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen om geld te pinnen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/040153-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 11 januari 2019 samen met een ander te Utrecht onder dreiging met geweld [slachtoffer 1] (€300,- riemen en schoenen) heeft afgeperst;
2.
op 11 januari 2019 samen met een ander te Utrecht onder dreiging met geweld €300,- riemen en schoenen van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
3.
op 1 februari 2019 te Utrecht heeft geprobeerd door dreiging met geweld € 500,- van [slachtoffer 1] te stelen;
4.
op 1 februari 2019 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] voor een bedrag van € 500,- af te persen;
5.
primair: op 1 januari 2019 te Utrecht samen met een ander, onder dreiging met geweld, € 650,- van [slachtoffer 2] heeft gestolen;
subsidiair: op 1 januari 2019 te Utrecht samen met een ander, onder dreiging met geweld [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 650,- heeft afgeperst;
6.
op 6 januari 2019 te Utrecht samen met een ander € 535,- van café [benadeelde] heeft gestolen;
7.
op 13 januari 2019 te Utrecht samen met een ander, onder dreiging met geweld, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voor (in totaal) een bedrag van € 1.900,- heeft afgeperst.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEITEN 2 EN 3

feit 2
De tenlastegelegde feiten 1 en 2 beslaan hetzelfde feitencomplex. Uit de uitvoeringshandelingen van verdachte en medeverdachte blijkt dat zij op 11 januari 2019 aangever [slachtoffer 1] ertoe hebben gedwongen dat hij een geldbedrag, riemen en schoenen aan verdachte en medeverdachte heeft afgegeven/meegegeven en niet dat verdachte en medeverdachte dit geldbedrag en deze goederen van [slachtoffer 1] hebben weggenomen. Verdachte zal derhalve van de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal worden vrijgesproken.
feit 3
De tenlastegelegde feiten 3 en 4 beslaan eveneens eenzelfde feitencomplex. Uit de uitvoeringshandelingen van verdachte blijkt dat hij heeft geprobeerd aangever
[slachtoffer 1] op 1 februari 2019 ertoe te dwingen dat hij een geldbedrag aan verdachte zou afstaan. Niet blijkt dat het oogmerk van verdachte gericht was op het wegnemen van een geldbedrag. Nu zijn oogmerk zag op afpersing van aangever zal de rechtbank verdachte dan ook van de onder feit 3 tenlastegelegde poging diefstal vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 tot en met 4, het onder 5 subsidiair en het onder 6 en 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 5 primair en subsidiair en het onder 7 tenlastegelegde.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Omdat de rechtbank haar overwegingen ten aanzien van de bewijsbaarheid van feit 4 zal betrekken bij de beoordeling van feit 1, volgen eerst de overwegingen ten aanzien van feit 4.
Feit 4
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard:
Op 1 februari 2019 was ik aan het werk in mijn winkel in Utrecht. Ik hoorde dat de jongen zei dat hij nu € 500,- van mij wilde hebben, anders zou hij mij neersteken en mijn huis in de fik steken en hij zei dat hij wist waar ik woonde. Ik hoorde dat hij zei dat ik het maar beter wel kon doen, omdat hij anders jongens zou bellen en dat er dan meerdere mensen zouden komen. Ik zag dat hij zijn telefoon pakte, toen hij dat zei. Ik heb vervolgens 112 gebeld, want ik voelde mij erg bedreigd. Ik zag ook dat de jongen om de toonbank liep en op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij op allerlei knopjes op de kassa begon te drukken. Ik zag ook dat de kassalade toen openging. Ik heb toen heel snel de lade weer dichtgeduwd, waardoor hij niets uit de kassa heeft kunnen wegnemen [2] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat op de camerabeelden met geluid het volgende te zien en horen is:
De man wil met de medewerker een overeenkomst maken voor de laatste € 500,-. De
medewerker zegt dat hij niets meer heeft en de man herhaalt meerde malen “de laatste € 500,-” [3] . De man zegt “Ik zal je anders een kopje kleiner slaan mafkees wie denk je met wie je te maken hebt joh kanker mongool? De man pakt zijn telefoon en zegt “met wie denk je dat je te maken heb joh kankerhond” en het lijkt erop dat de man gaat bellen [4] .
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard [5] :
Op 1 februari 2019 was ik in de winkel van [slachtoffer 1] (rechtbank: verdachte bedoelt met “ [slachtoffer 1] ” aangever [slachtoffer 1] ). Ik was gewoon mijn geld gaan ophalen.
Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 1 februari 2019 heeft geprobeerd om door dreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. De rechtbank gebruikt naast het proces verbaal van bevindingen ook de aangifte voor het bewijs van de geuite bedreigingen omdat uit het proces verbaal blijkt dat het gesprek tussen de 2 mannen niet optimaal is te verstaan door de geluidskwaliteit en dat de verbalisant slechts heeft weergegeven wat hoorbaar is.
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard:
Ongeveer drie weken geleden was ik in mijn winkel in Utrecht aan het werk. Op een gegeven moment kwam er een jongen met een andere jongen in mijn winkel. Eén van de jongens sprak mij aan. Ik hoorde dat hij zei dat hij nog geld van mij kreeg. Hij zei dat het ging om
€ 500,-. Ik zei dat ik hem geen geld ging geven. Die andere jongen zei toen dat ik maar beter kon meewerken, omdat er anders erge dingen zouden gebeuren en dat hij hem dingen had zien doen die ik helemaal niet wilde weten [6] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat [slachtoffer 1] de verbalisanten een schermafdruk liet zien van een pintransactie. Er was op 11 januari 2019 een bedrag van € 200,- gepind bij een geldautomaat in Utrecht. [slachtoffer 1] vertelde dat hij ook nog € 100,- uit de kassalade had genomen en aan de man had gegeven. [7]
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 1] voor. Hij was aan iemand anders geld schuldig en ik heb de schuld op mij genomen. Ik heb toen schoenen, riemen en € 300,- meegenomen. [8]
Bewijsoverweging feit 1 - Schakelbewijs
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 11 januari 2019 onder bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft afgeperst. De rechtbank acht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit daarbij mede redengevend wat aangever en verdachte hebben verklaard over wat er op 1 februari 2019 is gebeurd en het proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2019. Daaruit blijkt dat de feiten 1 en 4 zijn begaan tegen dezelfde feitelijke achtergrond (te weten een vermeende schuld van [slachtoffer 1] bij verdachte) en blijkt ook dat de handelingen van verdachte op beide momenten op essentiële punten overeenkomen. Zo zijn de door verdachte op 11 januari 2019 geuite bedreigingen en zijn stelling dat aangever een schuld had openstaan die hij kwam opeisen, in sterke mate gelijkend.
Feit 5 primair
Aangever [slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard:
Op 1 januari 2019 liep ik door Utrecht. Ik hoorde een man aan mij vragen of ik naar huis ging. Ik stapte samen met de man in de taxi. Ik hoorde dat de man zich aan mij voorstelde als [naam] [9] . De taxi stopte bij een mij onbekend pand. [naam] vroeg aan mij of ik even wilde mee lopen. Ik zag dat [naam] wit poeder op tafel gooide. Nadat ik het spul opgesnoven had eiste [naam] direct geld van mij. Ik hoorde dat [naam] om mijn pinpas en pincode vroeg. Ik hoorde [naam] tegen mij zeggen dat de oudere man op de bank met mijn pas zou gaan pinnen en dat ik bij hem moest blijven totdat de oudere man terug was met het geld. Ik zag dat de oudere man weg ging met mijn pas. Ik wachtte met [naam] in de woning. Ik zag dat [naam] gebeld werd door de oudere man. De man vroeg of hij nog een keer moest pinnen. Ik kan namelijk per keer maximaal € 250,- opnemen [10] . Ik zag later op mijn rekeningoverzicht dat er om 2:32 uur en om 2:34 uur twee keer € 250,- gepind was bij een automaat. Mijn rekeningnummer is [rekeningnummer] [11] . (…) Uiteindelijke is er dus € 600,- tegen mijn wil gepind. [naam] vroeg om € 650,-. Het restant € 50,- die ik op het Smaragdplein had gepind en waarvan ik de taxi betaald heb, was ik ook kwijt. [12]
Uit het bankafschrift van aangever blijkt dat op transactiedatum 1 januari 2019 om 02:32 uur een bedrag van € 250,- van rekeningnummer [rekeningnummer] is afgeschreven [13] .
Uit het bankafschrift van aangever blijkt dat op transactiedatum 1 januari 2019 om 02:34 uur een bedrag van € 250,- van rekeningnummer [rekeningnummer] is afgeschreven [14] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden blijkt dat op 1 januari 2019 een oudere man in beeld komt en dat hij een briefje en pinpas uit zijn zak pakt en hij het briefje bekijkt; dat hij direct de pinpas aanbiedt bij de geldautomaat; dat een tekst in beeld komt dat de transactie begint op 01-01-2019 omstreeks 02:32.
Te zien is dat de oudere man een geldopname verricht en dat er een tekst in het beeld komt dat er € 250,- is opgenomen. Te zien is dat de oudere man papiergeld uit de geldautomaat aanneemt. [15]
Te zien is dat de oudere man voor de tweede keer een geldopname verricht en een tekst in beeld komt dat de transactie begint op 01-01-2019 omstreeks 02:34 en dat er een bedrag van € 250,- is gekozen. Te zien is dat hij de pinpas weer aanneemt en hierna zijn hand naar de geldlade brengt. [16]
Uit het proces verbaal van bevindingen blijkt dat de oude man door verbalisant [verbalisant 1] wordt herkend als [A ] [17] .
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 2] voor. In de woning van [A ] had ik de mogelijkheid cocaïne op tafel te leggen. Wij hebben daar samen gesnoven. [slachtoffer 2] is niet zelf gaan pinnen, omdat ik hem niet vertrouwde. Hij vond het niet erg om zijn pinpas en code te geven. [18]
Bewijsoverweging feit 5
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij zich aan aangever heeft voorgesteld als ‘ [naam] ’. Echter, nu verdachte bekent dat hij met [slachtoffer 2] op 1 januari 2019 in de flat van [A ] cocaïne heeft gebruikt, gaat de rechtbank er vanuit dat aangever in zijn verklaring met ‘ [naam] ’, verdachte bedoelt.
Aangezien [A ] in opdracht van verdachte tenminste twee maal een bedrag van € 250,- heeft gepind van de rekening van [slachtoffer 2] en deze [slachtoffer 2] daarvoor geen toestemming heeft gegeven en evenmin dit geld heeft ontvangen, is sprake van diefstal van dit bedrag, door verdachte met een ander gepleegd.
De in de aangifte van [slachtoffer 2] genoemde en onder 5 aan verdachte tenlastegelegde geweldshandelingen vinden geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom, wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs, worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (dreigen met) geweld.
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van de diefstal van de (overige) € 150,---. Blijkens het proces-verbaal bevindingen blijkt uit de camerabeelden dat er om 03.11 uur
€ 100,-- door aangever zelf is gepind en uit het dossier niet blijkt dat er daarna nog contact is geweest tussen verdachte en aangever. Ten aanzien van de € 50,-- acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte dit bedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend nu verdachte op 10 januari tegenover de politie heeft verklaard dat hij dit bedrag aan [naam] heeft gegeven.
Feit 6
Verdachte heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de
  • het proces-verbaal van aangifte van 11 januari 2019
Feit 7
Aangever [slachtoffer 3] heeft het volgende verklaard:
Op 13 januari 2019 bevond ik mij in de uitgaansgelegenheid [naam] te Utrecht. Ik was daar met een vriend genaamd [slachtoffer 4] . Ik raakte aan de praat met een man. Deze zal ik verdachte 1 noemen. [20]
Ik hoorde dat verdachte 1 zei: Ik ben hier met mijn neef. Ik zag dat er nog een man bij ons kwam staan. Ik zal deze man nu verdachte 2 noemen. Ik kan verdachte 2 als volgt omschrijven: -kleine tatoeage op linker hand, leek op een letter [letter] . Ik hoorde dat verdachte 1 zei dat verdachte 2 zijn neef was. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat hij bij een hele beruchte familie hoorde en in mijn telefoon ‘Familie [familie] ’ typte. Ik voelde ineens dat verdachte 2 mijn hand vastpakte en deze naar zijn heup bracht. Verdachte 2 zei: Nee, luister vriend ik ben gevaarlijk. Ik voelde dat mijn hand naar een voorwerp werd gebracht. Ik voelde dat hij een vuurwapen onder zijn T-shirt in zijn broek had zitten. Ik hoorde dat verdachte 2 zei: Ik heb altijd een vuurwapen bij me. Ik zag en hoorde dat verdachte 2 [slachtoffer 4] ook aansprak. Ik zag dat [slachtoffer 4] ook aan het vuurwapen van verdachte 2 moest voelen. Ik probeerde weg te lopen maar toen verdachte 2 dit merkte zag ik dat hij direct weer naar mij toekwam en een arm om mij heen sloeg. Ik kreeg hierdoor het gevoel dat ik niet weg kon. Ik hoorde dat verdachte twee zei: Ik heb €500,-, die krijgen jullie van mij, dan kunnen jullie het kleiner maken door voor mij te pinnen. Ik hoorde dat hij zei: “als jullie willen dan kunnen jullie van mij cocaïne krijgen”. [21]
Verdachte 2 is vervolgens met mij mee naar boven gelopen waar de toiletten zich bevinden.
Ik ben samen met [slachtoffer 4] en verdachte 2 naar buiten gelopen. Ik hoorde dat verdachte 2 weer begon over het pinnen. [slachtoffer 4] en ik zijn vervolgens met verdachte 2 meegelopen naar de pinautomaat van de ABN AMRO op het Neude. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat ik €500,- voor hem moest pinnen. Ik hoorde dat hij zei dat [slachtoffer 4] en ik dan beide €250,- moesten pinnen. Ik heb vervolgens € 200,- gepind en het geld aan verdachte 2 gegeven. Ik zag dat [slachtoffer 4] ook €200,- pinde. Ik zag dat [slachtoffer 4] klaar was met pinnen en het geld aan verdachte 2 gaf. Ik zag dat verdachte 2 het bedrag in zijn broekzak stopte. Terwijl wij terug liepen hoorde ik dat verdachte 2 vroeg: “kunnen jullie niet meer pinnen?” [22]
Ik hoorde dat verdachte 2 zei: “loop mee naar de auto”. [slachtoffer 4] en ik liepen vervolgens met verdachte 1 en verdachte 2 mee. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat ik in de auto moest stappen. Ik ben vervolgens achterin gaan zitten en verdachte 2 kwam naast mij zitten. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] op de bijrijdersstoel moest gaan zitten. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat we eerst zouden gaan pinnen en ik voelde dat verdachte 2 zijn arm om mij heen sloeg. Ik zag dat hij in zijn andere hand het vuurwapen vast hield. Ik voelde dat hij het vuurwapen in mijn zij drukte terwijl hij tegen mij bleef praten. [23]
Ik heb vervolgens € 500,- gepind en ben teruggelopen naar de auto. Ik heb de € 500,- door het raam aan verdachte 2 gegeven en moest daarna weer in de auto gaan zitten naast verdachte 2. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] uit moest stappen en ook € 500,- moest gaan pinnen. Ik hoorde dat verdachte 2 zei: 'Je vriend is de mijne als jullie iets verkeerd doen.' Ik zag dat [slachtoffer 4] weer terug in de auto stapte en € 500,- aan verdachte 2 gaf. Ik vroeg of het zo goed was en we weg mochten gaan. Ik hoorde dat verdachte zei dat hij nog € 500,- moest hebben. Ik hoorde dat verdachte 2 boos werd. Ik weet niet meer precies wat hij allemaal zei maar ik voelde dat hij zijn vuurwapen in mijn buik duwde. Ik hoorde een klikkend geluid alsof hij echt wilde gaan schieten. Ik hoorde dat verdachte 2 zei dat hij doorgeladen was. Ik voelde mij bang en bedreigd en [slachtoffer 4] en ik zijn daarom weer uit de auto gestapt. We hebben
beide nog € 250,- euro gepind en aan verdachte 2 gegeven. [24]
Uit de uitdraai van een bankafschrift, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 3] , blijkt dat op 13 januari 2019 om 02:35 uur bij een geldautomaat van de ABN AMRO te Utrecht € 200,- is opgenomen. [25] Uit de uitdraai van een bankafschrift, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 3] , blijkt dat op 13 januari 2019 om daarna nog € 500,- en € 250,- bij een ING pinautomaat op de Nachtegaalstraat is opgenomen. [26]
Aangever [slachtoffer 3] heeft in een nader verhoor het volgende verklaard:
Toen wij naar het toilet gingen vroeg hij: “wil je cocaïne hebben? Want ik heb het beste spul wat er is”. Hij deed dit toen op mijn hand. Hij zei dat ik het moest proeven [27] .
Aangever [slachtoffer 4] heeft het volgende verklaard:
Op 13 januari 2019 trof ik mijn vriend [slachtoffer 3] in de [naam] te Utrecht.
[slachtoffer 3] raakte in gesprek met een man [28] . Ik zag dat de man een tatoeage van de letter [letter] op zijn rechterhand had zitten. Ik hoorde dat [slachtoffer 3] mij vertelde dat de man zijn hand vastpakte en deze naar zijn broeksband bracht. De man zei tegen [slachtoffer 3] dat hij daar een wapen had.
De man pakte vervolgens mij vast bij mijn rechterarm en bracht deze naar zijn rechterzij toe. Hij zette mijn hand op een voorwerp dat hij tussen zijn broeksband en zijn rechterheup had zitten. Hij vertelde mij dat dit een vuurwapen was. Wij zeiden tegen de man dat wij beiden
€ 200,- zouden pinnen. Ik moest het geldbedrag meteen aan de man afgeven. Ik hoorde de man met verheven stem tegen mij zei: “dit is te weinig, dit is niet wat wij hadden afgesproken”. Ik zag dat [slachtoffer 3] ook pinde. De man zei dat we mee terug moesten lopen naar de [naam] en dat hij ons daar cocaïne zou geven. [29]
[slachtoffer 4] heeft verder verklaard dat hij en [slachtoffer 3] zich in [naam] uit de voeten wilden maken, maar door de man werden tegen gehouden. Vervolgens kwam er een een tweede man bij hen staan. De eerste man vertelde dat dit zijn neef was. Hij en [slachtoffer 3] moesten met hen mee naar buiten lopen naar een auto en in die auto stappen. De man vertelde [slachtoffer 3] dat hij weer geld moest pinnen. [30]
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] moesten om beurten uit de auto stappen om te pinnen. Zij hebben ieder in totaal € 750,- gepind en het geld aan de man gegeven [31]
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt het volgende:
Op 13 januari 2019 werd er door een meisje, genaamd [getuige] , op het raam geklopt van ons dienstvoertuig. Ik hoorde haar zeggen dat haar vriend [slachtoffer 3] zojuist met een vriend van hem genaamd [slachtoffer 4] geld moesten pinnen onder dwang van een vuurwapen. Ondertussen belde [getuige] haar vriend [slachtoffer 3] op om namens mij wat vragen te stellen. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat er op drie locaties geld gepind moest worden namelijk bij de ABN Amro op De Neude, de Nachtegaalstraat en bij winkelcentrum de Gaard. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat zij eerst in de [naam] waren geweest en daar de verdachten hadden ontmoet. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat zij met de verdachten, in een voertuig van de verdachten zijn gestapt. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat zij tussendoor nog een keer geld gepind hebben bij de ABN Amro op De Neude. Ik hoorde [slachtoffer 3] huilen aan de telefoon waardoor het moeilijk was meer informatie te krijgen. De vriendin kon op de telefoonapplicatie van de bank zien dat er door haar vriend omstreeks 02:35 uur geld opgenomen is bij de ABN Amro op de Neude. Ik hoorde haar zeggen dat er ook nog gepind is om 03:26 uur. [32]
Hoofdagent [verbalisant 2] heeft op donderdag 17 januari 2019 beelden bekeken die zijn gemaakt door de beveiligingscamera van de pinautomaat van ABN Amro op het Neude te Utrecht [33] . Op de bewegende beelden heeft hij gezien dat [slachtoffer 4] handelingen verricht bij de automaat en dat kort daarna [slachtoffer 3] en verdachte achter hem in beeld verschijnen. Te zien is dat verdachte een aantal biljetten van € 50,00 in zijn hand heeft [34] . Daarna verricht [slachtoffer 3] handelingen bij de pinautomaat. [35]
Verdachte heeft ter zitting verklaard:
Ik was de nacht van 13 januari 2019 in de [naam] met mijn neef. Ik heb de aangevers een beetje drugs gegeven. De man, waar ik in de [naam] mee op de foto sta, heeft voor mij gepind. [36]
Uit beelden van de beveiligingscamera’s van [naam] volgt dat beide aangevers samen met verdachte en zijn neef [naam] door de voordeur verlieten [37] .
Bewijsoverweging feit 7
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] onder bedreiging met geweld heeft afgeperst. De verklaringen hierover van aangevers komen met elkaar overeen en worden ondersteund door de verklaring van de vriendin van [slachtoffer 3] tegenover hoofdagent [verbalisant 3] en de camerabeelden van de pintransacties en van de beveiligingscamera’s van [naam] . De uitleg van verdachte, dat hij cocaïne aan de aangevers heeft verkocht en dat alleen [slachtoffer 4] geld voor hem heeft gepind, wordt door de inhoud van deze bewijsmiddelen weerlegd.
De door de raadsvrouw gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 11 januari 2019, te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 1] met bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten 300 euro) en riemen en schoenen, toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader
- naar de winkel van die [slachtoffer 1] is gegaan en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij nog vijfhonderd euro krijgt van hem ( [slachtoffer 1] ), althans woorden van gelijke aard en strekking en
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat [slachtoffer 1] , maar beter mee kon werken, omdat er anders erge dingen zouden gebeuren en dat verdachte, dingen heeft
gedaan die [slachtoffer 1] niet zou willen weten, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking;
4
op 1 februari 2019, te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
- naar de winkel van die [slachtoffer 1] is gegaan en
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, vijfhonderd euro van hem
( [slachtoffer 1] ) wilde hebben, anders zou hij, verdachte, hem ( [slachtoffer 1] ), neersteken en zijn
( [slachtoffer 1] ) huis in de fik steken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , dat (te weten het geven van geld) beter wel kon doen, omdat hij, verdachte, anders jongens zou bellen en dat er dan meerdere mensen zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer 1] is toegelopen en de kassa heeft geopend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5 primair
op 1 januari 2019, te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (te weten van in totaal 500 euro) toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
6
op 6 januari 2019, te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 535 euro), toebehorende aan [benadeelde] ;
7
op 13 januari 2019, te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 1900 euro), toebehorende aan die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader
- in een uitgaansgelegenheid tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij bij een beruchte familie hoort, en
- vervolgens de hand van die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] naar een op een vuurwapen, gelijkend voorwerp (in de broeksband), heeft gebracht en daarbij de woorden heeft gezegd “Nee luister vriend ik ben gevaarlijk” en “Ik heb altijd een vuurwapen bij me”, en
- tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gezegd “Ik heb 500 euro, die krijgen jullie
van mij dan kunnen jullie het kleiner maken door voor mij te pinnen” en “Als jullie willen dan kunnen jullie van mij cocaïne krijgen”, en
- vervolgens met die [slachtoffer 3] naar het toilet is gelopen en die [slachtoffer 3] daar (wit) spul heeft gegeven en daarbij tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij, [slachtoffer 3] , dit moet proeven, en- vervolgens met die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] naar buiten zijn gegaan en tegen die
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij (die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) beide 250 euro moeten pinnen en
vervolgens tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gezegd “Dit is te weinig, dit is niet wat wij hadden afgesproken” en “Kunnen jullie niet meer pinnen?” en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij (die [slachtoffer 3]
en [slachtoffer 4] ) mee moeten lopen naar de auto en moeten instappen en
- tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij (opnieuw) moeten pinnen
en een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 3]
heeft getoond en in de buik/zij van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en
- tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij (die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) beide 500 euro moeten pinnen en daarbij tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd “Je vriend is de mijne als jullie iets verkeerds doen” en
- nadat die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] het geld hadden afgegeven tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij (die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) nogmaals geld moeten pinnen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4. poging tot afpersing;

5. (primair) diefstal door twee of meer verenigde personen

6. diefstal;

7. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden dat verdachte:
meldplicht bij reclassering;
gedragsinterventie middelengebruik (met eventuele kortdurende klinische opname);
alcohol- en verdovende middelenverbod versterkt met urinecontroles;
ambulante behandeling;
contactverbod met [B] , [A ] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
actief meewerken aan het vinden van werk of andere dagbesteding;
meewerken aan het vinden van een passende (eventueel begeleid) woon- en verblijfplaats.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat voor zover tot een bewezenverklaring wordt gekomen, een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend zou zijn, waarbij aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich in een periode van een maand schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten die, hoewel ze juridisch niet allemaal hetzelfde worden gekwalificeerd, met elkaar gemeen hebben dat verdachte op een uiterst brutale en slinkse wijze mensen geld afhandig heeft gemaakt of hiertoe een poging heeft gedaan.
In het geval van [slachtoffer 1] stelt verdachte dat [slachtoffer 1] hem nog geld verschuldigd zou zijn. Op grond waarvan blijft evenwel onduidelijk en verdachte heeft nagelaten hier daadwerkelijk opheldering over te geven. Maar zelfs indien [slachtoffer 1] verdachte al iets verschuldigd zou zijn, hetgeen allerminst is komen vast te staan, dan is de wijze waarop verdachte deze vordering heeft beoogd te incasseren, te weten door dreiging met geweld, volstrekt onacceptabel.
Verdachte heeft daarnaast, samen met een ander, de hem onbekende [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk in een situatie gebracht waarin zij zich niet vrij voelden om van hem weg te lopen, door hen in eerste instantie ogenschijnlijk vriendelijk, maar dwingend cocaïne te laten gebruiken en hen vervolgens onder dreiging met een vuurwapen dwingen aan hem grote geldbedragen af te staan.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] , die volgens getuigen zichtbaar onder invloed was, in een taxi meegenomen naar een voor [slachtoffer 2] onbekend adres om daar cocaïne te gebruiken. Hoewel [slachtoffer 2] op dat moment al geld aan verdachte had betaald voor de taxi en de cocaïne, heeft verdachte aan hem meegedeeld dat [slachtoffer 2] niet weg zou komen zonder eerst zijn pinpas met pincode af te staan aan [A ] . [A ] heeft daarna met die pinpas € 500,00 van de rekening van [slachtoffer 2] opgenomen.
Verdachte heeft al deze personen als het ware in de val gelokt. Zo doende heeft verdachte niet alleen blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor andermans eigendomsrecht, maar ook heeft hij op een uiterst respectloze wijze misbruik gemaakt van deze mensen.
Deze feiten hebben grote gevolgen voor de slachtoffers en heeft bij hen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat deze voorzienbare gevolgen voor hem kennelijk minder gewicht in de schaal legden dan het geldelijk gewin dat hij met het bewezen verklaarde beoogde.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 3 mei 2019
  • een rapport van de reclassering van 8 mei 2019.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 17 pagina’s volgt weliswaar dat verdachte in het verleden meerdere keren met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens gewelds- en vermogensdelicten, maar ook dat verdachte in de periode 2014 tot 2019 niet voor strafbare feiten is vervolgd.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon. Verdachte heeft geen inkomen, geen woning en geen structurele dagbesteding. Bovendien is sprake van excessief middelengebruik. Daarnaast is sprake van een deels negatief sociaal netwerk. Uit diagnostisch onderzoek dat is uitgevoerd bij verdachte in januari 2019 door Humanitas DMH blijkt dat hij functioneert op verstandelijk beperkt niveau, hetgeen ook beschouwd kan worden als een risico verhogende factor. Het contact met zijn familie en met Humanitas zijn beschermende factoren in zijn leven. Hulpverleningscontacten in het verleden hebben tot nu toe niet het gewenste resultaat gehad bij verdachte omdat hij zich niet hield aan afspraken. Verdachte is desondanks bereid om mee te werken aan begeleiding en het volgen van interventies en heeft in een vrijwillig kader hulp gezocht bij stichting Humanitas en heeft meegewerkt aan een diagnostisch onderzoek. Op basis van de risicofactoren is er een hoog recidiverisico die door begeleiding en interventie eventueel verminderd kan worden.
Bij veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden en daarbij de reclassering de opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Conclusie
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om een straf op te leggen conform de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel ter voorkoming van recidive bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, aangevuld met de voorwaarden die de officier van justitie daaraan heeft toegevoegd ter terechtzitting, met dien verstande dat het contactverbod uitsluitend geldt voor [A ] en de aangevers.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 800,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder de feiten 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij te matigen en tot een bedrag van € 500,- toe te wijzen. Tevens heeft hij gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van [slachtoffer 1] dient te worden afgewezen. De raadsvrouw heeft dit standpunt niet nader onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding (ook wel smartengeld genoemd) bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106. lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek sprake kan zijn, indien het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot 1) geestelijk letsel of 2) tot een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of op een fundamenteel recht. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om meer moet gaan dan alleen psychisch onbehagen. Het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van een persoonsaantasting zal in rechte moeten worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vraagt € 800,- immateriële schadevergoeding wegens gevoelens van angst en onveiligheid. Niet blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Voorgaande maakt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 47, 57, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 4, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, meldt bij Inforsa Reclassering op het adres Wittevrouwenkade 6, 3512 CR te Utrecht, en zich blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie, welke mede kan inhouden een kortdurende klinische opname van maximaal 10 weken, die gericht is op verslaving en middelengebruik, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de verdachte zullen worden gegeven zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Forensische Polikliniek De Waag, of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs - en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod - mee te werken aan urineonderzoek zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het vinden van een passende woon- en verblijfplaats, waaronder inbegrepen het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding (school/werk);
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [A ] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2019.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 11 januari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 1] met geweld en/of bedreiging met geweld heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 300 euro) en/of een of meerdere riem(en) en/of schoen(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- naar de winkel van die [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij/zij nog vijfhonderd euro krijg(t)(en) van hem ( [slachtoffer 1] ), althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , maar beter mee kon werken, omdat er anders erge dingen zouden gebeuren en dat hij, verdachte, dingen heeft
gedaan die hij ( [slachtoffer 1] ) niet zou willen weten, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 11 januari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 300 euro) en/of een of meerdere riem(en) en/of schoen(en) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
- naar de winkel van die [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij/zij nog vijfhonderd euro krijg(t)(en) van hem ( [slachtoffer 1] ), althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , maar beter mee kon werken, omdat er anders erge dingen zouden gebeuren en dat hij, verdachte, dingen heeft
gedaan die hij ( [slachtoffer 1] ) niet zou willen weten, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij, op of omstreeks 1 februari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en
daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
- naar de winkel van die [slachtoffer 1] is gegaan en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, vijfhonderd euro van hem
( [slachtoffer 1] ) wilde hebben, anders zou hij, verdachte, hem ( [slachtoffer 1] ), neersteken en/of zijn
( [slachtoffer 1] ) huis in de fik steken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , dat (te weten het geven van geld) beter wel kon doen, omdat hij, verdachte, anders jongens zou bellen en dat er dan meerdere mensen zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer 1] is toegelopen en/of de kassa heeft geopend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij, op of omstreeks 1 februari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- naar de winkel van die [slachtoffer 1] is gegaan en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, vijfhonderd euro van hem
( [slachtoffer 1] ) wilde hebben, anders zou hij, verdachte, hem ( [slachtoffer 1] ), neersteken en/of zijn
( [slachtoffer 1] ) huis in de fik steken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, [slachtoffer 1] , dat (te weten het geven van geld) beter wel kon doen, omdat hij, verdachte, anders jongens zou bellen en dat er dan meerdere mensen zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer 1] is toegelopen en/of de kassa heeft geopend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5 primair
hij, op of omstreeks 1 januari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 650 euro, althans 550 euro) en/of een pinpas (met bijbehorende pincode), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
- met die [slachtoffer 2] een taxi is/zijn ingestapt en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 2] naar een flat (in Utrecht) is/zijn gereden en/of met die Van Lozenoord de flat is/zijn ingegaan en/of
- ( vervolgens) in die flat die [slachtoffer 2] bij de nek, althans het lichaam, heeft/hebben
vastgepakt en/of gegrepen en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
“Meekomen! Jij gaat met mij mee!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) in de woning die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen te gaan zitten en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen (wit) poeder op te snuiven en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: “Anders steek ik je lek” en/of “Ik heb mensen voor minder neergestoken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: “Je hebt van mij gesnoven dus je gaat betalen” en/of “Je gaat betalen vriend. Als je niet betaalt steek ik je neer. Ik krijg 650 euro van je”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 2] , zijn
pinpas en/of pincode moest geven en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 2] , niet weg zou komen voordat er betaald was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een taxi heeft/hebben afgezet en/of (daarbij) in die taxi tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd “Pas op, als je aangifte doet, dan steek ik je neer. Ik weet waar je woont.”
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij, op of omstreeks 1 januari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 650 euro, althans 550 euro) en/of een pinpas (met bijbehorende pincode), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
- met die [slachtoffer 2] een taxi is/zijn ingestapt en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 2] naar een flat (in Utrecht) is/zijn gereden en/of met die Van Lozenoord de flat is/zijn ingegaan en/of
- ( vervolgens) in die flat die [slachtoffer 2] bij de nek, althans het lichaam, heeft/hebben
vastgepakt en/of gegrepen en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
“Meekomen! Jij gaat met mij mee!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) in de woning die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen te gaan zitten en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen (wit) poeder op te snuiven en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: “Anders steek ik je lek” en/of “Ik heb mensen voor minder neergestoken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: “Je hebt van mij gesnoven dus je gaat betalen” en/of “Je gaat betalen vriend. Als je niet betaalt steek ik je neer. Ik krijg 650 euro van je”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 2] , zijn
pinpas en/of pincode moest geven en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 2] , niet weg zou komen voordat er betaald was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] met een taxi heeft/hebben afgezet en/of (daarbij) in die taxi tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd “Pas op, als je aangifte doet, dan steek ik je neer. Ik weet waar je woont.”
(artikel 317 WvSr.)
6
hij, op of omstreeks 6 januari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 535 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
7
hij, op of omstreeks 13 januari 2019, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] met geweld en/of bedreiging met geweld heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten van in totaal ongeveer 1900 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of
zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s)
- in een uitgaansgelegenheid tegen die [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat hij/zij bij een beruchte familie hoort/horen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) de hand(en) van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] naar een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp (in de broeksband), heeft/hebben gebracht en/of daarbij de woorden heeft/hebben gezegd “Nee luister vriend ik ben gevaarlijk” en/of “Ik heb altijd een vuurwapen bij me”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn/hun arm(en) om die [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen (zodat
die [slachtoffer 3] niet weg kon lopen) en/of
- tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd “Ik heb 500 euro, die krijgen jullie
van mij dan kunnen jullie het kleiner maken door voor mij te pinnen” en/of “Als jullie willen dan kunnen jullie van mij cocaïne krijgen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 3] naar het toilet is/zijn gelopen en/of die [slachtoffer 3] daar (wit) spul heeft/hebben gegeven en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 3] , dit moet proeven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp in de
buik, althans het lichaam heeft/hebben geprikt en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] naar buiten is/zijn gegaan en/of tegen die
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat zij (die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) beide 250 euro, althans een geldbedrag, moeten pinnen, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd “Dit is te weinig, dit is niet wat wij hadden afgesproken” en/of “Kunnen jullie niet meer pinnen?”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat zij (die [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] ) mee moeten lopen naar de auto en/of moeten instappen en/of
- tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat zij (opnieuw) moeten pinnen
en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 3]
heeft/hebben getoond en/of in de buik/zij van die [slachtoffer 3] heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat zij (die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) beide 500 euro, althans een geldbedrag moeten pinnen en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd “Je vriend is de mijne als jullie iets verkeerds doen”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( nadat) die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] het geld had(den) afgegeven tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat zij (die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) nogmaals geld moeten pinnen;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal “31 LEEST19” van 17 april 2019, genummerd 2019051766, opgemaakt door politie, doorgenummerd 1 tot en met 264. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 97;
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 115;
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 117;
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2019;
6.Proces-verbaal van aangifte, pagina 96;
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 99;
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2019;
9.Proces-verbaal van aangifte, pagina 17;
10.Proces-verbaal van aangifte, pagina 18;
11.Proces-verbaal van aangifte, pagina 19;
12.Proces-verbaal van aangifte, pagina 20;
13.Een geschrift, zijnde een kopie van een bankafschrift van 1 januari 2019;
14.Een geschrift, zijnde een kopie van een bankafschrift van 1 januari 2019;
15.Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2019, pagina 47;
16.Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2019, pagina 48;
17.Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2019, pagina 59;
18.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2019;
19.Proces-verbaal van aangifte, pagina 74;
20.Proces-verbaal van aangifte, pagina 129;
21.Proces-verbaal van aangifte, pagina 130;
22.Proces-verbaal van aangifte, pagina 131;
23.Proces-verbaal van aangifte, pagina 132;
24.Proces-verbaal van aangifte, pagina 133;
25.Een geschrift, zijnde een kopie van een digitaal bankafschrift, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 135;
26.Een geschrift, zijnde een kopie van een digitaal bankafschrift, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 136;
27.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 141;
28.Proces-verbaal van aangifte, pagina 145;
29.Proces-verbaal van aangifte, pagina 146;
30.Proces-verbaal van aangifte, pagina 147;
31.Proces-verbaal van aangifte, pagina 148;
32.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 164;
33.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 171;
34.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 172;
35.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 173;
36.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2019;
37.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 188;