ECLI:NL:RBMNE:2019:2678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
C/16/480301 / KG ZA 19-287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot woning ontzegd na geweldsincident; vordering tot terugkeer en zorgverlening

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, [voornaam van eiser sub 1], dat de gedaagde stichting hem weer toegang verleent tot zijn appartement en de zorg en begeleiding hervat. Eiser, die lijdt aan een Autisme Spectrum Stoornis, heeft op 21 maart 2019 een geweldsincident gehad met een woonbegeleidster van de gedaagde stichting. Dit incident leidde tot een tijdelijke time-out, waarna de gedaagde besloot eiser niet meer toe te laten in zijn woning. Eiser stelt dat deze beslissing onrechtmatig is, omdat er geen gewichtige redenen zijn voor de beëindiging van de overeenkomst. De gedaagde voert aan dat de beëindiging van de overeenkomst gerechtvaardigd is vanwege de ernst van het incident en de veiligheid van haar medewerkers en andere cliënten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde niet op haar besluit van 21 maart 2019 kon terugkomen, omdat er geen nieuwe feiten zijn die dit rechtvaardigen. De rechter benadrukt dat het incident niet los kan worden gezien van de stoornis van eiser, die bekend was bij de gedaagde. De rechter concludeert dat de gedaagde eiser weer toegang moet geven tot zijn appartement en de zorg en begeleiding moet hervatten, totdat er een alternatieve woonvoorziening is gevonden. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot het verstrekken van het digitale zorgdossier aan de bewindvoerder van eiser en tot betaling van schadevergoeding voor gemaakte kosten. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/480301 / KG ZA 19-287
Vonnis in kort geding van 14 juni 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [eiser sub 1] ,
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.A.A. Postma te Amersfoort,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.C.J. Oomen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [voornaam van eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 mei 2019 met 14 producties;
  • producties 15 tot en met 17 van eisers;
  • producties A tot en met C van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 23 mei 2019, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota’s van beide partijen, die voorafgaand aan de zitting zijn toegezonden;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 12 juni 2019, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[voornaam van eiser sub 1] , nu 23 jaar oud, woont beschermd bij [gedaagde] op grond van een op 5 juli 2017 gesloten begeleidingsovereenkomst. Sinds de zomer van 2018 verblijft hij op locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] .
2.2.
[voornaam van eiser sub 1] heeft een Autisme Spectrum Stoornis, namelijk MCDD (Multiple Complex Development Disorder), een ontwikkelingsstoornis waardoor hij met name last heeft van emotieregulatie-problematiek.
2.3.
Partijen hebben afgesproken dat [voornaam van eiser sub 1] zou worden gewekt door de begeleiding in een wekrondje, tenzij hij van tevoren zou aangeven dit niet te willen.
2.4.
Tussen partijen geldt een begeleidingsplan en een signaleringsplan. In het signaleringsplan staat dat er bij [voornaam van eiser sub 1] sprake kan zijn van vier fases, waarbij het in fase 4 (‘kritieke fase’) erg slecht gaat met [voornaam van eiser sub 1] en hij niet meer aanspreekbaar is op zijn gedrag. In dat geval moeten anderen:
‘geen stem verheffen en op een rustige manier vragen om buiten even te gaan wandelen of een peukje te roken’.
2.5.
Op 21 maart 2019 vond een incident plaats met een woonbegeleidster van [gedaagde] . [voornaam van eiser sub 1] was die nacht uit geweest met een vriendin en toen hij die ochtend vroeg thuis kwam heeft hij een briefje op zijn deur geplakt waarop stond
‘Niet wekken X [voornaam van eiser sub 1] ’. Ondanks dit briefje heeft de begeleidster [voornaam van eiser sub 1] bij het wekrondje rond 10.00 uur gewekt. Daarop reageerde [voornaam van eiser sub 1] heftig, waarna de begeleidster besloot dat zij [voornaam van eiser sub 1] wilde zien om te kijken hoe het met hem ging. Zij gaf aan een collega te gaan halen en dan terug te komen. [voornaam van eiser sub 1] is toen de begeleidster achterna gegaan en heeft een steen naar haar toe gegooid, die als deurstopper werd gebruikt. De begeleidster is - gelukkig - niet door de steen geraakt. Vervolgens is [voornaam van eiser sub 1] achter de begeleidster aangerend en heeft hij haar bij de haren gepakt en heeft haar bril beschadigd, waarna hij is weggerend. De begeleidster is toen een appartement ingevlucht en [voornaam van eiser sub 1] heeft nog even met een andere steen rondgelopen.
2.6.
Naar aanleiding van dit incident is aan [voornaam van eiser sub 1] een time-out gegeven tot 27 maart 2019, inhoudende dat hij in die periode niet in zijn gebruikelijke woonruimte mocht verblijven en niet op het terrein van [naam locatie] mocht komen. In de brief van 21 maart 2019 is daarnaast medegedeeld:
‘Hierbij geven wij u te kennen over te gaan tot het geven van een officiële waarschuwing conform ons proces vertrouwensrelatie herstellen bij on(aan)gepast gedrag. Dit proces geeft aan dat de instelling tot problematische afsluiting kan overgaan nadat de cliënt twee keer met een brief ‘officiële waarschuwing’ is gewaarschuwd. (…) Op woensdag 27 maart 2019 mag u terugkeren naar locatie [naam locatie] . (…) Deze waarschuwing blijft gedurende zes maanden na de datum boven aan deze brief geldig. (…)’
2.7.
Op 27 maart 2019 vond een gesprek plaats met de zorgmanager, mevrouw [A] , [voornaam van eiser sub 1] en zijn moeder. [A] heeft toen medegedeeld dat [voornaam van eiser sub 1] toch niet meer op locatie [naam locatie] mag verblijven.
2.8.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft [gedaagde] haar besluit aan [voornaam van eiser sub 1] bevestigd. In die brief staat:
‘Wij hebben elkaar op woensdag 27 maart gesproken na de time-out periode. In de waarschuwingsbrief die u op 21 maart heeft ontvangen wordt gesproken over terugkeer naar locatie [naam locatie] na afloop van de time-out. Dit besluit hebben wij opnieuw overwogen en er is een herbesluit genomen. Dit betekent dat u niet kunt terugkeren nar locatie [naam locatie] .
De reden hiervan is dat het incident van 21 maart jl. veel impact heeft gehad op het team. U bent meerdere keren achter de medewerkster aangegaan, dit kwam zeer dreigend over.
Voor u wordt een tijdelijke vervolgplek gezocht. (…)’
2.9.
De advocaat van [voornaam van eiser sub 1] heeft bij brief van 4 april 2019 aan [gedaagde] verzocht om het besluit om [voornaam van eiser sub 1] niet meer toe te laten in zijn woning in te trekken. Volgens haar is de eenzijdige opzegging van de overeenkomst juridisch niet houdbaar, waardoor onzorgvuldig wordt gehandeld. Het is onverantwoord om [voornaam van eiser sub 1] bij zijn ouders te laten verblijven of naar de daklozenopvang te sturen.
2.10.
[gedaagde] heeft haar besluit niet ingetrokken en heeft [voornaam van eiser sub 1] niet meer toegelaten in zijn appartement.

3.Het geschil

3.1.
[voornaam van eiser sub 1] vordert - kort gezegd -:
[gedaagde] te veroordelen om haar besluit van 28 maart 2019 in te trekken en hem toe te laten in zijn appartement en de overige ruimtes op de locatie [naam locatie] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans de opzegging buiten effect te stellen;
[gedaagde] te gelasten om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de begeleiding en zorg te hervatten en te bieden op de locatie [naam locatie] , conform de overeenkomst en op basis van de geldende WMO-indicatie, althans deze voort te zetten tot voor hem een andere blijvende passende beschermd wonen voorziening of woonzorgplaats in [plaatsnaam] is gevonden;
[gedaagde] te verbieden zijn appartement te betreden zonder zijn toestemming, tenzij daarvoor een wettelijke grond is of sprake is van een noodsituatie;
[gedaagde] te verbieden om zijn eigendommen te verwijderen uit zijn appartement;
[gedaagde] te veroordelen tot tijdige afgifte van de sleutel(s) van de algemene toegangsdeur en zijn appartement, zodat hij daartoe weer toegang heeft;
[gedaagde] te veroordelen tot afgifte van het volledige digitale zorgdossier aan hem, uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat zij niet voldoet aan het bovenstaande;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 436,62 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de voldoening, alsmede de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[voornaam van eiser sub 1] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de opzegging van de overeenkomst door [gedaagde] ondeugdelijk en onrechtmatig is omdat er geen sprake is van gewichtige redenen. Subsidiair is sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Hij krijgt sinds 27 maart 2019 niet meer de zorg en begeleiding die [gedaagde] moet leveren. Het incident staat in directe relatie met zijn problematiek. De begeleidster had hem niet moeten wekken en had (na dit toch gedaan te hebben), toen hij overduidelijk in zijn kritieke fase zat, de-escalerend moeten handelen, in plaats van druk te zetten. Doordat zij volhield kwam hij in de situatie dat hij zichzelf niet meer onder controle had. Er kunnen duidelijke afspraken worden gemaakt, in plaats van hem uit zijn veilige omgeving te halen zonder passend alternatief. [gedaagde] heeft in ieder geval niet voldaan aan de geldende procedure bij zorgbeëindiging. Ten slotte zijn als gevolg van de abrupte opzegging kosten gemaakt voor verblijf op een camping, die [gedaagde] dient te dragen.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat zij de overeenkomst rechtsgeldig mocht beëindigen, gelet op het bepaalde in artikel 27 en 30 van de algemene voorwaarden GGZ. [voornaam van eiser sub 1] heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waardoor het voortduren van de overeenkomst niet langer in redelijkheid van [gedaagde] kan worden gevergd. [gedaagde] moet de veiligheid van haar medewerkers en andere cliënten kunnen garanderen. Daar komt nog bij dat [voornaam van eiser sub 1] de geboden zorg niet passend vindt, hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en daardoor moeilijk te begeleiden is. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en het gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.2.
Op de mondelinge behandeling van 23 mei 2019 hebben partijen met de voorzieningenrechter onderzocht welke mogelijkheden er waren om de ontstane situatie op een zo praktische mogelijke manier op te lossen. Daarbij is onder meer aan de orde geweest met de in [plaatsnaam] werkzame [..] (waarbij veel (hulpverlenings)instanties aan tafel zitten) of [voornaam van eiser sub 1] via [naam stichting] een alternatief geboden kon worden. Partijen hebben dit na de zitting nader onderzocht. Dat heeft niet tot een oplossing geleid. Wel is duidelijk geworden dat [voornaam van eiser sub 1] inmiddels een aanvraag heeft ingediend om bij [naam stichting] begeleid te wonen. Dit is tijdens de zitting van 12 juni 2019 besproken. Beide partijen vinden dit een goed alternatief. Ter zitting is echter ook gebleken dat nog onzeker is of [voornaam van eiser sub 1] zal worden geaccepteerd en op de wachtlijst zal worden geplaatst en, als dit gebeurt, hoe lang het vervolgens zal duren voordat er voor [voornaam van eiser sub 1] een geschikte woning beschikbaar is; het kan drie weken duren, maar ook wel drie maanden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit traject niet kan worden afgewacht. De huidige situatie, waarin [voornaam van eiser sub 1] al enkele weken in een hotel woont, waar hij tot op heden géén daadwerkelijke begeleiding vanuit [gedaagde] heeft ontvangen (de voorzieningenrechter laat nu in het midden waar dat aan heeft gelegen omdat dat voor de beslissing niet uitmaakt), mag niet langer duren. Het is van groot belang dat [voornaam van eiser sub 1] weer de nodige begeleiding en stabiliteit krijgt vanuit [gedaagde] , juist om te voorkomen dat [voornaam van eiser sub 1] weer in een toestand komt waarin hij zichzelf niet onder controle heeft. De voorzieningenrechter merkt op dat zo’n toestand een gevolg is van zijn stoornis. Hij moet dan ook weer worden toegelaten tot zijn woning, zoals de voorzieningenrechter al op de zitting aan partijen heeft medegedeeld. Hieronder zet de voorzieningenrechter nog eens uiteen waarom [voornaam van eiser sub 1] weer toegang moet krijgen tot zijn woning.
4.3.
Het is duidelijk dat beide partijen het incident van 21 maart 2019 betreuren. [voornaam van eiser sub 1] had uiteraard nooit de begeleidster mogen aanvallen, maar dit betekent niet dat alle schuld bij hem ligt. Het incident kan namelijk niet los worden gezien van zijn stoornis, waarvoor nu juist met [gedaagde] een begeleidingsovereenkomst is aangegaan. Zoals bij [gedaagde] bekend is, heeft [voornaam van eiser sub 1] als gevolg van zijn stoornis moeite met het reguleren van zijn gedachten en emoties. In dat kader is ook het hierboven genoemde signaleringsplan opgesteld, waarin een onderscheid is gemaakt tussen vier fases waarin [voornaam van eiser sub 1] zich kan bevinden. Daarin staat welke signalen hij in iedere fase geeft, wat hij dan zelf kan doen en wat anderen (de begeleiders) kunnen doen om te voorkomen dat bij hem ‘de stoppen doorslaan’. De begeleidster die de wekronde liep heeft op 21 maart 2019 (overigens met goede bedoelingen en uit bezorgdheid om het welzijn van [voornaam van eiser sub 1] ) niet conform de afspraken en voornoemd plan gehandeld. Allereerst heeft zij [voornaam van eiser sub 1] gewekt, terwijl hij via het briefje had aangegeven niet gewekt te willen worden (iets wat hij zelf mocht bepalen) en vervolgens heeft zij – kennelijk uit bezorgdheid nadat [voornaam van eiser sub 1] fel reageerde na gewekt te zijn – volgehouden [voornaam van eiser sub 1] te willen zien en daarvoor een collega te gaan halen. Zij heeft daarbij kennelijk niet onderkend dat [voornaam van eiser sub 1] na het wekken direct in fase 4 zat, waarbij volgens het Signaleringsplan en ‘hands-off-aanpak’ was geboden, in plaats van vol te houden. Door de mededeling dat een collega zou worden opgehaald om [voornaam van eiser sub 1] te zien, sloegen bij [voornaam van eiser sub 1] – reeds in de kritieke fase – de stoppen door. Wat hij vervolgens heeft gedaan is natuurlijk absoluut niet toelaatbaar, iets wat [voornaam van eiser sub 1] goed moet beseffen, maar dit gedrag komt wel voort uit zijn stoornis. Die stoornis was bij [gedaagde] bekend, daarvoor werd [voornaam van eiser sub 1] ook begeleid én daarvoor was nou juist het Signaleringsplan opgesteld. Om die reden kan ook [gedaagde] zelf van het incident een verwijt worden gemaakt, waardoor het incident mede is veroorzaakt. Gelet daarop kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter het besluit dat [voornaam van eiser sub 1] niet mag terugkeren naar zijn appartement geen stand houden.
De voorzieningenrechter merkt nogmaals wel op dat duidelijk is dat de betrokken medewerkster uit bezorgdheid om [voornaam van eiser sub 1] heeft gehandeld.
4.4.
Los daarvan kon [gedaagde] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet terugkomen op haar besluit van 21 maart 2019 dat [voornaam van eiser sub 1] na zijn time-out mocht terugkeren op de locatie [naam locatie] . Dat besluit was onvoorwaardelijk en in de tussenliggende periode hebben zich geen nieuwe feiten voorgedaan die aanleiding hebben kunnen geven om op dit besluit terug te komen. Direct na het incident moet bekend zijn geweest welke impact dit heeft gehad op de begeleidster. Andere cliënten van [gedaagde] waren bovendien niet betrokken, zodat voor hun veiligheid niet hoeft te worden gevreesd. Dat een bewoner van beneden het incident heeft gezien en hiervan onder de indruk was, kan niet als een nieuw feit worden beschouwd, dat was immers op 21 maart 2019 ook al bekend. [gedaagde] heeft nog gewezen op het bericht dat zij in de tussentijd van de wijkagent had ontvangen, inhoudende dat het niet verstandig zou zijn om [voornaam van eiser sub 1] te laten terugkeren op de locatie in verband met de zorgplicht van [gedaagde] ten aanzien van haar personeel en andere cliënten. Ook dit is onvoldoende om terug te kunnen komen op het eerder genomen besluit, omdat de wijkagent niet is aangewezen om een oordeel te geven over de inhoud van de zorgplicht van [gedaagde] en vanuit zijn functie geen rekening hoefde te houden met de beperkingen van [voornaam van eiser sub 1] en de overige omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij het incident.
4.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de zorgplicht heeft haar medewerkers een veilige werkomgeving te geven. Dat is op zichzelf juist. In deze zaak moet deze plicht worden gewogen tegen de evenzeer aanwezige plicht van [gedaagde] om [voornaam van eiser sub 1] een veilige leefomgeving te geven en hem de begeleiding te geven die hem toekomt en die hij, gelet op zijn stoornis, nodig heeft. Zoals uit het voorgaande volgt oordeelt de voorzieningenrechter dat deze plicht ten opzichte van [voornaam van eiser sub 1] in dit geval zwaarder moet wegen.
De voorzieningenrechter voegt daar, zoals tijdens de laatste zitting is besproken, aan toe dat [voornaam van eiser sub 1] wel degelijk verantwoordelijkheid heeft en moet nemen voor zijn eigen gedrag. Die verplichting kent haar begrenzing in de stoornis van [voornaam van eiser sub 1] . De stoornis kan tot gevolg hebben dat een voorval waar iemand normaliter alleen maar boos over wordt, bij [voornaam van eiser sub 1] een extreme reactie oproept. [voornaam van eiser sub 1] moet echter wel proberen er zelf voor te zorgen dat hij door zijn gedrag, waaronder middelengebruik, mogelijk de extreme reacties ‘triggert’.
4.6.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om [voornaam van eiser sub 1] weer toe te laten tot zijn appartement en de bijbehorende ruimtes op de locatie [naam locatie] op een termijn van zeven dagen na betekening van dit vonnis, door tijdig de benodigde sleutels aan [voornaam van eiser sub 1] terug te geven. Als [voornaam van eiser sub 1] weer terug is dient ook de begeleiding te worden hervat zoals gebruikelijk was tussen partijen en zoals tussen hen ook is vastgelegd, in ieder geval tot er een goede oplossing elders (zoals bij [naam stichting] ) is gevonden en de hulpverlening aan die instelling naar behoren is overgedragen..
4.7.
Voor het toewijzen van het gevorderde verbod tot toetreden van het appartement zal worden afgewezen, nu hiervoor de tussen partijen gebruikelijke afspraken weer herleven en geen aanleiding is om aan te nemen dat [gedaagde] deze niet zal nakomen. Hetzelfde geldt voor het gevorderde verbod voor het verwijderen van eigendommen uit het appartement.
4.8.
Omdat in artikel 7:456 BW is bepaald dat de hulpverlener aan de patiënt desgevraagd inzage in en afschrift van diens dossier moet verstrekken, wordt die vordering ook toegewezen.
4.9.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat [gedaagde] niet aan de hiervoor genoemde veroordelingen zal voldoen.
4.10.
De door [voornaam van eiser sub 1] en diens bewindvoerder gevorderde schadevergoeding van € 436,62 aan campingkosten voor de periode 9 tot en met 19 april 2019 zal ook worden toegewezen, omdat deze een rechtstreeks gevolg zijn van het onterechte herbesluit om [voornaam van eiser sub 1] niet te laten terugkeren in zijn woning. De wettelijke rente hierover wordt als onweersproken toegewezen.
4.11.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding € 104,81
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.165,81

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis [voornaam van eiser sub 1] weer toe te laten tot zijn appartement door de benodigde sleutel(s) aan [voornaam van eiser sub 1] af te geven en na terugkeer direct weer de zorg en begeleiding te hervatten conform de gemaakte afspraken, totdat [voornaam van eiser sub 1] elders woonruimte met bijbehorende begeleiding heeft,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan mr. Postma een afschrift van het digitale zorgdossier van [voornaam van eiser sub 1] te verstrekken,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 2] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [voornaam van eiser sub 1] , te betalen een bedrag van € 436,62 (vierhonderdzesendertig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW hierover met ingang van 13 mei 2019 tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [voornaam van eiser sub 1] tot op heden begroot op € 1.165,81, te voldoen aan [eiseres sub 2] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: SW4247