In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], over de eigendom van een strook grond. [eiser] heeft in maart 2018 een grensreconstructie laten uitvoeren, waaruit bleek dat de kadastrale grenzen niet overeenstemden met de feitelijke afscheidingen. [eiser] vordert dat [gedaagde] alle bestrating en constructies van zijn perceel verwijdert, omdat hij meent dat [gedaagde] ten onrechte gebruik maakt van een strook grond die van hem is. De kantonrechter moet beoordelen of [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden van deze strook grond.
De kantonrechter overweegt dat sinds 1 januari 1992 een rechtsvordering zoals die van [eiser] verjaart door verloop van 10 jaar (bij goede trouw) of 20 jaar (in andere gevallen). In dit geval wordt verondersteld dat er geen sprake is van goede trouw. [gedaagde] stelt dat het stuk grond al sinds zijn geboorte in gebruik is, en de kantonrechter concludeert dat de vordering van [eiser] in 2001 is verjaard, waardoor [gedaagde] eigenaar is geworden van de strook grond op basis van artikel 3:105 BW.
Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat hij op basis van een uitspraak van de Hoge Raad van 24 februari 2017 teruglevering kan vorderen. De kantonrechter stelt echter vast dat ook deze vordering aan verjaring onderhevig is en dat deze in 2006 is verjaard. Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].