ECLI:NL:RBMNE:2019:2658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
C/16/480664 / KG ZA 19-296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van verhaalsbeslag op onroerende zaken in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die financiële problemen ondervindt, in kort geding verzocht om opheffing van verhaalsbeslagen die gedaagde heeft gelegd op twee appartementsrechten. Eiser heeft de appartementen verkocht, maar gedaagde, die een vordering op eiser heeft, heeft de beslagen gelegd op basis van een eerder vonnis. Eiser stelt dat gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid door de levering van de appartementen te blokkeren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van de beslagen, omdat hij met de verkoopopbrengst zijn schulden kan aflossen. Gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij het voortduren van de beslagen. De voorzieningenrechter heeft de beslagen opgeheven en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De vordering van eiser tot schadevergoeding is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/480664 / KG ZA 19-296
Vonnis in kort geding van 12 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. de Jongh te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

[eiser] heeft [gedaagde] in kort geding gedagvaard voor de zitting van 29 mei 2019 met een dagvaarding met producties 1 tot en met 4. [gedaagde] heeft op voorhand producties 1 tot en met 12 toegezonden. De zaak is door de voorzieningenrechter met partijen en hun advocaten besproken op de zitting van 29 mei 2019. Daarbij zijn door de advocaat van [gedaagde] pleitaantekeningen overgelegd. Aan het eind van de mondelinge behandeling is partijen meegedeeld dat op 12 juni 2019 uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] heeft twee appartementsrechten. Eén is kadastraal bekend als
[woonplaats] [aanduiding 1] ( [adres 1] ) en de ander als [woonplaats] [aanduiding 2] ( [adres 2] , hierna: de appartementen. Omdat [eiser] financiële problemen heeft, heeft hij in samenspraak met de heer [A] , een schuldhulpverlener, de appartementen verkocht. [adres 1] heeft hij voor € 330.000,00 verkocht aan de heer [B] (hierna: [B] ) en [adres 2] voor € 363.000,00 aan [bedrijfsnaam] B.V., een onderneming van [B] (hierna: [bedrijfsnaam] ).
2.2.
Met de beoogde verkoopopbrengst van [adres 1] kan de aan dat appartement gekoppelde hypothecaire geldlening niet geheel worden afgelost. Bij de beoogde verkoop van [adres 2] is er wel overwaarde en zou ruim € 15.000 overblijven voor andere schuldeisers, waaronder [gedaagde] .
2.3.
[gedaagde] heeft een vordering van ongeveer € 162.000,00 op [eiser] . Op grond van een vonnis van deze rechtbank van 8 februari 2017 heeft [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op de appartementen. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht om de beslagen op te heffen, zodat de appartementen aan de kopers kunnen worden geleverd. [gedaagde] heeft dat geweigerd. De levering, die oorspronkelijk op voor 15 maart 2019 stond gepland, is daardoor niet doorgegaan.
2.4.
Volgens [eiser] maakt [gedaagde] misbruik van haar bevoegdheid door op grond van de beslagen de levering te blokkeren. In dit kort geding vordert [eiser] kort gezegd veroordeling van [gedaagde] tot opheffing van de beslagen en tot het betalen van een voorschot op door [gedaagde] verschuldigde schadevergoeding.
2.5.
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het nu kunnen doorzetten van de levering van de appartementen, die door de beslagen wordt geblokkeerd. Met de levering en de ontvangst van de koopsom kan hij zijn schuld aan de hypotheekhouders geheel of gedeeltelijk aflossen en daarmee de aangekondigde executoriale verkoop van de appartementen en eventuele boetes aan de kopers voorkomen.
3.2.
De vraag die in dit kort geding centraal staat is of [gedaagde] de levering op grond van de beslagen mag blokkeren.
3.3.
[gedaagde] heeft een aanzienlijke vordering op [eiser] en zij heeft het recht om daarvoor verhaal te nemen op de goederen van [eiser] . Zij mag daarvoor beslag leggen op die goederen en mag dat beslag tegenwerpen aan kopers/verkrijgers. Dat is anders als [gedaagde] die bevoegdheid misbruikt (artikel 3:13 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). In dat geval kan de voorzieningenrechter de beslagen opheffen. Een bevoegdheid wordt onder meer misbruikt als zij wordt uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor zij is verleend (artikel 3:13 lid 2 BW).
3.4.
In deze zaak is niet in geschil dat bij [adres 1] er geen sprake is van overwaarde en de gehele verkoopopbrengst moet worden afgedragen aan de bank. [gedaagde] meent niettemin dat zij (rechtmatig) belang heeft bij het voortduren van het beslag. Zij voert daartoe aan dat de onderhandse verkoop van [adres 1] in strijd is met artikel 3:268 lid 2 BW omdat er geen toestemming voor is gevraagd aan de voorzieningenrechter. Daardoor hebben belanghebbenden (waaronder zij zelf) niet de mogelijkheid gehad om een beter bod te doen en daarmee een hogere verkoopopbrengst te realiseren.
Dit betoog is onjuist. Artikel 3:268 lid 2 BW is alleen van toepassing als de hypotheekhouder gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot parate executie. De hypotheekhouder mag het onderpand dan verkopen, ook als de eigenaar/hypotheekgever daar niet aan meewerkt. Een verkoop door de hypotheekgever, zoals in deze zaak aan de orde is, is geen vorm van parate executie en wordt daar ook niet aan gelijkgesteld. Voor een verkoop door de hypotheekgever, in dit geval [eiser] , is geen toestemming van de voorzieningenrechter nodig, ook niet als er al executoriale verkoop door de hypotheeknemer is aangezegd. Dat er geen toestemming is gevraagd voor de verkoop door [eiser] aan [B] en [bedrijfsnaam] vormt dus voor [gedaagde] op zich geen reden om de verkoop te blokkeren.
3.5.
In de stellingen van [gedaagde] ligt besloten dat zij meent dat [adres 1] voor een te lage prijs is verkocht. Tijdens de zitting heeft zij toegelicht dat zij zelf een beter bod zou willen doen en ook dat het appartement ongeveer € 30.000 meer zou kunnen opbrengen dan nu is overeengekomen. Bij een hogere verkoopprijs is de restschuld van [eiser] lager en biedt hij wellicht meer verhaal.
[eiser] stelt dat de appartementen voor marktconforme prijzen zijn verkocht. Hij wijst er op dat de bank akkoord is gegaan met deze onderhandse verkoop en dat er geen beter bod is gedaan. [gedaagde] zelf heeft in het voortraject wel te kennen gegeven dat zij het appartement zelf wil hebben, voor één euro meer, maar zij heeft niet een significant beter bod gedaan. En ook niet een ander lid van de vereniging van eigenaren die op de hoogte is van de voorgekomen verkoop en volgens [gedaagde] het appartement ook voor meer geld zou willen kopen.
3.6.
Hoewel [eiser] zijn stellingen niet met een taxatierapport heeft onderbouwd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de overeengekomen prijs voor [adres 1] een marktconforme prijs is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de hypotheekhouders niet met de verkoop tegen deze prijs akkoord kunnen gaan en er is ook geen grond om aan te nemen dat er sprake is van een opzetje tussen [eiser] en de kopers om schuldeisers te benadelen. [gedaagde] suggereert wel dat het appartement meer waard is, maar zij heeft dat in het geheel niet onderbouwd en zij heeft zelf ook niet een significant hoger bedrag geboden.
Zij zou het pand willen verkrijgen om het eventueel zelf te kunnen verkopen of daar zelf het genot van te hebben. Daarvoor is haar verhaalsrecht en het daarvan afgeleide verhaalsbeslag echter niet bedoeld.
3.7.
Tegen de verkoop van [adres 2] heeft [gedaagde] geen bezwaar.
3.8.
Omdat niet duidelijk is geworden dat [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden een verhaalsbelang heeft bij het voortduren van het beslag is aannemelijk dat zij misbruik maakt van de door haar gelegde beslagen. De voorzieningenrechter zal de beslagen daarom opheffen. Een veroordeling van [gedaagde] tot opheffing en een dwangsom zijn niet nodig. Evenmin is een vervangende toestemming nodig. In zoverre zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
3.9.
De vordering van [eiser] tot schadevergoeding is, nog afgezien van de vraag of [eiser] bij toewijzing daarvan een spoedeisend belang heeft, onvoldoende concreet. [eiser] heeft gesteld dat die schade bestaat uit door hem als gevolg van de uitgestelde levering te betalen extra kosten, waaronder contractuele boetes, maar hij stelt geen concreet bedrag en heeft zijn schade ook niet onderbouwd. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
3.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,91
- griffierecht € 81,00
- salaris gemachtigde €
980,00(1 punt x tarief € 980,00)
Totaal € 1.161,91
3.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
heft op de door [gedaagde] op grond van het vonnis van 8 februari 2017 ten laste van [eiser] gelegde beslagen op:
- het appartementsrecht dat kadastraal bekend is als [woonplaats] [aanduiding 1] ( [adres 1] ); en
- het appartementsrecht dat kadastraal bekend is als [woonplaats] [aanduiding 2] ( [adres 2] ),
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.161,91,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, bijgestaan door mr. R. Bloemink, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2019.