ECLI:NL:RBMNE:2019:2637

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
16/258094-18 en 16/042336-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige wegens twee steekincidenten met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001 en verblijvende in de RJJI De Hartelborgt in Spijkenisse. De verdachte werd beschuldigd van twee steekincidenten, waarbij hij op 14 december 2018 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem te schoppen, te slaan en met een mes te steken. Daarnaast heeft hij op 24 december 2018 in [vestigingsplaats] geprobeerd [slachtoffer 2] te doden met balpennen, en heeft hij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, als gevolg van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd, omdat de kans op recidive hoog wordt ingeschat. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de psychiatrische problematiek van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 2.782,00 heeft vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/258094-18 en 16/042336-19 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2019
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ( Afghanistan ),
thans verblijvende in de RJJI De Hartelborgt in Spijkenisse.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren op 1 maart 2019 en 17 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. H. Leepel, en van hetgeen verdachte en mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/258094-18
primair:op 14 december 2018 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem te schoppen, te slaan en met een mes te steken;
subsidiair:op 14 december 2018 te Utrecht al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem te schoppen, te slaan en met een mes te steken;
Parketnummer 16/042336-19
1 primair:op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden, door met balpennen in de richting van diens nek/hals te steken;
1 subsidiair:op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met balpennen in de richting van diens nek/hals te steken;
2:op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem tegen het gezicht te stompen en met een balpen in diens arm te steken;
3:op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een balpen in diens arm te steken.

3. VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 16/258094-18
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Parketnummer 16/042336-19
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 16/258094-18
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu verdachte geen opzet had om het slachtoffer te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen door het handelen van verdachte niet aanmerkelijk te noemen is. Het slachtoffer heeft immers slechts licht letsel opgelopen en is niet in de buurt van vitale onderdelen van het lichaam geraakt. Subsidiair heeft de raadsvrouw ook vrijspraak bepleit, nu verdachte volgens de psychiater verkeerde in een fluctuerend manisch psychotisch toestandsbeeld, waardoor ieder inzicht bij verdachte ontbrak en er dus geen sprake kan zijn van opzet.
Parketnummer 16/042336-19
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde, nu verdachte geen opzet had het slachtoffer te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte werd door het slachtoffer vastgepakt en probeerde zich alleen maar los te krijgen. De kans dat het slachtoffer door de door verdachte verrichte handeling om vrij te komen zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen is niet aanmerkelijk te noemen, waardoor ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft daarnaast primair vrijspraak bepleit van het onder feit 3 tenlastegelegde, nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen, aangezien verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en er daardoor geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/258094-18
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 14 december 2018 op het Jaarbeursplein in Utrecht zat. Vanuit het niets zag hij dat er een jongen van de trappen kwam afgerend. Hij voelde dat deze jongen opzettelijk en met kracht tegen de rechterzijde van zijn hoofd trapte. Tegelijkertijd voelde hij dat de jongen hem met een scherp voorwerp in zijn linker bil stak. Hij is toen snel op gestaan en weggerend. Na ongeveer tien meter voelde hij dat hij door dezelfde jongen in zijn linker schouderblad werd gestoken. [2] Hij voelde dat de jongen hem vervolgens nog een paar keer stak met het mes. Hij zag en voelde dat hij achtereenvolgens in zijn linkerzij, linkerheup en net onder zijn linkeroksel werd gestoken. Als laatste werd hij ook nog in zijn rug gestoken. [3]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er bij [slachtoffer 1] vijf steekverwondingen zijn waargenomen:
- dijbeen;
- schouderblad;
- onder oksel;
- bekkenkam;
- linker bil. [4]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat een zwerver aan het vechten was met een andere man, de latere verdachte. [5] Hij zag dat de zwerver afstand nam van de verdachte. Hij zag dat de verdachte op de zwerver afliep en dat de zwerver wegrende. Het leek alsof de verdachte op de billen van de zwerver sloeg. Toen de verdachte zijn hand terughaalde, zag hij dat de verdachte een mes in zijn handen had. De zwerver bleef wegrennen en de verdachte bleef achter hem aanrennen en stekende bewegingen maken in de zij en de rug van de zwerver. Hij heeft ongeveer vijf steekbewegingen gezien door de verdachte op het slachtoffer. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat twee mannen elkaar over en weer sloegen met gebalde vuisten. [7] Hij zag dat man 1 wegrende richting Jaarbeursplein en dat man 2 achter hem aanrende. Hij zag dat man 2 zijn rechterarm naar voren bracht en met zijn rechterhand een stekende beweging maakte richting de rechterbil van man 1. Hij zag dat man 2 een mes in zijn rechterhand vasthield. [8]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat twee mannen elkaar begonnen te slaan met hun vuisten. [9] Opeens zag hij dat de mannen wegrenden. Man 1 rende achter man 2 aan. Hij zag dat man 1 vanuit zijn heup en met zijn rechterhand steekbewegingen met zijn armen maakte. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geschopt en meerdere keren met een mes heeft gestoken. [11]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft getrapt, hem heeft geslagen en hem daarna, terwijl hij achter hem aanrende, meerdere keren met een mes op verschillende plekken in de buurt van de rug en de zij heeft gestoken.
Ten aanzien van de vraag welk strafbare feit dit oplevert, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet, gericht op het overlijden van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zou kunnen intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, door ongecontroleerd op en in het (boven)lichaam van het slachtoffer te steken, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hierbij mogelijk vitale organen van het slachtoffer had kunnen raken.
Gelet op het voorgaande waren de gedragingen van verdachte geëigend om de dood van het slachtoffer te kunnen laten intreden. Deze gedragingen kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard. Verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat ieder inzicht bij verdachte ontbrak en er dus geen sprake kan zijn van opzet. Uit de verklaring van verdachte blijkt immers dat hij bewust op zoek is gegaan naar het slachtoffer, aangezien hij niet te spreken was over het feit dat het slachtoffer met zijn vriendin zou hebben afgesproken.
Parketnummer 16/042336-19
Bewijsmiddelen [12]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 24 december 2018 als groepsleider werkzaam was in de RJJI [naam] te [vestigingsplaats] . Hij zag dat er een conflict ontstond tussen [verdachte] en [slachtoffer 3] . Hij zag dat [verdachte] , kennelijk opzettelijk en met kracht, een vuistslag gaf tegen [slachtoffer 3] en dat [slachtoffer 3] [verdachte] vervolgens een vuistslag terug gaf. Hij dat zag [verdachte] direct hierop twee balpennen uit zijn onderbroek trok en in elke hand een balpen vasthield. Hij hield deze balpennen in zijn tot vuisten gebalde handen vast, met de punten van de pennen naar voren gericht. Hij pakte [verdachte] vast en hield hem met twee armen omklemd om te voorkomen dat [verdachte] [slachtoffer 3] met de pennen zou steken. Hij zag namelijk dat [verdachte] , kennelijk opzettelijk en met kracht, met de pennen steekbewegingen naar [slachtoffer 3] maakte. [13] Hij zag dat [verdachte] [slachtoffer 3] inmiddels met een pen in een arm had gestoken. Terwijl hij [verdachte] vasthield, lukte het [verdachte] om gedeeltelijk los te komen. Hij zag dat [verdachte] , met zijn vrijgekomen hand met daarin een pen, steekbewegingen naar hem maakte. Hij zag dat [verdachte] , kennelijk opzettelijk en met kracht, met zijn vrije hand met daarin de pen, waarvan de punt naar hem, aangever, was gericht, een steekbeweging naar zijn hals/nek maakte. Hij kon deze steekbeweging ontwijken door zijn hoofd en hals opzij te gooien en weg te draaien. Hierna raakte [verdachte] een andere jongen, genaamd [slachtoffer 4] , en stak deze met de pen in zijn arm. [14]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij gedetineerd is in de jeugdgevangenis [naam] te [vestigingsplaats] en dat er op 24 december 2018 een conflict ontstond tussen twee jongens van de groep. Hij zag dat een jongen genaamd [verdachte] op de luchtplaats een andere jongen sloeg. Hij zag dat [verdachte] direct hierop twee balpennen uit zijn broek trok. Hij zag dat [verdachte] deze pennen in zijn vuisten vasthield, met de punt naar voren gericht. Hij zag dat [verdachte] , kennelijk opzettelijk en met kracht, met een pen een steekbeweging maakte naar een jongen genaamd [slachtoffer 3] . Dit was ook de jongen die een vuistslag van [verdachte] had gekregen. Hij zag dat groepsleider [slachtoffer 2] [verdachte] vastpakte. Hij zag dat [verdachte] , kennelijk opzettelijk en met kracht, met de pen een steekbeweging maakte in de richting van de hals van [slachtoffer 2] . Hij wilde [slachtoffer 2] helpen om te voorkomen dat hij door [verdachte] werd gestoken. Terwijl hij dit probeerde, zag hij dat [verdachte] hem, kennelijk opzettelijk en met kracht, met de pen in zijn linker bovenarm stak. Hierdoor voelde hij pijn en zag hij dat hij een bloedende wond aan zijn arm had opgelopen. [15]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij gedetineerd is in de jeugdgevangenis [naam] te [vestigingsplaats] en dat hij op 24 december 2018 op de luchtplaats zag dat [verdachte] boos op hem kwam aflopen. Hij zag dat [verdachte] direct hierop, met gebalde vuist, kennelijk opzettelijk en met kracht, naar hem sloeg. Ter verdediging heeft hij [verdachte] een keer teruggeslagen. Direct hierop zag hij dat [verdachte] twee balpennen uit zijn broek pakte en deze in zijn handen hield. [16] In elke hand hield [verdachte] een pen vast, met de punt naar voren gericht. Hij zag dat [verdachte] met een pen, kennelijk opzettelijk en met kracht, in de richting van zijn gezicht stak, kennelijk met de bedoeling om hem in zijn gezicht te steken. Hij kon deze steekbeweging afweren met zijn linkerarm. Hij voelde pijn aan zijn linkerarm toen hij met de pen door [verdachte] werd gestoken. Hij zag dat hij hierdoor een bloedende wond aan zijn arm had opgelopen. [17]
Verdachte heeft verklaard dat hij die jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) met de pen wilde raken. Als hij de kans had gehad had hij zeker zijn oog geraakt, maar dat lukte niet. Hij raakte hem in zijn linker schouder. [18] Hij wilde daarna zijn mentor (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) pijn doen, omdat zijn mentor hem pijn deed. Op de vraag of hij zich ervan bewust was dat hij de pen in zijn nek had kunnen steken, antwoordt hij dat als iemand hem pijn doet, diegene gewoon mag sterven. [19]
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met kracht een pen in de richting van de hals van het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft gebracht. De hals is een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam en naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een scherp voorwerp in de hals komt te overlijden aanmerkelijk.
Naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan het steken met een scherp voorwerp richting de hals worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard. Verdachte heeft hier zelf ook over verklaard dat iemand die hem pijn doet, gewoon mag sterven. Verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank daarnaast vast dat verdachte de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] met kracht met een pen in hun arm heeft gestoken, waardoor bij hen allebei een bloedende wond is ontstaan. De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde mishandelingen. De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het raken van het slachtoffer [slachtoffer 4] , nu zij het gelet op het letsel van dit slachtoffer, waaruit blijkt dat het niet anders kan dan dat de pen met kracht in de arm van het slachtoffer is gestoken, niet aannemelijk acht dat verdachte dit per ongeluk zou hebben gedaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16/258094-18
primair
op 14 december 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met kracht tegen de rechterzijde van het hoofd heeft getrapt en
meermalen met gebalde tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestompt en
meermalen, met een mes, in het dijbeen en het schouderblad en de onderoksel en de bekkenkam en de linkerbil van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 16/042336-19
1 primair
op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een balpen in de richting van de nek en/of de hals van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] [slachtoffer 3] heeft mishandeld, door met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] te stompen en met kracht met een balpen in de linkerarm van die [slachtoffer 3] te steken;
3
op 24 december 2018 te [vestigingsplaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met kracht met een balpen, in de linkerbovenarm, van die [slachtoffer 4] te steken/prikken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/258094-18
primair: poging tot doodslag;
Parketnummer 16/042336-19
1 primair: poging tot doodslag;
2: mishandeling;
3: mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 29 april 2019, opgemaakt door I.T.M. Nurmohamed, kinder- en jeugdpsychiater;
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 29 april 2019, opgemaakt door R. Gerarts, orthopedagoog-generalist onder supervisie van P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog.
Uit het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia volgt dat de psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met enige antisociale trekken. Al deze stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en hebben de keuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ook beïnvloed. Bij verdachte was sprake van een fluctuerend manisch psychotisch toestandsbeeld en verdachte handelde bij alle tenlastegelegde feiten onder invloed van (paranoïde)wanen en hallucinaties. De psychiater adviseert daarom de tenlastegelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia volgt dat de psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotische stoornis met bijkomende problemen. Het is aannemelijk dat deze stoornis aan de orde was ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten en deze stoornis heeft verdachtes keuzes en gedragingen daarbij ook beïnvloed. Gelet op het feit dat het beoordelingsvermogen van verdachte was gestoord door paranoïde wanen en verdachte daardoor niet in staat was zijn wil te bepalen voorafgaand en tijdens de tenlasteleggingen, adviseert de psycholoog het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is op basis van de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het sanctierecht voor volwassenen van toepassing te verklaren en te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het jeugdstrafrecht van toepassing te laten zijn, nu niet wordt voldaan aan de criteria om het volwassenstrafrecht van toepassing te verklaren en verdachte ook binnen het jeugdstrafrecht kan worden behandeld. Gelet op het feit dat verdachte, indien hij wordt veroordeeld, hoogstwaarschijnlijk zijn verblijfstitel zal verliezen, is de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege niet uitvoerbaar, aangezien deze maatregel is gericht op resocialisatie en verdachte, als hij ongewenst vreemdeling wordt verklaard, niet in Nederland zal kunnen resocialiseren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Adviezen
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiervoor aangehaalde Pro Justitia-onderzoeken. Uit de rapporten van deze deskundigen blijkt dat de kans op recidive van soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten als hoog wordt ingeschat zolang verdachte geen passende en afdoende behandeling voor zijn ernstige manische psychose krijgt. Omdat deze behandeling volgens de deskundigen alleen binnen de klinische setting van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege plaats kan vinden, wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. Verdachte is vanwege zijn op de voorgrond staande psychotische problematiek namelijk niet gebaat bij een groepsgerichte en pedagogische behandelsetting, zoals in jeugdinstellingen de insteek is. Verdachte is daarentegen wel gebaat bij een passende medicamenteuze behandeling en een individuele benadering, gericht op individuele levensloopplanning, zoals gangbaar is in de volwassensetting. De deskundigen schatten in dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet toereikend zal zijn, omdat deze maatregel maximaal één jaar duurt en voor de behandeling van verdachte meer tijd nodig zal zijn. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt ook niet haalbaar geacht, gelet op de psychose waarin verdachte verkeert, het ontbreken van ziektebesef en motivatie voor de behandeling en het hoge recidiverisico.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat de Raad op grond van de ernst van de tenlastegelegde feiten, in combinatie met de psychiatrische problematiek van verdachte, met de psychiater en psycholoog van oordeel is dat het toepassen van het volwassenstrafrecht nodig is om verdachte de bij zijn problematiek passende en noodzakelijk geachte behandeling, te weten: een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, te laten ondergaan. De Raad adviseert daarom recht te doen conform het volwassenstrafrecht en te gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Mevrouw [A] van Stichting Nidos, die tot de 18e verjaardag van verdachte zijn voogd was, heeft ter zitting verklaard dat Nidos zich kan vinden in het advies van de deskundigen om te gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Nidos heeft in het verleden geprobeerd een passende plek voor verdachte te vinden binnen de reguliere GGZ, maar dat is niet gelukt omdat verdachte overal werd afgewezen.
Jeugdstrafrecht of volwassenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde feiten minderjarig, waardoor in beginsel het jeugdstrafrecht van toepassing zou zijn. Artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat de rechtbank in zaken tegen 16- of 17-jarige verdachten recht kan doen overeenkomstig het volwassenstrafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de ernst van het tenlastegelegde, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan.
De rechtbank ziet in de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om in deze zaak recht te doen overeenkomstig het volwassenstrafrecht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier (zeer) ernstige feiten, te weten twee pogingen tot doodslag en twee mishandelingen. Deze feiten zijn gepleegd onder invloed van de psychiatrische stoornis van verdachte. Om de kans op recidive te verkleinen, dient verdachte langdurig klinisch te worden behandeld. Wanneer verdachte binnen het kader van het jeugdstrafrecht zou worden behandeld, zou de behandeling plaatsvinden binnen een groepsgerichte en pedagogische behandelsetting. De deskundigen schatten in dat verdachte hier vanwege zijn psychotische problematiek niet bij gebaat is en dat een behandeling binnen het volwassenkader, met een meer individuele benadering, veel passender zou zijn. De rechtbank acht het, zowel in het belang van de maatschappij als in het belang van verdachte zelf, belangrijk dat verdachte zal worden behandeld binnen de setting die het meest recht doet aan zijn problematiek, zodat zal zij het volwassenstrafrecht van toepassing verklaren.
Maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De deskundigen hebben de verschillende behandelopties binnen het volwassenkader afgewogen en zijn tot de conclusie gekomen dat alleen een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voldoende effectief zal zijn. De rechtbank stelt vast dat aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt voldaan, nu de deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, op de door verdachte begane feiten meer dan vier jaar gevangenisstraf is gesteld en de veiligheid van anderen
- gelet op het recidiverisico - de oplegging van de maatregel eist.
De rechtbank overweegt dat het feit dat de verblijfsvergunning van verdachte na veroordeling hoogstwaarschijnlijk zal worden ingetrokken niet aan het opleggen van de maatregel in de weg staat. Terbeschikkinggestelden die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland krijgen namelijk een op hun situatie toegesneden behandeling die gericht is op terugkeer naar hun land van herkomst. Gelet op het feit dat verdachte heeft aangegeven dat hij graag terug zou willen naar Afghanistan , is oplegging van de maatregel naar het oordeel van de rechtbank dus zowel in het belang van (de beveiliging van) de maatschappij als in het belang van verdachte zelf. De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Aangezien verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zal de rechtbank bepalen dat de duur de maatregel niet gemaximeerd is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.047,00. Dit bedrag bestaat uit € 1.047,00 aan materiele schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16/258094-18 tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de toe te wijzen vergoeding voor de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 2.500,00 en de materiële schade te matigen tot een bedrag van € 182,50, gelet op de onderbouwing van de vordering en de financiële draagkracht van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 16/258094-18 tenlastegelegde rechtstreeks schade heeft geleden. Wat betreft de medische kosten zullen de kosten voor de verklaring van de huisarts (€ 52,00) en de daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 30,00) worden toegewezen, nu deze kosten voldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op de kosten voor het eigen risico, aangezien deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Wat betreft de kosten van de kleding overweegt de rechtbank dat deze kosten in het geheel niet zijn onderbouwd. Aangezien de rechtbank het echter wel aannemelijk acht dat de benadeelde partij schade aan zijn kleding heeft opgelopen, waardeert zij de kosten voor de kleding op een bedrag van € 200,00. De immateriële schade zal worden gewaardeerd op een bedrag van € 2.500,00.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het toe te wijzen bedrag te matigen in verband met de financiële draagkracht van verdachte, waardoor de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.782,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.782,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag der algehele voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met 1 dag hechtenis.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien de betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 77b, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16/258094-18 onder primair en het onder parketnummer 16/042336-19 onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 16/258094-18 onder primair en het onder parketnummer 16/042336-19 onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte niet strafbaar;
-
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
- bepaalt dat de duur van deze maatregel
niet is gemaximeerd;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de gevangenneming van verdachte voor de onder parketnummer 16/042336-19 onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde feiten, welk bevel in een aparte beslissing is vastgelegd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 16/258094-18)
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 2.782,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de staat € 2.782,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag der algehele voldoening, bij niet betaling niet aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van de schade is bevrijd wanneer hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde danwel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. H.A. Gerritse en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.Z. Schoppink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Parketnummer 16/258094-18
hij op of omstreeks 14 december 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
(met kracht) (met geschoeide voet) tegen (de rechterzijde van) het hoofd, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft getrapt/geschopt en/of
meermalen, in elk geval eenmaal, (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt en/of
meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in het (dij)been en/of het schouderblad en/of de (onder)oksel en/of de bekkenkam en/of de (linker)bil, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft
gestoken/geprikt/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(met kracht) (met geschoeide voet) tegen (de rechterzijde van) het hoofd, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft getrapt/geschopt en/of
meermalen, in elk geval eenmaal, (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt en/of
meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in het (dij)been en/of het schouderblad en/of de (onder)oksel en/of de bekkenkam en/of de (linker)bil, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft
gestoken/geprikt/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 303 Wetboek van Strafrecht
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 16/042336-19
1
hij op of omstreeks 24 december 2018 te [vestigingsplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een of meer (bal)pen(nen), althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de richting van de nek en/of de hals en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2018 te [vestigingsplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met kracht met een of meer (bal)pen(nen), althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de richting van de nek en/of hals en/of hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 24 december 2018 te [vestigingsplaats] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door (met kracht) met gebalde vuist in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] te slaan/stompen en/of met kracht met een of meer (bal)pen(nen), althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in/op de (linker)arm, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] te steken/prikken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 24 december 2018 te [vestigingsplaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met kracht met een of meer (bal)pen(nen), althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in/op de (linker)(boven)arm, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] te steken/prikken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 januari 2019, genummerd 2019013942Z (31Kite18), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 111. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 11.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 12.
4.Een geschrift, te weten: een geneeskundige verklaring, p. 24.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 44.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 45.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 47.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 48.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 50.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 51.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 17 mei 2019.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 februari 2019, genummerd PL2000-2019036579Z, opgemaakt door politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, doorgenummerd 1 tot en met 49. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 38.
14.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 39.
15.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 45.
16.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 47.
17.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 48.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 14.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 15.