22.2Eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Dat de feitelijke situatie in de panden bij aankoop niet overeenkwam met de situatie zoals die was omschreven in de bestaande huurovereenkomsten doet daar niet aan af. Van eisers als eigenaren van de panden, mag worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van de panden wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van de door hen verhuurde panden dienen eisers aannemelijk te maken dat zij niet wisten en niet konden weten dat de panden aldus werden gebruikt. Dit hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk gemaakt. De rechtbank sluit hierin aan bij het oordeel van de meervoudige kamer in rechtsoverweging 16.2 van de eerder genoemde uitspraak van 5 december 2018.
23. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eisers illegaal hebben ‘omgezet’ en ‘omgezet gehouden’ en heeft verweerder hen terecht aangemerkt als overtreders van deze overtredingen.
24. Eisers voeren aan dat de invorderingsbesluiten die in bijlage 1 bij deze uitspraak staan vermeld ten onrechte aan hen zijn opgelegd, omdat de lasten die daaraan ten grondslag liggen onrechtmatig zijn.
25. Gelet op wat de rechtbank tot nu toe heeft overwogen, acht zij de lasten die aan eisers zijn opgelegd niet onrechtmatig. De op grond van die lasten genomen invorderingsbesluiten zijn dus ook niet enkel om die reden ten onrechte aan eisers opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Eisers voeren verder aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de dwangsommen zijn verbeurd. Na afloop van de begunstigingstermijnen heeft verweerder namelijk niet vastgesteld dat nog sprake is van overtredingen.
27. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit de dossiers blijkt dat de panden aan de [adres 1] en de [adres 4] opnieuw zijn geïnspecteerd nadat de in de voor deze panden opgelegde lasten gegeven begunstigingstermijnen zijn verstreken. Uit de processen-verbaal van deze inspecties blijkt dat situatie in de panden ten tijde van de inspecties feitelijk onveranderd was. Dit betekent dat eisers niet aan deze lasten hebben voldaan en dus dat zij de daarin gestelde dwangsommen hebben verbeurd. Verweerder heeft de invorderingsbesluiten die in bijlage 1 bij deze uitspraak staan vermeld, dan ook terecht genomen onder verwijzing naar deze processen-verbaal. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Eisers voeren aan dat invordering de dwangsombedragen volstrekt onredelijk en onevenredig is. Verweerder had de verbeurde dwangsommen ten aanzien van de lasten voor de [adres 4] bovendien slechts deels mogen invorderen, omdat het voor eisers niet (goed) mogelijk is de overtreding te beëindigen nu sprake is van huurovereenkomsten.
29. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit artikel 5:37 van de Awb vloeit voort dat verbeurde dwangsommen in beginsel worden ingevorderd. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag verweerder geheel of gedeeltelijk van invordering afzien. Hiervan is in geval van eisers niet gebleken. Voor zover eisers met dit betoog bedoelen dat zij het niet in hun macht hebben om de overtreding aan de [adres 4] te beëindigen, kan de rechtbank eisers evenmin volgen. De rechtbank sluit daarin aan bij het oordeel van de meervoudige kamer in rechtsoverwegingen 27. en 19. van de eerder genoemde uitspraak van 5 december 2018. De beroepsgrond slaagt niet.
30. Voor zover eiser [eiser 1] heeft aangevoerd dat verweerder in de bestreden besluiten inzake de lasten voor het pand aan de [adres 1] ten onrechte niet heeft beslist op zijn bezwaargronden over het vermeende strijdig gebruik met de het geldende bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan de rechtbank eiser niet volgen. Eiser heeft daarover in die procedures namelijk geen bezwaargrond(en) ingediend, zodat verweerder daarop ook niet kon beslissen. Daarbij merkt de rechtbank op dat strijdig gebruik met het bestemmingsplan en de Wabo door verweerder ook niet aan de lasten voor het pand aan de [adres 1] ten grondslag is gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
31. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder eisers de aan hen gerichte lasten naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd en is verweerder ook in redelijkheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen van de lasten voor de panden aan de [adres 1] en de [adres 4] overgegaan. De beroepen van eisers zijn daarom ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.