ECLI:NL:RBMNE:2019:2620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
UTR 18/3844 ev.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van lasten onder dwangsom wegens onzelfstandige bewoning van panden in Utrecht

Op 11 juni 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de onzelfstandige bewoning van panden in Utrecht. De rechtbank behandelde de beroepen van twee eisers tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waarbij hen werd gelast om de onzelfstandige bewoning van hun panden te staken en gestaakt te houden. De rechtbank oordeelde dat de eisers de panden zonder de benodigde omzettingsvergunningen gebruikten voor onzelfstandige bewoning, wat in strijd is met de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015. De rechtbank concludeerde dat de panden onzelfstandig werden bewoond en dat de eisers terecht waren aangemerkt als overtreders. De rechtbank verwierp de argumenten van de eisers dat de panden zelfstandige woonruimten waren en dat de lasten onrechtmatig waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de inspecties door de gemeente voldoende bewijs hadden geleverd voor de onzelfstandige bewoning. De eisers werden in het ongelijk gesteld en hun beroepen werden ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dat de invorderingsbesluiten die aan de eisers waren opgelegd, terecht waren genomen, omdat de dwangsommen waren verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/3844, UTR 18/3845, UTR 18/3956, UTR 18/3957, UTR 18/2645, UTR 18/3220 en UTR 18/307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2019 in de zaken tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Verkerk en mr. J.P. Langenbach).

en tussen

[eiser 2] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs)
en
voornoemde verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser [eiser 1] bij zes besluiten gelast om de onzelfstandige bewoning zonder daarvoor benodigde omzettingsvergunningen van de panden aan de [adres 1] , de [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] in [woonplaats] , te staken en gestaakt te houden op straffe van dwangsommen. De lasten ten aanzien van het pand aan de [adres 2] zien ook op de onzelfstandige bewoning zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunning.
Verweerder heeft eiser [eiser 2] bij twee besluiten gelast om de onzelfstandige bewoning zonder daarvoor benodigde omzettingsvergunning van het pand aan de [adres 4] in [woonplaats] , te staken en gestaakt te houden op straffe van dwangsommen.
Voor het verdere procesverloop verwijst de rechtbank naar bijlage 1 bij deze uitspraak.
Eisers hebben tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten beroepen ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld op de zitting van 2 april 2019. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Vanwege de grote overeenkomsten in deze zaken is het oordeel van de rechtbank over de beroepen van eisers in één uitspraak vervat.
2. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een beroep tegen een last onder dwangsom mede betrekking op een besluit dat strekt tot invordering van die dwangsom voor zover de belanghebbende dat besluit betwist. Eisers hebben de aan hen gerichte invorderingsbesluiten die in bijlage 1 bij deze uitspraak staan vermeld betwist, zodat deze besluiten worden betrokken bij de procedure.
3. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar bijlage 2 bij deze uitspraak.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers de panden zonder de daarvoor benodigde vergunningen (laten) gebruiken voor onzelfstandige bewoning terwijl daarin alleen zelfstandige bewoning is toegestaan. Eisers zijn het hier niet mee eens. De rechtbank zal de bestreden besluiten en invorderingsbesluiten waartegen de beroepen zijn gericht hierna beoordelen aan de hand van wat partijen daarover naar voren hebben gebracht.
Onzelfstandige bewoning
5. De rechtbank oordeelt in de eerste plaats dat verweerder met de processen-verbaal van de inspecties van de panden aan de [straat] en de [adres 1] , voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze panden ten tijde van die inspecties onzelfstandig worden bewoond. De rechtbank sluit hierin aan bij het oordeel van de meervoudige kamer in rechtsoverwegingen 11.1 tot en met 11.10 van de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5954. Uit de processen-verbaal van de inspecties die verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd, blijkt dat feitelijke situatie in deze panden ten tijde van deze inspecties onveranderd is. Ook in de processen-verbaal van de inspecties van het pand aan de [adres 4] komt naar het oordeel van de rechtbank niet naar voren dat sprake zou zijn van één duurzaam gemeenschappelijk huishouden. Verweerder heeft ten aanzien van dit pand ook voldoende aannemelijk gemaakt dat het ten tijde van de inspecties onzelfstandig werd bewoond.
6. Eiser [eiser 1] voert aan dat de etages van de panden aan de [straat] zelfstandige woonruimten zijn met eigen voorzieningen. De meervoudige kamer heeft volgens hem in haar uitspraak miskend dat deze etages geen zelfstandige woonruimten zijn, omdat de etages afhankelijk zouden zijn van wezenlijke voorzieningen buitenaf doordat de geiser of CV-ketel wordt gedeeld. Ter onderbouwing trekt eiser de vergelijking met stadswarmte, waarbij ook sprake kan zijn van meerdere woningen die gebruik maken van eenzelfde collectieve ketel. Deze woningen worden om die reden ook niet aangemerkt als onzelfstandige woonruimten, aldus eiser.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De vergelijking met stadwarmte die eiser maakt gaat naar oordeel van de rechtbank niet op, nu woningen die aangesloten zijn op stadswarmte - in tegenstelling tot de etages van de panden aan de [straat] - elk een eigen afleverset hebben. Bij stadswarmte kunnen de variabele kosten (de kosten voor verwarming en gebruik van warm water) per woning worden berekend. Bij het delen van een geiser of Cv-ketel is dat niet het geval. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de etages van de panden aan de [straat] dan ook niet worden aangemerkt als zelfstandige woonruimten. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de panden onzelfstandig worden bewoond.
Zelfstandige woonruimten
9. Eisers voeren aan dat geen sprake is van overtredingen, omdat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de panden (zelfstandige) woonruimten (behoren te) zijn aan de hand van de daarvoor in de huisvestingsverordening gestelde drie criteria. Hierdoor is omzetting van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige bewoning ook niet aangetoond en kan ook geen sprake zijn van ‘omgezet houden’. Volgens eisers heeft de meervoudige kamer in haar uitspraak van 5 december 2018, de beginselen van een behoorlijke procesvoering grof geschonden door bij haar oordeel over dit punt enkel af te gaan op wat verweerder daarover op de zitting heeft gezegd.
10. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Net als de meervoudige kamer in rechtsoverweging 13.2 van haar uitspraak van 5 december 2018 heeft geoordeeld, kan ook de rechtbank de toelichting en de werkwijze van verweerder zoals opgenomen in rechtsoverweging 13.1 van die uitspraak volgen. Deze door verweerder omschreven werkwijze acht de rechtbank deugdelijk om te komen tot een zorgvuldige beoordeling of sprake is van zelfstandige woonruimten. Voor het oordeel dat aan de toelichting van verweerder over zijn werkwijze niet de waarde kan worden gehecht die de rechtbank daaraan hecht ziet de rechtbank geen aanleiding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser [eiser 1] heeft verder aangevoerd dat het pand aan de [adres 1] voorheen helemaal geen woonruimte was en dat - als er al sprake was van woonruimte - de woonruimte niet zelfstandig was, omdat de ruimte slechts bereikbaar was via een trap vanuit het daaronder gelegen restaurant. De woning had dus geen eigen toegang die bereikbaar was via de straatzijde of een gemeenschappelijke verkeersruimte. Bovendien was sprake van gedeelde voorzieningen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser twee verklaringen overgelegd van makelaars [makelaar 1] en [makelaar 2] . Verder heeft eiser een huurovereenkomst over de verhuur van de woning in 2010, (bouw)tekeningen van het pand en tot slot het huisnummerbesluit van 15 september 2009 overgelegd. Ook de panden aan de [straat] behoren volgens eiser [eiser 1] geen zelfstandige woonruimten te zijn. Bij aankoop werden de panden al onzelfstandig bewoond. Bovendien waren ook deze woonruimten slechts bereikbaar via trappen vanuit de daaronder gelegen winkels.
12. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Dat het pand aan de [straat] volgens de verklaring van makelaar [makelaar 1] voorheen werd gebruikt als restaurant en opslag, doet nog niet af aan het feit dat het pand na de verbouwing daarvan is gesplitst in zelfstandige appartementen met elk eigen voorzieningen en een eigen toegang, voorzien van een van gemeentewege verleend huisnummer. Ook de verklaring van makelaar [makelaar 2] en de huurovereenkomst uit 2010 maken dit niet anders. Hieruit blijkt enkel dat de [adres 1] in 2010 is verhuurd aan twee personen die de woning toen onzelfstandig gebruikten. Dit gebruik betekent nog niet dat de woonruimte geen zelfstandige woonruimte behoort te zijn. De rechtbank ziet verder op de (bouw)tekeningen - in tegenstelling tot eiser - geen kamergewijze indeling afgebeeld. Bovendien zijn de tekeningen ongedateerd. Het huisnummerbesluit van 15 september 2009 duidt naar het oordeel van de rechtbank tot slot juist op een indeling van het pand in zelfstandige woonruimten met van gemeentewege verleende huisnummers. De rechtbank is niet gebleken dat de toegang van de woning aan de [adres 1] niet bereikbaar zou zijn via de straatzijde of een gemeenschappelijke verkeersruimte. Ten aanzien van wat eiser heeft aangevoerd over de panden aan de [straat] oordeelt de rechtbank dat het onzelfstandige gebruik van deze panden bij aankoop, nog niet betekent dat de panden geen zelfstandige woonruimten behoren te zijn. Dat de woonruimten voorheen slechts toegankelijk waren via trappen vanuit de daaronder gelegen winkels, kan ook hier niet afdoen aan het feit dat de woonruimten in 2005 wel een eigen toegang met een van gemeentewege verleend huisnummer hebben gekregen, die via de straatzijde bereikbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eisers hebben de rechtbank tot slot verzocht om alle in het verleden gemaakte bouwtekeningen en verleende vergunningen die betrekking hebben op de panden, bij verweerder op te vragen. Gelet op voorgaande overwegingen acht de rechtbank deze stukken echter niet nodig voor de conclusie dat de panden zelfstandige woonruimten (behoren te) zijn. Bovendien heeft verweerder deze stukken niet aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze stukken bij verweerder op te vragen. Het verzoek van eisers daartoe wordt afgewezen.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de panden zelfstandige woonruimten (behoren te) zijn. Nu de panden onzelfstandig worden bewoond is sprake van ‘omzetting’.
Eenmalige handeling en huisvestingsverordening
15. Eisers voeren aan dat omzetting van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte een eenmalige handeling is, zodat ook de wet- en regelgeving die op het moment van die handeling gelding had relevant is voor de beoordeling. De definitie van ‘onzelfstandige woonruimte’ zoals opgenomen in wet- en regelgeving die op het moment van die eenmalige handeling gold, moet dan ook maken dat sprake is van een overtreding. Zolang daar niet van is gebleken kan ‘omzetten’ en ‘omgezet houden’ niet verboden zijn.
16.1
De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. Ten tijde van de door verweerder verrichte inspecties, de oplegging van de lasten en de heroverweging in bezwaar daarvan gold de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015 (hierna: huisvestingsverordening 2015). Deze huisvestingsverordening is op 1 juli 2015 in werking getreden en nadien driemaal gewijzigd, maar die wijzigingen zijn niet relevant voor onderhavige zaken. Zoals de meervoudige kamer in rechtsoverweging 16.2 van haar uitspraak van 5 december 2018 al heeft overwogen is het verschaffen van onzelfstandige woonruimte in een zelfstandige woning een omzettingshandeling. Dit betekent dat omzetten - in tegenstelling tot wat eisers betogen - geen eenmalige handeling hoeft te zijn. Niet alleen bij een eerste omzettingshandeling kan namelijk sprake zijn van illegaal omzetten; het daarna opnieuw verschaffen van onzelfstandige woonruimte in dezelfde zelfstandige woning kan opnieuw een overtreding betekenen als dat onder de dan geldende wet- en regelgeving is verboden.
16.2
In de lasten voor de panden aan de [adres 4] en de [adres 3] heeft verweerder eisers het illegaal ‘omgezet houden’ van deze panden verweten. Deze lasten zijn aan eisers opgelegd ná 1 juli 2017, zodat het omgezet houden ten tijde van de oplegging verboden was. Naar het oordeel van de rechtbank treft het betoog van eisers wat betreft ‘omgezet houden’ geen doel. Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 14. heeft geconcludeerd zijn de panden omgezet. Of deze omzettingshandeling nu plaats heeft gevonden onder gelding van een huisvestingsverordening waarin de omzettingshandeling op dat moment niet illegaal was is niet relevant, aangezien het ‘houden van de omzetting’ ten tijde van oplegging van de onderhavige lasten niet is toegestaan. Dit oordeel geldt evenzeer voor het betoog van eisers dat geen sprake zou zijn van een overtreding omdat ‘omgezet houden’ pas vanaf 1 juli 2017 verboden is op grond van de Huisvestingswet en eisers de panden lang daarvoor al in eigendom hebben gekregen. Ook hier geldt dat omgezet houden vanaf 1 juli 2017 illegaal is (geworden), ongeacht of de omzettingshandeling die daarvoor is verricht op het moment van het verrichten daarvan verboden was of niet. De door eisers vermeende strijd met het legaliteitsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15 van het internationaal verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (BuPo-verdrag), kan de rechtbank dan ook niet volgen.
16.3
In de lasten voor de panden aan de [adres 1] en de [adres 2] heeft verweerder eiser [eiser 1] het illegaal ‘omzetten’ van deze panden verweten. Wat betreft deze lasten slaagt het betoog van eisers evenmin. De rechtbank stelt vast dat de inschrijfdata in de Burgerregistratie personen (hierna: Brp) van de bewoners/huurders van deze panden van ná 1 juli 2015 zijn, wat betekent dat aan hen onzelfstandige woonruimte is verschaft onder gelding van de huisvestingsverordening 2015. Enkel de huisvestingsverordening 2015 is dan ook relevant voor de beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eisers voeren aan dat de huisvestingsverordening 2015 onverbindend moet worden verklaard. Volgens eisers is namelijk onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schaarste aan goedkope woonruimte in de gemeente Utrecht, zodat de gemeenteraad gelet op artikel 2 van de Huisvestingswet niet bevoegd was om de huisvestingsverordening 2015 vast te stellen. Eisers wijzen in dit kader op de uitspraak van 13 maart 2019 van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2019:183. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat de huisvestingsverordening in ieder geval gedeeltelijk buiten toepassing moet worden gelaten. Door daarin te bepalen dat pas sprake is van een ‘eigen toegang’ in een pand als er onder meer van gemeentewege een huisnummer is verleend, heeft de gemeenteraad de grenzen van zijn verordende bevoegdheid namelijk overschreden. Deze bevoegdheid strekt alleen tot het stellen van regels die noodzakelijk zijn voor een goede woonruimteverdeling. Het vereiste van een van gemeentewege verleend huisnummer dient daar niet toe. Bovendien impliceert dit vereiste een op zichzelf staand vergunningenstelsel wat niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.
18.1
De rechtbank volgt eisers niet. De gemeenteraad maakt gelet op artikel 2, eerste lid van de Huisvestingswet, slechts gebruik van zijn verordende bevoegdheid als dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is in de toelichting op het werkingsgebied van paragraaf 4.1 van de huisvestingsverordening 2015 voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat in de gemeente Utrecht sprake is van schaarste aan goedkope woonruimte. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad niet bevoegd was om de huisvestingsverordening 2015 vast te stellen. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam gaat dan ook niet op.
18.2
Ook het subsidiaire betoog van eisers volgt de rechtbank niet. De lasten zien op overtreding van het verbod in artikel 21, aanhef en onder c van de Huisvestingswet jo. artikel 4.1.2, aanhef en onder c van de huisvestingsverordening 2015. Deze artikelen zien op de verordende bevoegdheid van de gemeenteraad om categorieën gebouwen aan te wijzen met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad. De rechtbank ziet niet dat met het vereiste dat er voor een ‘eigen toegang’ een van gemeentewege verleende huisnummer nodig is buiten de grenzen van deze verordende bevoegdheid is getreden. De Huisvestingswet sluit een dergelijk vereiste niet uit en de rechtbank vindt het systeem van huisnummerbesluiten dat de gemeente Utrecht hanteert niet vergelijkbaar met een vergunningenstelsel. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eisers hebben de rechtbank tot slot verzocht om de huisvestingsverordeningen die vóór 1 juli 2015 in de gemeente Utrecht golden, bij verweerder op te vragen. Zoals hiervoor is overwogen zijn deze huisvestingsverordeningen naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de bestreden besluiten. Bovendien heeft verweerder deze huisvestingsverordeningen niet aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze stukken bij verweerder op te vragen. Het verzoek van eisers daartoe wordt afgewezen.
20. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het ‘omzetten’ en ‘omgezet houden’ van de panden illegaal is.
Overtrederschap en rechtszekerheid
21. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte zijn aangemerkt als overtreder. De panden aan de [straat] en de [adres 4] zijn door eisers inclusief huurovereenkomsten aangekocht. In deze huurovereenkomsten was expliciet opgenomen dat onderhuur niet was toegestaan en dat de panden alleen gebruikt mochten worden voor bedrijfsdoeleinden. Eisers mochten er daarom vanuit gaan dat er geen sprake was van zelfstandige woningen die in onzelfstandige woonruimten waren omgezet. Door eisers aan te wijzen als overtreders, handelt verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser wijzen verder op de uitspraak van 17 maart 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2010:BL7766.
22.1
De rechtbank volgt eisers niet. De lasten voor de panden aan de [adres 4] en de [adres 3] zien op het illegaal ‘omgezet houden’ van deze panden. De lasten voor de panden aan de [adres 1] en de [adres 2] zien op het illegaal ‘omzetten’ van deze panden. De rechtbank stelt vast dat eisers de panden op het moment van deze overtredingen in eigendom hadden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers, als eigenaren van de panden, terecht aangemerkt als overtreders. Wat betreft het ‘omzetten’ van de panden aan de [adres 1] en de [adres 2] oordeelt de rechtbank dat, voor zover eiser [eiser 1] de huurovereenkomsten niet zelf met de bewoners/huurders van deze panden heeft gesloten, verweerder hem dat als eigenaar van het pand, terecht heeft toegerekend.
22.2
Eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Dat de feitelijke situatie in de panden bij aankoop niet overeenkwam met de situatie zoals die was omschreven in de bestaande huurovereenkomsten doet daar niet aan af. Van eisers als eigenaren van de panden, mag worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van de panden wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van de door hen verhuurde panden dienen eisers aannemelijk te maken dat zij niet wisten en niet konden weten dat de panden aldus werden gebruikt. Dit hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk gemaakt. De rechtbank sluit hierin aan bij het oordeel van de meervoudige kamer in rechtsoverweging 16.2 van de eerder genoemde uitspraak van 5 december 2018.
23. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eisers illegaal hebben ‘omgezet’ en ‘omgezet gehouden’ en heeft verweerder hen terecht aangemerkt als overtreders van deze overtredingen.
Invorderingsbesluiten
24. Eisers voeren aan dat de invorderingsbesluiten die in bijlage 1 bij deze uitspraak staan vermeld ten onrechte aan hen zijn opgelegd, omdat de lasten die daaraan ten grondslag liggen onrechtmatig zijn.
25. Gelet op wat de rechtbank tot nu toe heeft overwogen, acht zij de lasten die aan eisers zijn opgelegd niet onrechtmatig. De op grond van die lasten genomen invorderingsbesluiten zijn dus ook niet enkel om die reden ten onrechte aan eisers opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Eisers voeren verder aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de dwangsommen zijn verbeurd. Na afloop van de begunstigingstermijnen heeft verweerder namelijk niet vastgesteld dat nog sprake is van overtredingen.
27. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit de dossiers blijkt dat de panden aan de [adres 1] en de [adres 4] opnieuw zijn geïnspecteerd nadat de in de voor deze panden opgelegde lasten gegeven begunstigingstermijnen zijn verstreken. Uit de processen-verbaal van deze inspecties blijkt dat situatie in de panden ten tijde van de inspecties feitelijk onveranderd was. Dit betekent dat eisers niet aan deze lasten hebben voldaan en dus dat zij de daarin gestelde dwangsommen hebben verbeurd. Verweerder heeft de invorderingsbesluiten die in bijlage 1 bij deze uitspraak staan vermeld, dan ook terecht genomen onder verwijzing naar deze processen-verbaal. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Eisers voeren aan dat invordering de dwangsombedragen volstrekt onredelijk en onevenredig is. Verweerder had de verbeurde dwangsommen ten aanzien van de lasten voor de [adres 4] bovendien slechts deels mogen invorderen, omdat het voor eisers niet (goed) mogelijk is de overtreding te beëindigen nu sprake is van huurovereenkomsten.
29. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit artikel 5:37 van de Awb vloeit voort dat verbeurde dwangsommen in beginsel worden ingevorderd. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag verweerder geheel of gedeeltelijk van invordering afzien. Hiervan is in geval van eisers niet gebleken. Voor zover eisers met dit betoog bedoelen dat zij het niet in hun macht hebben om de overtreding aan de [adres 4] te beëindigen, kan de rechtbank eisers evenmin volgen. De rechtbank sluit daarin aan bij het oordeel van de meervoudige kamer in rechtsoverwegingen 27. en 19. van de eerder genoemde uitspraak van 5 december 2018. De beroepsgrond slaagt niet.
Volledige heroverweging
30. Voor zover eiser [eiser 1] heeft aangevoerd dat verweerder in de bestreden besluiten inzake de lasten voor het pand aan de [adres 1] ten onrechte niet heeft beslist op zijn bezwaargronden over het vermeende strijdig gebruik met de het geldende bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan de rechtbank eiser niet volgen. Eiser heeft daarover in die procedures namelijk geen bezwaargrond(en) ingediend, zodat verweerder daarop ook niet kon beslissen. Daarbij merkt de rechtbank op dat strijdig gebruik met het bestemmingsplan en de Wabo door verweerder ook niet aan de lasten voor het pand aan de [adres 1] ten grondslag is gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
31. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder eisers de aan hen gerichte lasten naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd en is verweerder ook in redelijkheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen van de lasten voor de panden aan de [adres 1] en de [adres 4] overgegaan. De beroepen van eisers zijn daarom ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
*
Op deze plek staat in het originele papieren documentt een schema met herleidbare gegevens naar personen. Uit privacyoverwegingen is het schema in de digitale versie weggelaten.
Artikel 21 van de
Huisvestingswet 2014
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de Huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
(…)
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden.
Artikel 4.1.2 van de
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte,
aangewezen in artikel 4.1.1:
(…)
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
Artikel 1.1, onder 28 van de
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
onzelfstandige woonruimte: woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling van zelfstandige woonruimte.
Artikel 1.1, onder 46 van de
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
onzelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte en waarvoor een bouw/omgevingsvergunning activiteit bouwen is vereist, dan wel is verleend.
Artikel 1.1, onder 44 van de
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
woning: een besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.
Artikel 1.1, onder 11 van de
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
huishouden: een alleenstaande, of twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.
Artikel 1.1, onder 9 van de
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
eigen toegang: elke deur die direct toegang geeft tot de woning bereikbaar via de straatzijde dan wel vanuit een gemeenschappelijke verkeersruimte en die voorzien is van een van gemeentewege verleend huisnummer.
Artikel 2.1 van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
[straat]
Artikel 9.1 van het
bestemmingsplan ‘Overvecht-Noordelijke stadsrand’
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
b. wonen en in samenhang daarmee het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast, uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag/eerste verdieping en hoger, waarbij de toegangen van en bij de woningen behorende bergingen ook op de eerste bouwlaag/begane grond zijn toegestaan.
Artikel 45 van het
bestemmingsplan ‘Overvecht-Noordelijke stadsrand’
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van
(…)
j. woonruimte voor kamerverhuur.
Artikel 49.2 van het
bestemmingsplan ‘Overvecht-Noordelijke stadsrand’
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.