ECLI:NL:RBMNE:2019:2604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
16/257118-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met honkbalknuppel tijdens verkeersruzie

Op 20 december 2017 vond er een verkeersruzie plaats tussen de verdachte en de aangever in Bussum. De verdachte heeft de aangever met een honkbalknuppel tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 28 mei 2019 toonde de verdachte berouw en verklaarde dat ze geschrokken was van haar eigen handelen. De rechtbank hield rekening met het feit dat de aangever ook een aandeel had in de ruzie en dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, samen met een taakstraf van 200 uren. De benadeelde partij, de aangever, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook de kosten van de benadeelde partij moest vergoeden, met een verplichting tot betaling aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/257118-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 20 december 2017 te Bussum heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair
op 20 december 2017 te Bussum heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

2.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.WAARDERING VAN HET BEWIJS

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het voornemen had aangever opzettelijk van het leven te beroven. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2017 reed ik met mijn auto te Bussum. Ik reed achter een bestelbus. Ik ben uitgestapt. Mijn auto heb ik op de rijbaan laten staan. Ik ben naar de vrouw in de bestelauto gelopen. Ik zei tegen haar: "Wat zei jij tegen mij?". Ik was op dat moment boos omdat ze mij uitgescholden had. Ik draaide mij om en voelde toen een harde klap op mijn hoofd. Ik zakte door mijn benen en viel op de grond. Ik zag dat de vrouw op mij af kwam, ik lag op de het fietspad en ik zag dat zij een knuppel in haar handen had. [2]
Getuige [getuige 1] heeft op 20 december 2017 bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2017 reed ik op mijn fiets te Bussum. Ik hoorde dat ergens een ruzie plaatsvond, ik hoorde namelijk een hoop geschreeuw. Ik zag een vrouw met een honkbalknuppel lopen en ik zag dat zij een man met die knuppel op het hoofd sloeg.
Ik zag dat de man hierdoor ten val kwam. [3]
Getuige [getuige 2] heeft op 21 december 2017 bij de politie het volgende verklaard, zakelijke weergegeven:
Ik zat in de auto in Bussum. Ik zag een man en een vrouw op de weg staan. Ik zag dat de vrouw de man aanviel. Ik zag dat de vrouw een honkbalknuppel vasthield. Ik zag die honkbalknuppel de lucht in gaan en hard naar beneden gaan. Ik zag dat het hoofd van de man bloedde. Deze klap met die knuppel was echt hard. [4]
A.H. Postmus, forensisch arts bij de GGD Gooi & Vechtstreek, heeft op 21 december 2017 een geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] opgesteld, zakelijk weergegeven:
Links op het achterhoofd een 6,5 cm grote verwonding, waarin vier hechtingen. Rond de wond een zwelling als uiting van een bloeduitstorting, scheurwond. Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 mei 2019 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 20 december 2017 reed ik in mijn bestelbus in Bussum. De persoon die in de auto achter mij reed, zette zijn auto stil op de rijbaan, stapte uit en liep naar mijn bestelbus. Toen heb ik de knuppel die in mijn bestelbus lag gepakt. Ik ben uitgestapt en achter hem aangelopen. Ik heb hem met de knuppel een klap gegeven op zijn hoofd. [6]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en aangever een verkeersruzie heeft plaatsgevonden, waarbij aangever boos naar de bestelbus van verdachte is gelopen om verhaal te halen. Verdachte en aangever hebben woorden gehad via het open raam van de bestelbus van verdachte. Wat er precies is gezegd en of aangever verdachte daarbij in het gezicht heeft gespuugd is niet duidelijk geworden. De verklaringen van aangever, verdachte en de getuigen lopen op dit punt uiteen. Duidelijk is wel dat aangever verdachte agressief benaderde. Aangever heeft zich op enig moment omgedraaid en is weer richting zijn auto gelopen. Verdachte heeft vervolgens de honkbalknuppel uit haar bestelbus gepakt, is uitgestapt en heeft aangever met kracht van achteren met de honkbalknuppel tegen zijn hoofd geslagen. Aangever is hierdoor ten val gekomen.
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarvoor is nodig dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het veroorzaken van de dood van aangever. Voor voorwaardelijk opzet op de dood is voldoende dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door de gedraging van verdachte zou overlijden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand komt te overlijden indien diegene met een honkbalknuppel met kracht tegen het hoofd wordt geslagen. Dat verdachte in dit geval de aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard, blijkt uit de aard van het geweld – het slaan met een slagwapen –, de kracht waarmee is geslagen – aangever is door de klap immers op de grond gevallen – en de plek waar verdachte aangever heeft geraakt – delen van het hoofd zijn dusdanig kwetsbaar dat, indien daarop geweld wordt uitgeoefend, ook al is het maar een enkele, rake klap, met een hard voorwerp (in dit geval een honkbalknuppel), de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood tot gevolg kan hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag op [slachtoffer] , wettig en overtuigend worden bewezen.

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 20 december 2017 te Bussum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een honkbalknuppel eenmaal
met kracht op zijn hoofd heeft geslagen waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, nu deze is gebaseerd op een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en zij hiervan vrijspraak heeft bepleit. Bij het bepalen van de strafmaat moet rekening worden houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) heeft vastgesteld. Om die reden zou aan verdachte geen onvoorwaardelijk gevangenisstraf moeten worden opgelegd en is verzocht om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren op te leggen, waarvan 100 uren voorwaardelijk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Op de openbare weg heeft tussen aangever en verdachte een verkeersruzie plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan verdachte aangever met kracht met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Er mag van geluk worden gesproken dat verdachte aangever geen fataal letsel heeft toegebracht. De rechtbank tilt zwaar aan dit feit. Verdachte heeft met haar handelen in ernstige mate de grenzen van het toelaatbare overschreden. Het gaat om een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 29 april 2019;
- een reclasseringsadvies van 14 mei 2019, uitgebracht door M. van der Graaf;
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Uit het hierboven genoemde reclasseringsadvies blijkt onder meer dat er ogenschijnlijk geen rode draad van escalerende ruzies is in het leven van verdachte. Zij wordt geacht interpersoonlijke conflicten uit te praten. Hierdoor is onduidelijk waarom verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde op deze wijze heeft gereageerd. Als het gaat om praktische leefgebieden ziet de reclassering weinig problemen. Al met al ziet de reclassering dan ook geen redenen om een aan hulpverlening gerelateerd advies te geven. Bij een eventuele schuldigverklaring wordt verdachte in staat geacht een taakstraf uit te voeren. De reclassering schat de kans op recidive in als laag.
De straf
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat zij oprecht berouw heeft getoond voor haar handelen. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij er erg van is geschrokken en ervan doordrongen is dat het veel erger had kunnen aflopen. Ook weegt in het voordeel van verdachte mee dat aangever een aandeel had in het ontstaan van de ruzie. Daarnaast is verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Bovendien is ondertussen anderhalf jaar verstreken tussen het plegen van dit feit en het onderzoek ter terechtzitting.
Op grond van artikel 22b, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank niet enkel een taakstraf opleggen indien het bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld en een ernstige inbreuk op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Nu daar in het onderhavige geval sprake van is, zal de rechtbank aan verdachte naast een forse taakstraf ook een (voorwaardelijke) gevangenisstraf opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf voor de duur van 200 uren, passend en geboden zijn.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.325,-. Dit bedrag bestaat uit € 2.325,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 385,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de overig gevorderde materiële schade en tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade van een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De schadeposten ‘iPhone’, ‘gouden oorbel’ en kleding’
De rechtbank stelt vast dat niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade voor zover deze ziet op de schadeposten ‘iPhone’ en ‘gouden oorbel’ en het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat voor een goede beoordeling en vaststelling van (de omvang van) de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘kleding’, waaronder de Canada Goose jas, de Nike Air Jordan schoenen, het Nike T-shirt en de Nike trainingsbroek vallen, ter hoogte van in totaal € 1.360,- een nadere onderbouwing noodzakelijk is. Nu deze ontbreekt is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor deze delen slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De schadeposten ‘medische kosten’ en immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de medische kosten ter hoogte van in totaal € 385,- en de immateriële schade ter hoogte van in totaal € 1.000,- komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot aan de dag van volledige betaling.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 1.385,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.385,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 23 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij J.B [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.385,-;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.385,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 23 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en D.S. Terporten-Hop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 december 2017 te Bussum, gemeente Gooise Meren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een honkbalknuppel een of meermalen met kracht op zijn hoofd heeft geslagen waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) met die honkbalknuppel een of meermalen op en/of richting zijn hoofd en/of rug en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 20 december 2017 te Bussum, gemeente Gooise Meren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een honkbalknuppel een of meermalen met kracht op zijn hoofd heeft geslagen waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) met die honkbalknuppel een of meermalen op en/of richting zijn hoofd en/of rug en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 januari 2018, genummerd PL0900-2018023417, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 76. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 16.
3.Pagina 34.
4.Pagina 29 en 30.
5.Een geschrift, te weten een letselverklaring van GGD Gooi & Vechtstreek, bladzijde 2.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 28 mei 2019.