ECLI:NL:RBMNE:2019:2566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
NL18.17158
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde uitkering arbeidsongeschiktheidsverzekering wegens verzwijging van klachten

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeschiktheidsverzekering die eiser in 2014 heeft afgesloten. Eiser heeft zich per 14 december 2015 ziekgemeld vanwege psychische klachten, maar de verzekeraar, De Amersfoortse, heeft geweigerd uit te keren. De reden hiervoor is dat eiser bij het afsluiten van de verzekering relevante klachten heeft verzwegen. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de weigering onterecht is en veroordeling tot betaling van de uitkering. De Amersfoortse heeft op haar beurt een tegenvordering ingesteld voor terugbetaling van reeds uitgekeerde bedragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser arbeidsongeschikt is geraakt en dat hij een verzekering had afgesloten. De weigering van De Amersfoortse is gebaseerd op het feit dat eiser relevante informatie over eerdere klachten niet heeft gedeeld, wat in strijd is met de mededelingsplicht volgens artikel 7:928 BW. De rechtbank concludeert dat eiser deze feiten had moeten melden en dat De Amersfoortse om deze reden de uitkering mocht weigeren.

De rechtbank wijst de vordering van eiser af en oordeelt dat hij € 27.702,27 aan De Amersfoortse moet terugbetalen, met wettelijke rente. Eiser wordt ook veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukt het belang van volledige en eerlijke informatieverstrekking bij het afsluiten van een verzekering, en dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van juiste informatie niet volledig bij de verzekeraar ligt.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.17158
Vonnis van 5 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] , eiser van de vordering, verweerder op de tegenvordering, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat K.F.J. Machielsen in Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
rechtsopvolger van en handelend onder de naam De Amersfoortse , gevestigd in Utrecht, verweerster op de vordering, eiseres van de tegenvordering, hierna te noemen: De Amersfoortse , advocaat B. Holthuis in Deventer.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Deze zaak gaat over een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die [eiser] in 2014 gesloten heeft. Het verzekerd beroep is adviseur/trainer . Per 14 december 2015 heeft hij zich ziekgemeld wegens psychische klachten (depressie, paniekstoornis). De Amersfoortse heeft geweigerd uit te keren, omdat [eiser] bij het sluiten van de verzekering klachten verzwegen heeft.
1.2.
[eiser] vordert nu, kort gezegd, een verklaring voor recht dat De Amersfoortse ten onrechte uitkering geweigerd heeft, en veroordeling tot betaling daarvan.
1.3.
De Amersfoortse heeft een tegenvordering ingesteld. Zij vordert terugbetaling van wat zij al heeft uitgekeerd, met rente en kosten.
1.4.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 13 maart 2019. Het vonnis is daarna eenmaal uitgesteld.
2.
Wat vindt de rechtbank ervan?
2.1.
In deze zaak staat vast dat [eiser] (geboren in 1966) arbeidsongeschikt is geraakt, en ook dat hij daarvoor een verzekering gesloten had. De reden waarom De Amersfoortse weigert uit te keren is dat [eiser] bij het sluiten van de verzekering relevante gegevens over eerdere klachten voor haar verzwegen heeft. Zij beroept zich daarvoor op de mededelingsplicht in artikel 7:928 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
1. De verzekeringnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. (…)
De polisvoorwaarden bevatten een vergelijkbare eis.
2.2.
De eerdere klachten die De Amersfoortse bedoelt blijken uit een huisartsbezoek op 15 maart 2013. De huisarts heeft daarover in zijn journaal het volgende vermeld:
15-03-13 S Spanningen door diverse omstandigheden, privé S belastingachterstand. economie en werken als ZZP.
S binnenkort lezingen geven in buitenland. Wil wat S kalmerends, niet verslavends. Niet derpessief, wel S vlakker en gespannen.
E spanning
P R/10 st oxazepam tabl 10mg (13.1T)
P R/20 st propranolol hcl tabl 10mg (2.1T) P uitleg. beteblokker voor lezingen. oxazepam voor P rust, niet meer dan 3x/wk.
Bij de gezondheidsverklaring heeft [eiser] een kruisje gezet bij
B Aandoening, ziekte of klachten van psychische aard. Zoals depressie, schizofrenie, psychose, ADHD, overspannenheid, overwerktheid, angststoornis, slapeloosheid, hyperventilatie, burnout.
In de bijlagen heeft hij dat gespecificeerd: stress als gevolg van arbeidsconflict, behandeling door psycholoog, zomer 2002; duizeligheid en stekende hoofdpijn, geen hulp gezocht, november 2012. De klachten van maart 2013 heeft hij niet vermeld.
2.3.
De vraag is dus eerst: is dat huisartsbezoek van maart 2013 een feit dat [eiser] op grond van artikel 7:928 BW bij het sluiten van de verzekering had moeten melden? En zo ja: mocht De Amersfoortse om die reden een uitkering weigeren? Het antwoord op beide vragen is ja. De redenen daarvoor worden hierna toegelicht.
[eiser] had deze feiten moeten melden
2.4.
In de eerste plaats moet het gaan om feiten die [eiser] kende of behoorde te kennen. Dat is hier duidelijk. [eiser] wist dat hij bij de huisarts geweest was. Hij wist niet welke aantekeningen de huisarts maakte in zijn journaal, maar hij wist natuurlijk wel voor welke klachten hij hem raadpleegde. Hij zegt ook niet dat de aantekeningen van de huisarts niet juist zijn.
2.5.
Zijn het ook relevante feiten, dat wil zeggen feiten waarvan de beslissing van de verzekeraar om [eiser] te accepteren afhankelijk kon zijn? Volgens [eiser] had hij alleen last van plankenkoorts. Hij moest voor het eerst optreden als dagvoorzitter bij een groot congres in het buitenland, en daar was hij zenuwachtig voor. Meer was er volgens hem niet aan de hand. Maar dat wordt niet bevestigd door het huisartsjournaal. Daar gaat het over spanningen door diverse omstandigheden. De huisarts noteert dat [eiser] vlakker was en gespannen, maar niet depressief – wat erop wijst dat hij wel aan die mogelijkheid gedacht heeft. De huisarts
heeft hem ook medicijnen voorgeschreven: oxazepam en voor het congres propanolol. Ook dat wijst erop dat er wel meer aan de hand was dan een beetje plankenkoorts. Daarvoor gaan mensen meestal niet naar de huisarts, en huisartsen zullen daar meestal geen medicijnen voor voorschrijven.
2.6.
Volgens [eiser] was dat huisartsbezoek toch niet relevant. Hij heeft namelijk wel de stressklachten van 2002 vermeld, en daar heeft De Amersfoortse geen consequenties aan verbonden. De klachten van 2013 waren minder serieus; die zou De Amersfoortse dus zeker niet relevant gevonden hebben. Dat is niet overtuigend, omdat die nieuwe klachten dateren van maar anderhalf jaar voor het sluiten van de verzekering. Dat is toch iets anders dan stressklachten van 12 jaar eerder. Of de klachten van 2013 inderdaad zoveel minder serieus waren dat De Amersfoortse ze niet relevant gevonden had, is niet onderbouwd. [eiser] stelt het consequent voor als ‘plankenkoorts’, terwijl er, zoals gezegd, duidelijke aanwijzingen zijn dat er meer aan de hand was, maar omdat hij daarop niet ingaat, is dat moeilijk te beoordelen.
2.7.
Moest [eiser] begrijpen dat dit relevante feiten waren? Ja! In vraag 3 van de gezondheidsverklaring wordt ook gevraagd naar klachten in het verleden. Dat ging als volgt:
Heeft u een of meer van de volgende aandoeningen, ziekten, klachten en/of gebreken? Of heeft u deze gehad? Kruis dan het hokje voor de letter aan.
Let op! Kruis ook Ja aan als u:
  • bij een huisarts, hulpverlener of arts bent geweest. Of als u deze heeft gebeld; (…)
  • nog medicijnen gebruikt. Of medicijnen heeft gebruikt; (…)
In de toelichting op de gezondheidsverklaring staat:
Bij vraag 3 vraagt de verzekeraar naar alle aandoeningen, ziekten, klachten of gebreken die u ooit heeft gehad. Sommige dingen zijn misschien al heel lang geleden. Is dat nog wel belangrijk, vraagt u zich misschien af. Ja. Het kan zijn dat de ziekte van toen na een aantal jaren weer voor klachten zorgt. Bij andere ziekten hoeft dat niet zo te zijn. Dat moet de medisch adviseur kunnen beoordelen. U moet daarom alles invullen wat u ooit heeft gehad.
En:
Noem al uw klachten. Ook als u denkt dat deze niet belangrijk zijn. Of als u niet bij een dokter bent geweest.
2.8.
Volgens [eiser] heeft hij niet begrepen dat hij de spanningsklachten van maart 2013 moest melden. Het was maar plankenkoorts; hij heeft dat niet ervaren als ‘aandoening van psychische aard’. Dat gaat niet op. Zoals gezegd, het huisartsjournaal wijst erop dat [eiser] last had van meer dan plankenkoorts. Bij de voorbeelden in de gezondheidsverklaring (zie 2.2) staan bijvoorbeeld ook overwerktheid en slapeloosheid. Daar passen spanningsklachten prima tussen. [eiser] kon daaruit afleiden dat De Amersfoortse niet alleen in zware psychiatrische problematiek geïnteresseerd was. Het kan dus best zijn dat hij niet heeft begrepen dat hij ook de spanningsklachten van maart 2013 moest melden, maar hij had het wel kunnen en moeten begrijpen.
2.9.
En het is ook niet zo dat De Amersfoortse er niet naar gevraagd heeft, zoals [eiser] aanvoert. Hij beroept zich daarbij op artikel 7:928 lid 6 BW:
Indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, kan deze zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden.
De Amersfoortse heeft niet speciaal gevraagd naar huisartsbezoek, maar wel naar psychische klachten, en die had hij in maart 2013.
2.10.
Volgens [eiser] had De Amersfoortse meer moeite kunnen en moeten doen om te zorgen dat zij alle relevante feiten kende. Daarmee heeft hij tot op zekere hoogte een punt. Inderdaad is het lastig voor een verzekeringnemer om zelf alle klachten te inventariseren. Het is ook lastig om te beoordelen wat je moet melden, als je aanneemt dat de verzekeraar niet iedere verkoudheid zal willen weten. (Als hij dat wel wil, zullen er trouwens weinig verzekeringnemers zijn die dat nog weten.) En inderdaad kunnen de gevolgen van een fout enorm zijn. Maar het belang van een verzekeraar om goed voorgelicht te zijn is ook groot: zij moet het risico dat zij moet verzekeren zo goed mogelijk kunnen inschatten. En de kans is reëel dat iemand een arbeidsongeschiktheidsverzekering zal willen sluiten juist vanwege bepaalde klachten die hij al heeft, of die hij eerder gehad heeft. In dat geval is de kans dat de verzekering zal moeten uitkeren groter dan waarop de premie is afgestemd. En het is ook niet mogelijk om de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie geheel bij de verzekeraar te leggen. Ook bij een medische keuring is de arts die de keuring uitvoert voor een belangrijk deel afhankelijk van wat de verzekeringnemer hem vertelt. De Amersfoortse heeft wel moeite gedaan om in haar aanvraagformulier en in de toelichting daarop heel duidelijk te maken dat zij veel informatie wilde hebben. Gezien zijn opleidingsniveau en de intelligentie die daaruit mag worden afgeleid, moet [eiser] dat ook hebben kunnen begrijpen. En [eiser] maakt niet duidelijk wat De Amersfoortse in zijn concrete geval nog meer had kunnen of moeten doen om hem te helpen.
2.11.
De conclusie is dus: ja, [eiser] had de spanningsklachten waarvoor hij in maart 2013 bij de huisarts geweest is, moeten melden.
De Amersfoortse mocht om deze reden een uitkering weigeren
2.12.
Als een verzekeraar ontdekt dat een verzekerde iets verzwegen heeft, moet hij daarop tijdig een beroep doen. Artikel 7:929 BW, lid 1:
De verzekeraar die ontdekt dat aan de in artikel 928 omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, kan de gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen. Heeft De Amersfoortse dat gedaan? Volgens [eiser] niet.
2.13.
De Amersfoortse kreeg begin maart 2016 een rapport van een psychiater van [naam organisatie] , waarin stond dat de klachten een tot anderhalf jaar eerder begonnen waren. Omdat de verzekering eind 2014 gesloten was, betekende dat, dat de klachten mogelijk toen al aanwezig waren. De Amersfoortse heeft [eiser] toen toestemming gevraagd om informatie op te vragen bij zijn huisarts. De huisarts heeft De Amersfoortse op 26 juli 2016 die informatie toegestuurd. Daaruit bleek het huisartsbezoek van maart 2013. De Amersfoortse heeft toen in een brief van 20 september 2016 [eiser] meegedeeld welke consequenties zij daaraan verbond.
2.14.
Dat is op tijd. De verzekeraar ‘ontdekt’ de verzwijging niet bij het allereerste vermoeden daarvan, maar pas wanneer hij daarover voldoende zekerheid heeft. In dit geval gaf het rapport van [naam organisatie] geen enkele zekerheid dat [eiser] inderdaad iets verzwegen had, maar alleen een vermoeden dat dat zo zou kunnen zijn. Dat vermoeden was juist, maar dat bleek pas uit de gegevens van de huisarts. Daarom is de termijn pas gaan lopen toen De Amersfoortse die gegevens ontving. De brief van 20 september 2016 was dus niet te laat.
2.15.
De gevolgen van het niet melden van relevante gegevens worden geregeld in artikel 7:930 BW. Kort gezegd komt het hierop neer:
Als de verzwegen feiten niet relevant zijn voor wat er feitelijk gebeurd is (in dit geval: de ziekmelding van eind 2015), dan keert de verzekeraar gewoon uit.
Als de feiten wel relevant zijn en de verzekeraar een hogere premie gevraagd had als hij ze gekend had, of als hij een lager bedrag zou hebben verzekerd, dan keert hij een lager bedrag uit.
Als de verzekeraar in dat geval andere voorwaarden zou hebben gesteld, dan mag hij de zaak beoordelen alsof die voorwaarde in de overeenkomst was opgenomen.
Als hij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, hoeft hij helemaal niet uit te keren.
2.16.
De Amersfoortse heeft [eiser] in de brief van 20 september 2016 meegedeeld dat zij een extra voorwaarde in de polis zou hebben opgenomen, als hij de klachten van maart 2013 gemeld had, en wel deze:
Er volgt geen uitkering wegens arbeidsongeschiktheid tengevolge van aandoeningen en/of klachten van psychische aard en de gevolgen daarvan.
Zij heeft vervolgens de zaak beoordeeld alsof die clausule in de polis stond. Het gevolg daarvan was dat [eiser] geen recht had op een uitkering, en de al ontvangen bedragen moest terugbetalen.
2.17.
Zou De Amersfoortse inderdaad zo’n clausule hebben opgenomen? [eiser] denkt van niet. Volgens hem zou De Amersfoortse bij een werkconflict, stressgerelateerde klachten, overspanning of burn-out wel een uitsluiting hebben opgenomen, maar niet bij de plankenkoorts waarmee hij in maart 2013 de huisarts bezocht. Daarmee komt de zaak weer terug bij de vraag of dat inderdaad het enige was waar hij last van had. Die vraag is hierboven al beantwoord. Plankenkoorts is natuurlijk op zich al een vorm van stressklachten, en het huisartsjournaal verwijst expliciet naar spanningen. Omdat deze klachten in 2014 ook nog betrekkelijk recent waren, is het heel aannemelijk dat De Amersfoortse om die reden een uitsluiting zou hebben opgenomen, en [eiser] heeft dat onvoldoende weersproken.
2.18.
Daarmee komen we tot de conclusie. Ja, [eiser] had deze klachten moeten melden. De Amersfoortse heeft daaraan tijdig consequenties verbonden. Zij mocht de zaak beoordelen alsof zij een clausule met uitsluiting van psychische klachten in de polis had opgenomen, en zij mocht op grond daarvan een uitkering weigeren. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.
terugbetalen?
2.19.
De Amersfoortse vordert terugbetaling van wat zij al heeft uitgekeerd, dat is € 27.702,27 netto. Omdat zij niet aan [eiser] hoefde uit te keren, heeft zij daar in principe ook recht op. [eiser] vindt terugbetaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hij heeft de verzekering gesloten om bij ziekte in zijn levensonderhoud te voorzien, en hij heeft het geld daarvoor dus ook gebruikt. Hij komt in grote problemen als hij het moet terugbetalen. Dat is duidelijk, maar dat neemt niet weg dat hij op grond van de polis geen recht had op een uitkering. Hij is arbeidsongeschikt geraakt door klachten, waarvoor De Amersfoortse het risico niet wilde dragen, omdat zij dat (vanwege eerdere klachten) als te groot beoordeeld zou hebben. Het is ook niet redelijk om dat risico dan toch voor haar rekening te laten komen. Terugbetalen zal voor [eiser] moeilijk zijn, maar is daarmee nog niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De tegenvordering zal daarom worden toegewezen.
2.20.
De Amersfoortse vordert de wettelijke rente vanaf 20 september 2016, maar zij heeft niet voldoende toegelicht waarom [eiser] vanaf die datum in verzuim zou zijn. Voor zover de rechtbank kan zien is de wettelijke rente pas aangezegd bij de tegenvordering. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de indiening daarvan.
proceskosten
2.21.
Omdat [eiser] zowel bij zijn vordering als bij de tegenvordering van De Amersfoortse ongelijk krijgt, wordt hij ook in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden voor de hoofdvordering begroot op:
  • griffierecht € 626,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.016,00
Bij de tegenvordering worden de kosten aan de zijde van ASR begroot op € 695,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 695,00).
Bij beide is het tarief voor het salaris advocaat bepaald op basis van het al betaalde en nu teruggevorderde bedrag.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] om aan ASR € 27.702,27 te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 28 november 2018 tot de dag van betaling;
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ASR voor de oorspronkelijke vordering tot op heden begroot op € 2.016,00 en voor de tegenvordering op € 695,00, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van vandaag;
3.4.
begroot voor de na dit vonnis ontstane kosten het salaris van de advocaat op begroot op € 157,00 zonder betekening en op € 239,00 met betekening, als [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis vervolgens aan hem betekend is, met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na die betekening tot de dag van betaling;
3.5.
verklaart de onderdelen 3.2, 3.3 en 3.4 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.