ECLI:NL:RBMNE:2019:2565

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
C/16/428402 / HA ZA 16-909
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake fiscale schadebeperking en aansprakelijkheid van adviseurs in internethandel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een maatschap en twee besloten vennootschappen (B.V.'s) over de aansprakelijkheid voor fiscale schade die de maatschap heeft geleden als gevolg van ontoereikende advisering door de gedaagden. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin de uitgangspunten voor de schadeberekening zijn vastgesteld. In deze tussenuitspraak herhaalt de rechtbank deze uitgangspunten en beoordeelt zij de berekeningen die door de partijen zijn gepresenteerd. De rechtbank concludeert dat beide partijen onjuiste uitgangspunten hebben gehanteerd bij hun schadeberekeningen. De rechtbank heeft besloten dat een deskundige moet worden ingeschakeld om de schade te berekenen, waarbij de deskundige de IB/ZVW-aangiften en -aanslagen van de maten van de eiseres moet vergelijken. De rechtbank houdt de verdere beslissing aan en geeft partijen de gelegenheid om een deskundige voor te stellen. De rechtbank benadrukt dat de schade van de eiseres voorlopig is vastgesteld op €172.714,00, maar dat dit bedrag nog kan veranderen afhankelijk van de uitkomsten van het deskundigenbericht. De rechtbank moedigt partijen aan om te proberen de zaak onderling te regelen, gezien de relatief geringe verschillen in hun standpunten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/428402 / HA ZA 16-909
Vonnis van 12 juni 2019
in de zaak van
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Bouman te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.A.M. van Lierop te Waalre.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 mei 2018 (hierna: het tussenvonnis)
  • de akte uitlating na tussenvonnis, tevens akte eisvermeerdering met producties van [eiseres] van 25 juli 2018
  • de antwoordakte met producties, van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 3 oktober 2018
  • de antwoordakte, tevens akte eisvermeerdering van [eiseres] van 12 december 2018
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 30 januari 2019.
De rechtbank stelt vast dat in de laatste akte van [eiseres] weliswaar in de titel wordt gesproken van een eisvermeerdering, maar in de tekst is geen sprake van een vermeerdering of wijziging van eis.
1.2.
Na de laatste akte heeft de rechtbank beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat het nu nog om?

2.1.
De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar het tussenvonnis. Zij herhaalt wat daar in staat en volhardt daarbij.
2.2.
Kort samengevat gaat het er nu nog om welke schade [eiseres] heeft geleden als gevolg van de ontoereikende advisering door [gedaagde sub 2] en vervolgens [gedaagde sub 1] in verband met haar internethandel in Duitsland.
2.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de eventuele schade van [eiseres] . De rechtbank zal daarop niet terugkomen.
De rechtbank heeft voorts enkele verweren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] behandeld en verworpen.
De rechtbank heeft in de punten 4.12 tot en met 4.16 beslist dat [gedaagde sub 1] over de jaren 2011 en 2012 en [gedaagde sub 2] over de jaren 2013 en 2014 hun zorgplicht tegenover [eiseres] hebben geschonden. Dit oordeel is zonder enig voorbehoud gegeven en is daarmee een bindende eindbeslissing.
De rechtbank heeft in die punten ook geoordeeld dat de eventuele schade van [eiseres] over het jaar 2010 niet voor rekening van [gedaagde sub 2] kan worden gebracht, omdat [gedaagde sub 2] toen nog niet op de hoogte was of kon zijn van de Duitse verkopen van [eiseres] . Voor alle duidelijkheid, ook [gedaagde sub 1] is daarvoor niet aansprakelijk, omdat zij toen geen contractuele band met [eiseres] had.
2.4.
In de punten 4.17 en 4.18 van het tussenvonnis heeft de rechtbank, kort gezegd, en voor zover nodig ter verduidelijking (gelet op enkele standpunten van partijen in hun aktes na tussenvonnis) het volgende beslist:
in de beslissing ligt besloten dat de rechtbank bij het vaststellen van de schade uitgaat van het verschil tussen de situatie die is ontstaan door het schenden van de zorgplicht door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en de situatie waarin de schending van de zorgplicht is weggedacht;
het is zeer onzeker wat zou zijn gebeurd, indien aanvankelijk [gedaagde sub 2] en later [gedaagde sub 1] [eiseres] wel zou hebben geattendeerd op de mogelijk hogere BTW-tarieven in Duitsland. Het is niet meer vast te stellen of te schatten of [eiseres] haar verkoop in Duitsland dan zou hebben gestaakt of zou hebben doorgezet met hogere prijzen, dan wel met dezelfde prijzen en het relatieve verlies door de hogere BTW-tarieven voor eigen rekening zou hebben genomen. Omdat de verkoop is doorgegaan én [eiseres] onkundig was van het fiscale stelsel in Duitsland, moet deze onzekerheid voor rekening van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] worden gebracht. Zij hebben immers fouten gemaakt. Een reconstructie behoort dan realiter niet tot de mogelijkheden. De rechtbank heeft ook dit oordeel als bindend en zonder voorbehoud gegeven;
[eiseres] heeft de omvang van de Duitse aanslagen, en vervolgingskosten voldoende duidelijk onderbouwd. Het schema, zoals vermeld in punt 3.2 van het tussenvonnis, dient tot uitgangspunt te worden genomen, verminderd met de gestelde schade over 2010;
[eiseres] krijgt de gelegenheid de omvang van de teruggave inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 aan te tonen. Die teruggaven dienen immers in mindering op de te betalen schadevergoeding te worden gebracht;
[eiseres] krijgt voorts de gelegenheid de gevorderde toeslagen en boetes nader te onderbouwen.
2.5.
Het komt er dus op neer dat [eiseres] de omvang van haar schade nader moet onderbouwen en moet voorrekenen welk belastingvoordeel zij heeft gekregen door het mindere inkomen in de jaren 2011 tot en met 2014.
De eisvermeerdering van [eiseres] na het tussenvonnis
2.6.
[eiseres] heeft haar eis als volgt gewijzigd:
Primair
1. [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]
B.V. hoofdelijk te veroordelen om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan de
[eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een
bedrag ad € 324.746,06, te vermeerderen met de rente over de gevorderde hoofdsom vanaf de datum der dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening, alsmede
2. [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]
BV. hoofdelijk te veroordelen om de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 10.474,21 en de kosten van dit geding, te voldoen en hen te veroordelen in de proceskosten, de nakosten conform gebruikelijk tarief daar uitdrukkelijk onder begrepen.
Subsidiair:
1. [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk te veroordelen om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan de [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 317.075,93, te vermeerderen met de rente over de gevorderde hoofdsom vanaf de datum der dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening alsmede
2. [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk te veroordelen om de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 10.474,21 en de kosten van dit geding, te voldoen en hen te veroordelen in de proceskosten, de nakosten conform gebruikelijk tarief daar uitdrukkelijk onder begrepen.
Meer subsidiair:
1. [gedaagde sub 2] B.V. te veroordelen om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan de [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van€ 89.584,88 te vermeerderen met de rente over de gevorderde hoofdsom, vanaf de datum der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening
2. [gedaagde sub 1] B.V. te veroordelen om aan de maatschap
Dierenkliniek [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 219.594,19 te vermeerderen met de rente over de gevorderde hoofdsom, vanaf de datum der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening.
en:
3. [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van€ 10.474,21, alsmede in de kosten van dit geding, de nakosten conform gebruikelijk tarief daar uitdrukkelijk onder begrepen, dan wel hen ieder voor zich te veroordelen in deze buitengerechtelijke kosten, en de kosten van het geding, waaronder de gebruikelijke nakosten.
Meer meer subsidiair;
1. [gedaagde sub 2] B.V. te veroordelen om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan de [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 89.441,13 te vermeerderen met de rente over de gevorderde hoofdsom, vanaf de datum der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening
2. [gedaagde sub 1] B.V. te veroordelen om aan de maatschap
Dierenkliniek [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 212.067,07, te vermeerderen met de rente over de gevorderde hoofdsom, vanaf de datum der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening.
en:
3. [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 10.474,21, alsmede in de kosten van dit geding, de nakosten conform gebruikelijk tarief daar uitdrukkelijk onder begrepen, dan wel hen ieder voor zich te veroordelen in deze buitengerechtelijke kosten, en de kosten van het geding, waaronder de gebruikelijke nakosten.
2.7.
De rechtbank ziet dat [eiseres] nu opnieuw vraagt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen. In haar akte voert zij geen (nieuwe) argumenten daarvoor aan. De rechtbank heeft in het tussenvonnis al beslist dat er geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De rechtbank verwijst naar de punten 4.6 en 4.7 van dat vonnis. De rechtbank komt op die beslissing niet terug.
2.8.
De rechtbank stelt voorts vast dat [eiseres] nu (opnieuw) schade vordert over het jaar 2010. Ook hier miskent [eiseres] dat de rechtbank in het tussenvonnis heeft beslist dat over dat jaar geen aan [gedaagde sub 2] toerekenbare schade is ontstaan, omdat [gedaagde sub 2] toen niet op de hoogte was of kon zijn dat [eiseres] ook handel dreef in Duitsland. [eiseres] stelt geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De over 2010 gevorderde schade, die € 6.907,83 aan Umsatzsteuer zou bedragen (zie punt 20 van de eerste akte van [eiseres] ) zal (opnieuw) worden afgewezen.
2.9.
Met betrekking tot de overige onderdelen van het geschil zal de rechtbank hierna verder beslissen.
De omvang van de betaalde Umsatzsteuer
2.10.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis over de begroting van de schade als uitgangspunt genomen het totaal van de door [eiseres] aan de Duitse fiscus betaalde Umsatzsteuer, te vermeerderen met de door [eiseres] betaalde rentebedragen en boetes. Op dat totaal dient in mindering worden gebracht hetgeen [eiseres] , althans haar maten, door herberekening van hun aanslagen over de jaren 2011 tot en met 2014 minder aan inkomstenbelasting c.a. (hierna ook: IB/ZVW) hebben betaald, dan wel meer hebben teruggekregen naar aanleiding van de correcties.
2.11.
De rechtbank heeft in 3.2 van het tussenvonnis een schema opgenomen, op grond waarvan het totaal door [eiseres] aan betaalde Umsatzsteuer € 172.091, 97 bedraagt (het totaal minus het bedrag van 2010), zie ook 3.2 van het tussenvonnis). Dit bedrag is wat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiseres] moeten terugbetalen, ieder voor de periode waarop zie aansprakelijk zijn. Dat is nog niet de volledige schade, omdat de betaalde rentebedragen en boetes daarin niet zijn opgenomen. Die komen er dus bij. Vervolgens moeten de totalen verminderd worden met de teruggave inkomstenbelasting over die jaren.
2.12.
[eiseres] berekent haar schade als volgt.
De rechtbank merkt ten eerste op dat [eiseres] haar schade berekent aan de hand van al haar betalingen aan de Nederlandse en de Duitse belastingdiensten over de jaren 2010 tot en met 2014. Dit uitgangspunt is onjuist, omdat het gaat om de betalingen aan Umsatzsteuer aan de Duitse belastingdienst over de jaren 2011-2014, verminderd met hetgeen [eiseres] over die jaren van de Nederlandse belastingdienst heeft terugontvangen aan omzetbelasting en inkomstenbelasting, gespecifieerd naar de jaren 2011-212 ten laste van [gedaagde sub 2] en over 2013-2104 ten laste van [gedaagde sub 1] . Daarbij moet [eiseres] per maat en per jaar de inkomstenbelasting specificeren. Dat laatste is nodig omdat de maten ieder afzonderlijk aangifte IB/ZVW doen en afzonderlijk worden aangeslagen.
Ten tweede merkt de rechtbank op dat de weergave van de berekende renten en boetes in de akte (punt 20) niet overeenstemt met de producties 24 tot en met 29, zoals [eiseres] en [gedaagde sub 2] terecht opmerken. Dat is zo omdat de betaalde renten en boetes over 2010 worden opgenomen, hetgeen in strijd is met de eerdere beslissing van de rechtbank. De rechtbank moet de op 2010 betrokken bedragen dan ook uit de berekening halen.
2.13.
In punt 19 van haar antwoordakte van 3 oktober 2018 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een overzicht gemaakt van de aan de Duitse belastingdienst betaalde Umsatzsteuer, renten en boetes. Die bedragen hebben zij verminderd met de teruggaven BTW van de Nederlandse belastingdienst. Deze berekening is gebaseerd op productie 23 van [eiseres] . [eiseres] heeft in haar antwoordakte van 12 december 2018 deze berekening niet betwist. De rechtbank zal van de berekening van [eiseres] en [gedaagde sub 1] uitgaan. Dat betekent dat het totaal van de Umsatzsteuer, renten en boetes, verminderd met de teruggaven van de Nederlandse BTW € 172.714,00 bedraagt.
De te verrekenen vermindering aanslagen IB/ZVW
2.14.
Ook hier geldt dat de op 2010 betrekking hebbende bedragen niet in aanmerking zullen worden genomen.
2.15.
[eiseres] heeft in de punten 29 tot en met 36 van haar akte van 25 juli 2018 per jaar vermeld wat de teruggaven IB/ZVW zijn geweest die ieder van de maten hebben ontvangen. Deze bedragen corresponderen met de producties 34 tot en met 40. [eiseres] stelt dat het totaal van de teruggaven € 22.398,00 is. Dat bedrag moet in mindering worden gebracht op € 172.714,00, zodat de schade € 155.878,36 bedraagt.
2.16.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat [eiseres] onjuiste uitgangspunten hanteert. [eiseres] maakt de omvang van de teruggaven niet inzichtelijk, omdat zij niet alle gegevens overlegt, maar ook omdat [eiseres] al in de eerste belastingaangiften gemaakte reserveren in verband met de betaling van Umsatzsteuer niet verrekent met de teruggave IB/ZVW. Daardoor is het belastingvoordeel van de maten van [eiseres] groter dan [eiseres] het voorstelt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] berekenen de teruggaven aan de maten [A] en [B] gezamenlijk op € 42.035,00 (producties 7 tot en met 9 van de antwoordakte van 3 oktober 2018).
2.17.
De rechtbank stelt vast dat partijen ieder andere uitgangspunten hanteren bij het vaststellen van het verschil in de hoogte van de aanslagen IB/ZVW. De bedoeling van de rechtbank bij het slot van punt 4.18 van het tussenvonnis was dat [eiseres] de rechtbank (en natuurlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ) zou voorlichten over het verschil in de hoogte van de aanslag IB/ZVW zonder dat de fout een rol speelt en wanneer die fout wel een rol speelt: dus a. zonder de invloed van de Duitse Umsatzsteuer (en alleen de Nederlandse BTW) en b. met inbegrip van de Umsatzsteuer en de teruggave van de BTW. Dit is zo beslist, omdat het inkomen van de maten van [eiseres] door de vordering van de Umsatzsteuer achteraf over de jaren 2011-2014 lager bleek te zijn dan zonder die vordering. Dat is niet wat [eiseres] heeft gedaan.
Aan de andere kant hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat ook niet gedaan, omdat zij in hun berekeningen alvast hebben doorgerekend wat het effect zou zijn van de verschillen, indien die met terugwerkende kracht over de jaren 2011-2014 in de aangiften van de maten van [eiseres] zouden zijn opgenomen. Dit geeft een neerwaartse druk geeft op de hoogte van de aanslagen, terwijl niet als uitgangspunt kan worden genomen dat deze benadering juist is, zoals hierna zal worden besproken.
De rechtbank kan dus niet uitsluiten dat beide berekeningen onjuist zijn. Zij zijn in ieder geval in strijd met de door de rechtbank bedoelde uitgangspunten.
2.18.
De consequentie van punt 2.17 is dat nu geen eindvonnis kan worden gewezen. De rechtbank heeft behoefte aan onafhankelijke deskundige voorlichting en heeft het voornemen een deskundigenbericht gelasten. De deskundige zal de opdracht krijgen aan de hand van de in 2.17 vermelde uitgangspunten een vergelijking te maken van de IB/ZVW-aangiften en –aanslagen van de maten van [eiseres] . Ook kan de deskundige zich uitlaten over de vraag of de schade-uitkering al dan niet belast is en in hoeverre de daarbij gepaard gaande belastingdruk met terugwerkende kracht kan worden verspreid over meerdere jaren, dan wel in het jaar van ontvangst bij het inkomen van de maten moet worden meegeteld.
De rechtbank zal partijen gelegenheid geven om bij akte zich uit te laten over de persoon van de deskundige, diens professionele hoedanigheid (de rechtbank denk aan een accountant/belastingdeskundige), de vraag of er één of meerdere deskundigen benoemd moeten worden, en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. De kosten van een deskundigenbericht zullen voorshands voor rekening van [eiseres] komen, omdat op haar de bewijslast van de omvang van haar schade rust.
2.19.
De rechtbank realiseert zich dat dit een vertraging in de afdoening van de zaak betekent. De rechtbank geeft partijen om die reden als alternatief dat zij zo kort mogelijk na het uitspreken van dit vonnis met elkaar in overleg treden om tezamen een deskundige aan te wijzen en hem op te dragen de zojuist vermelde vergelijking op te stellen en de aanvullende vraag te beantwoorden. De deskundige zal dan in opdracht van partijen zijn werkzaamheden verrichten.
2.20.
Zowel in het geval dat de rechtbank een deskundige zal benoemen als wanneer partijen dat zelf doen, dient de deskundige rekening te houden met wat de rechtbank in punt 2.21 zal bespreken.
Belastingschade in de jaren na 2014?
2.21.
[eiseres] heeft in haar aktes na tussenvonnis ook vergoeding gevorderd over de na 2014 door haar gestelde schade. Die schade bestaat hieruit dat de door [eiseres] te ontvangen schadevergoeding volgens haar door de Belastingdienst zal worden gezien als inkomen. Zij zal belast worden in het jaar van ontvangst en over het schadebedrag 52% IB moeten betalen. Het schadebedrag moet om die reden worden gebruteerd.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit standpunt bestreden en aan de hand van jurisprudentie betoogd dat de te betalen schadevergoeding niet als inkomen moet worden gezien.
De rechtbank laat dit punt nu nog open en zal dit aan de deskundige voorleggen. Wel merkt de rechtbank op dat het uitgangspunt dat een belastingtarief van 52% op de uitkering zal drukken (voor zover de uitkering al belast wordt) onjuist is, omdat het te hanteren tarief afhangt van het inkomen van ieder van de maten. De belastingdienst zal niet de totale schade bij slechts één maat belasten. Verder zal de deskundige zich erover moeten uitlaten in hoeverre de extra belasting, als die er al is, verspreid kan worden over verschillende jaren. Alles zal per maat beoordeeld moeten worden.
2.22.
De vermeerderde vorderingen zullen op dit punt dus worden afgewezen.
Openstaande rekening [gedaagde sub 1]
2.23.
[gedaagde sub 1] heeft een verrekeningsverweer gevoerd. Zij stelt dat een viertal facturen van in totaal € 26.968,18 zonder reden door [eiseres] niet zijn betaald. Zij stelt dat zij dit bedrag mag verrekenen met de te betalen schadevergoeding aan [eiseres] .
[eiseres] voert hiertegen aan dat zij niet gehouden is deze facturen te betalen omdat [gedaagde sub 1] jegens haar wanprestatie heeft gepleegd en voor haar schade aansprakelijk is.
De rechtbank overweegt dat de eventuele wanprestatie de schuldenaar op zichzelf niet ontslaat van zijn betalingsverplichtingen, zodat de facturen gewoon betaald moeten worden. Daar komt nog bij dat [eiseres] haar verweer op dit punt niet voldoende heeft onderbouwd en ook daarom moet worden verworpen. [eiseres] onderbouwt namelijk niet dat de werkzaamheden waarvoor deze facturen zijn verstuurd ondeugdelijk waren. De rechtbank neemt aan dat de vordering van [gedaagde sub 1] en die [eiseres] uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien en dus verrekenbaar zijn.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1] de door haar verschuldigde schadevergoeding met genoemd totaalbedrag mag verrekenen.
Samenvatting en slotopmerking
2.24.
De rechtbank komt niet terug op haar eerdere beslissingen. Wel heeft zij daarop voor zover nodig een toelichting gegeven.
De rechtbank stelt het totaal van de schade van [eiseres] vast op €172.714,00. Op dat bedrag moet het totaal van de verminderde aanslagen IB/ZVW van ieder van de maten van [eiseres] in mindering worden gebracht. Dat bedrag kan nu niet worden vastgesteld. om die reden heeft de rechtbank het voornemen geuit een deskundigenbericht te gelasten. Partijen kunnen ook in eigen regie een onafhankelijke deskundige deze vraag laten beantwoorden.
De hogere bedragen, die nu worden gevorderd in verband met eventuele (belastingschade) over de jaren na 2015 zal in het eindvonnis worden afgewezen.
[gedaagde sub 1] zal de openstaande rekening van € 26.968,18 mogen verrekenen met door verschuldigde deel van de schade van [eiseres] .
2.25.
De rechtbank geeft partijen in overweging met elkaar in overleg te treden om te proberen de zaak alsnog onderling te regelen. Met inachtneming van de uitgangspunten in dit vonnis zijn de verschillen relatief gering en kunnen partijen mogelijk op pragmatische gronden tot een vergelijk komen. Mocht dat zo zijn, dan behoeven de hierna te noemen aktes natuurlijk niet te worden genomen.
2.26.
De rechtbank houdt alle overige beslissingen aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 juli 2019voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 2.17 , waarna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: LP (4213)