In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vereniging Gastronomisch Gilde (hierna: GG) en een vennootschap onder firma (hierna: [naam gedaagden]) over de inhoud en de ontbinding van een overeenkomst. De rechtbank heeft op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin GG als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optreedt. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de niet-opzegbaarheid van een overeenkomst die op 2 oktober 2014 is gesloten. GG stelt dat de overeenkomst tussentijds is opgezegd, terwijl [naam gedaagden] betoogt dat dit niet mogelijk was en dat de overeenkomst doorliep tot de ontbinding op 6 januari 2016.
De rechtbank heeft vastgesteld dat GG niet in staat was om haar verplichtingen na te komen en dat [naam gedaagden] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. De rechtbank heeft de bewijsopdracht aan [naam gedaagden] bevestigd en geoordeeld dat de niet-opzegbaarheid van de overeenkomst in diverse gesprekken aan de orde is geweest. De rechtbank heeft de vorderingen van GG tot ontbinding en schadevergoeding afgewezen, terwijl de vorderingen van [naam gedaagden] tot betaling van facturen en schadevergoeding zijn toegewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagden] toegewezen, evenals de wettelijke rente over de toegewezen bedragen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overeenkomst per 6 januari 2016 is ontbonden en dat GG aan [naam gedaagden] een bedrag van € 71.340,39 inclusief btw moet betalen, evenals andere bedragen die voortvloeien uit de overeenkomst. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het aangekondigde hoger beroep door GG.