In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, betreft het een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over de opzegging van een distributieovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. van Zijl, vorderde nakoming van de overeenkomst, een verbod voor de gedaagde om producten aan anderen te leveren en een verbod om afnemers van eiseres rechtstreeks te benaderen. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Dort, had de exclusiviteit van de samenwerking opgezegd, wat eiseres als onrechtmatig beschouwde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres geen spoedeisend belang meer had bij de primaire en subsidiaire vorderingen, omdat zij berustte in de opzegging door gedaagde. De rechter concludeerde dat de gedaagde de overeenkomst mocht opzeggen, omdat er geen zwaarwegende grond was voor eiseres om te stellen dat de opzegging onterecht was. De rechter wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.619,00 werden begroot.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor het opzeggen van een duurovereenkomst en de verantwoordelijkheden van partijen in het geval van een opzegging. De rechter stelde vast dat de exclusiviteit al sinds mei 2018 niet meer bestond en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er een terugkoopverplichting bestond voor de onverkochte voorraad.