ECLI:NL:RBMNE:2019:2552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
C/16/479212 / KG ZA 19-243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een distributieovereenkomst in kort geding met betrekking tot exclusiviteit en terugkoopverplichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, betreft het een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over de opzegging van een distributieovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. van Zijl, vorderde nakoming van de overeenkomst, een verbod voor de gedaagde om producten aan anderen te leveren en een verbod om afnemers van eiseres rechtstreeks te benaderen. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Dort, had de exclusiviteit van de samenwerking opgezegd, wat eiseres als onrechtmatig beschouwde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres geen spoedeisend belang meer had bij de primaire en subsidiaire vorderingen, omdat zij berustte in de opzegging door gedaagde. De rechter concludeerde dat de gedaagde de overeenkomst mocht opzeggen, omdat er geen zwaarwegende grond was voor eiseres om te stellen dat de opzegging onterecht was. De rechter wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.619,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor het opzeggen van een duurovereenkomst en de verantwoordelijkheden van partijen in het geval van een opzegging. De rechter stelde vast dat de exclusiviteit al sinds mei 2018 niet meer bestond en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er een terugkoopverplichting bestond voor de onverkochte voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/479212 / KG ZA 19-243
Vonnis in kort geding van 5 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.J.M. van Zijl te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. van Dort te Naarden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1-9
  • de producties 1-12 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in mei 2015 mondeling afspraken gemaakt op grond waarvan [gedaagde] vloeistoffen voor elektronische sigaretten (hierna: vloeistoffen) ging leveren aan [eiseres] . Vanaf eind 2015 of begin 2016 werd [eiseres] de exclusieve wederverkoper in Nederland van de vloeistoffen van [gedaagde] (met uitzondering van internetverkoop). Op 23 mei 2018 heeft [gedaagde] die exclusiviteit met onmiddellijke ingang opgezegd. Op 5 maart 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] laten weten dat zij de samenwerking opzegde.
2.2.
[eiseres] vordert primair:
  • nakoming van de overeenkomst tussen partijen;
  • een verbod voor [gedaagde] om haar producten aan anderen binnen Nederland te leveren; en
  • een verbod voor [gedaagde] om afnemers van [eiseres] rechtstreeks te benaderen,
op straffe van een dwangsom.
Subsidiair vordert [eiseres] ditzelfde, voor de duur van minstens drie maanden na het vonnis, met de verplichting voor [gedaagde] om na het einde van deze termijn de onverkochte voorraad van [eiseres] terug te nemen en terug te betalen, op straffe van een dwangsom.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] heeft geen (spoedeisend) belang meer bij de primaire en subsidiaire vordering voor zover deze zien op nakoming van de overeenkomst. Ter zitting is gebleken dat [eiseres] berust in de opzegging door [gedaagde] . Met dit kort geding wil [eiseres] bereiken dat [gedaagde] de huidige onverkochte voorraad [gedaagde] -vloeistoffen van [eiseres] terugneemt en de koopprijs volledig crediteert. [eiseres] beschouwt dit als een vorm van schadevergoeding voor de opzegging door [gedaagde] , die volgens [eiseres] onrechtmatig was. Nu het gaat om vloeistoffen die niet onbeperkt houdbaar zijn, heeft [eiseres] in zoverre enig spoedeisend belang bij haar vordering.
3.2.
De vraag die in dit kort geding centraal staat is dus of [gedaagde] de overeenkomst mocht opzeggen zoals zij dat heeft gedaan.
3.3.
Tussen partijen bestond een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen zijn het erover eens dat deze overeenkomst in beginsel opzegbaar was. Op grond van artikel 6:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging van een duurovereenkomst slechts mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Diezelfde eisen en omstandigheden kunnen verder meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, rov. 3.5 t/m 3.6.5.
3.4.
[eiseres] neemt tot uitgangspunt dat [gedaagde] een zwaarwegende grond nodig had voor opzegging. Ook had [gedaagde] volgens [eiseres] minstens een opzegtermijn van drie maanden in acht moeten nemen en vindt zij dat zij daarnaast ook moet worden gecompenseerd voor de voorraadschade.
3.5.
Aan die standpunten legt [eiseres] ten grondslag dat door de opzegging van de samenwerking de exclusiviteit wegviel, zodat [eiseres] concurrentie zou gaan ondervinden. [eiseres] veronderstelt dat als gevolg daarvan de restvoorraad niet gemakkelijk althans niet tegen dezelfde prijs als gebruikelijk kan worden verkocht. Nu de vloeistoffen van [gedaagde] een belangrijk onderdeel uitmaken van het assortiment van [eiseres] leidt dat tot grote schade, zo stelt zij.
3.6.
De voorzieningenrechter ziet dat anders. De exclusiviteit werd opgezegd op 23 mei 2018. [eiseres] stelt weliswaar dat [gedaagde] op de opzegging van de exclusiviteit is teruggekomen doordat zij de ‘exclusieve leveringen’ heeft voortgezet, maar in het kader van dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] de opzegging van de exclusiviteit inderdaad heeft ingetrokken. [gedaagde] heeft namelijk ter zitting verklaard dat zij vanaf die datum wel degelijk ook aan anderen is gaan leveren en [eiseres] heeft dat niet (gemotiveerd) betwist. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het ervoor houdt dat van exclusiviteit al sinds 23 mei 2018 geen sprake meer was, zodat de argumentatie van [eiseres] met betrekking tot de schade door de opzegging niet opgaat.
3.7.
Verder betoogt [eiseres] dat [gedaagde] op grond van de overeenkomt een terugkoopverplichting had voor vloeistoffen die in verband met de houdbaarheidsdatum niet (goed) meer konden worden verkocht en dat [eiseres] al vele malen producten heeft teruggestuurd, waarna er werd gecrediteerd.
Ook dit gaat niet op, omdat [gedaagde] betwist dat zij op grond van de overeenkomst een terugkoopverplichting had en [eiseres] dit vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt. [eiseres] heeft ter zitting gesteld dat zij al ongeveer dertig keer spullen heeft teruggestuurd en dat [gedaagde] telkens heeft gecrediteerd, zodat er sprake was van een bestendig gebruik. [eiseres] heeft dat standpunt niet onderbouwd en [gedaagde] heeft het gemotiveerd weersproken, onder meer door uit te leggen dat [gedaagde] in het verleden wel een keer producten heeft teruggenomen, maar dat [eiseres] toen zelf een creditnota heeft opgesteld en het bedrag daarvan tegen de wens van [gedaagde] heeft verrekend. Het bestaan van een terugkoopverplichting is daarmee niet aannemelijk geworden.
3.8.
[eiseres] heeft niet uitgelegd waarom de beperkte verkoopbaarheid van de restvoorraad om andere redenen voor risico van [gedaagde] zou moeten komen. Terecht heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] de vloeistoffen zelf heeft besteld, zodat zij in beginsel ook zelf het risico moet dragen dat de vloeistoffen niet, althans niet tegen de gewenste prijs, kunnen worden verkocht.
3.9.
Uit dit alles volgt dat niet is gebleken dat de aard van de overeenkomst en/of de omstandigheden van het geval meebrengen dat de bijzondere vereisten die kunnen gelden voor de opzegging van een duurovereenkomst (zie hiervoor in 3.3) hier aan de orde waren. Het betoog van [eiseres] kan daarom niet slagen. Dat brengt mee dat [gedaagde] , naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de overeenkomst mocht opzeggen zoals zij dat heeft gedaan. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
3.10.
Nu [eiseres] ongelijk krijgt, wordt zij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.619,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, bijgestaan door mr. R. Bloemink als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.