ECLI:NL:RBMNE:2019:2509

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
C/16/481692 / FO RK 19-815
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming tijdelijke voogdij en schorsing gezag moeder

Op 5 juni 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende tijdelijke voogdij. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 8 mei 2019, waarbij de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) een verzoek indiende om als voogd over een minderjarige, geboren in 2006, te worden benoemd. De ouders van het kind, waarvan de moeder zonder bekende woon- of verblijfplaats is, zijn belast met het ouderlijk gezag. De Raad voor de Kinderbescherming was betrokken bij de procedure, maar de ouders zijn niet verschenen op de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in de onmogelijkheid verkeert om haar gezag uit te oefenen, aangezien er al maanden geen contact is geweest tussen de moeder en het kind. De GI heeft geen contact kunnen krijgen met de moeder, die vermoedelijk op straat leeft. De vader van het kind is wel bereikbaar, maar de relatie tussen hem en de pleegouders is recentelijk verslechterd. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de GI om als voogd te worden benoemd niet kan worden toegewezen, omdat de vader nog steeds in staat is om zijn gezag uit te oefenen.

De rechtbank heeft daarom het verzoek van de GI afgewezen en verklaart dat het gezag van de moeder van rechtswege is geschorst. Deze beslissing wordt aangetekend in het gezagsregister en is uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. E.A.A. van Kalveen en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: 481692 / FO RK 19-815
Beschikking 5 juni 2019 betreffende voogdij
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de GI,
over:
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
verder te noemen: [voornaam van minderjarige] ,
kind van:
[de moeder],
de moeder,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
en
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats] .
De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken op grond van art. 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 10 april 2019 is het verzoek met bijlagen van de GI van 9 april 2019 binnengekomen bij de griffie.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 8 mei 2019. Hierbij zijn verschenen [A] en [B] namens de GI en [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn ouders niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] .
2.2.
[voornaam van minderjarige] staat onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 14 september 2019. [voornaam van minderjarige] woont met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing loopt tot 14 september 2019.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
Aan de orde is het verzoek van de GI om haar als voogd over [voornaam van minderjarige] te benoemen op grond van artikel 1:253q en r BW.
De Raad voor de kinderbescherming heeft aangegeven dat het een zeer ongebruikelijk verzoek betreft. De passende weg is dat er door de GI een verzoek tot gezag beëindiging gedaan wordt, de Raad onderzoek doet en afhankelijk van de uitkomsten van het uitgebreide zorgvuldige onderzoek een verzoek bij de rechtbank doet. In het kader van dat onderzoek zal met de ouders worden gesproken. Het is juist dat er wachtlijsten zijn voordat de Raad aan een onderzoek kan beginnen. Dat is geen reden om via een verzoek als het onderhavige tot een gezagswijziging te komen. In het geval er sprake is van de noodzaak tot een spoedbeslissing zijn er andere juridische mogelijkheden.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat indien beide ouders met gezag al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen of het bestaan van de verblijfplaats van de ouders onbekend is, benoemt de rechtbank een voogd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de moeder kort gezegd in de onmogelijkheid verkeert om haar gezag uit te oefenen. Uit de stukken van de GI en de behandeling ter zitting blijkt dat er al maanden geen contact meer is geweest tussen [voornaam van minderjarige] en zijn moeder. De GI kan geen contact krijgen met de moeder. De moeder is uit het zicht van de hulpverlening verdwenen. Zij heeft geen postadres meer. Uit de schaarse informatie die de GI zo nu en dan ontvangt lijkt het er op dat de moeder op straat leeft.
Dit is echter anders ten aanzien van de vader. De GI heeft gesteld dat de verhouding tussen de pleegouders en de vader van [voornaam van minderjarige] sinds kort zo is gebrouilleerd dat zij niet meer kunnen overleggen. Alles moet via pleegzorg en de GI lopen. De GI stelt zich op het standpunt dat bij acute nood er niet gehandeld kan worden. De rechtbank overweegt dat deze stellingen niet de conclusie onderbouwen dat vader niet in staat is zijn gezag uit te voeren.
De rechtbank zal het verzoek van de GI dan ook afwijzen.
Zoals hierboven al is overwogen verkeert de moeder in de onmogelijkheid haar gezag uit te oefenen. Op basis van de al eerder genoemde wetsbepalingen is het gezag van moeder van rechtswege geschorst. Voor de duidelijkheid zal de rechtbank een verklaring voor recht af geven.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat het gezag van de moeder
[de moeder], over de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
van rechtswege is geschorst;
4.2.
bepaalt dat voormelde beslissing wordt aangetekend in het gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van E. Berghuis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.
..