4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor feit 1 en feit 2
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Op 16 december 2018 was ik bij mijn ouders op [adres ] te [plaats] . Ik werd gebeld door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij naar het huis van mijn ouders zou komen.Ineens hoorde ik een harde knal. Dit klonk alsof er iets tegen een raam werd gegooid. Direct hierna hoorde ik nogmaals een knal, dit geluid leek erop alsof er een raam kapot was gegaan. Hierop had ik meteen 112 gebeld, omdat ik direct wist dat het [verdachte] was. Ik liep naar de achterkant van de woning. Ik zag dat [verdachte] daar stond. Toen ik op hem afliep zag ik dat hij met zijn hand iets uit zijn jaszak pakte. Ik zag dat er een mes in zat. Ik zag dat hij het mes vast bleef houden met zijn hand. Hierna ontstond een worsteling. Ik zag dat hij aan het zwaaien was met het mes.
Ik trok mijn T-shirt omhoog en zag vervolgens dat ik steekwonden had in mijn buik. Ik zag ook dat er bloed rond de steekwonden zat.
Mevrouw N.C.A.M. Lachmann , forensisch arts bij de GGD Flevoland, heeft op 24 december 2018 een geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] opgesteld, zakelijk weergegeven:
Uit de gegevens van de SEH blijkt dat aan de buitenzijde van haar rechterborst een
oppervlakkige verwonding zat van 0,4 cm. In de buik zijn drie oppervlakkige steekverwondingen gevonden, deze zijn gehecht.
Op de zijkant van de rechterborst is nu nog een lichtroze plek van 2 x 1 cm met centraal een witte rand te zien met daarin een diepere verwonding die roodbruin is verkleurd. In de buik zijn drie streepvormige littekens te zien van ieder ongeveer 1 cm lengte met daarin hechtingen.
Getuige [getuige] heeft op 16 december 2018 bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2018 omstreeks 00.30 uur bevond ik mij in mijn woning te [plaats] . Op dat moment hoorde ik veel geschreeuw buiten op straat. Ik zag vervolgens 2 personen aan de overkant van de straat staan. Ik zag dat de man tegenover de vrouw stond. Ik zag dat de man deze vrouw op het hoofd sloeg en tegen haar lichaam. Ik hoorde dat de vrouw schreeuwde “doe normaal”.
[slachtoffer] heeft op 16 december 2018 de meldkamer van de politie gebeld. Dit gesprek is woordelijk uitgewerkt:
P: Politie meldkamer. Wat is de locatie van uw noodgeval?
B: [adres ] .
P: Even kijken... [adres ] en wat is er aan de hand?
B: Euh... M’n ex heeft het raam ingeslagen. Meneer [verdachte] .
O: Op de achtergrond gegil van de beller.
B: Mevrouw, hij gaat me steken!
O: Op de achtergrond de beller die huilt en zegt: [verdachte] , doe normaal! [verdachte] , doe normaal!
O: Op de achtergrond een man die zegt:
O: Op de achtergrond een vrouw die zegt: Je bloedt. Je bloedt. Je bloedt.
B: Ik heb gewoon een steek in m'n buik.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2018 kwamen wij bij [adres ] te [plaats] . Ik zag een vrouw. Ik vroeg of zij gestoken was. Wij zagen dat de vrouw haar shirt optilde en ons vier wonden liet zien op haar buik.Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat het raam van de achterdeur van de woonkamer kapot was. Ik zag in de woonkamer glasscherven op de grond liggen. Ik zag een grote baksteen op de grond in de woning liggen. Ik vroeg aan het slachtoffer [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) wat er gebeurd was. Ik hoorde haar verklaren dat zij gestoken was door haar ex-vriend [verdachte] .
[benadeelde partij ] heeft namens Ymere woningbouwvereniging op 16 december 2018 aangifte gedaan en als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon op [adres ] te [plaats] . Op 16 december 2018 omstreeks 00:30 uur hoorde ik opeens een harde knal en glasgerinkel. Ik keek uit het raam en ik zag in mijn achtertuin de ex-vriend van mijn dochter staan. Hij heet [verdachte] . Hij had een steen in zijn hand.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Bewijsoverwegingen
In het bijzonder ten aanzien van feit 1
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tussen aangeefster en verdachte een worsteling heeft plaatsgevonden en dat bij die gelegenheid een mes is gehanteerd. Verdachte en in dat spoor zijn raadsman hebben de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] in twijfel getrokken. Verdachte heeft tegenover de aangifte van [slachtoffer] gesteld dat hij toen en daar geen mes voorhanden heeft gehad, en voorts, dat hij zich op enig moment geconfronteerd wist met aangeefster, die hem met het mes heeft aangevallen. Die aanval heeft aan de zijde van verdachte geresulteerd in letsel aan een hand en schade aan een toen en daar door hem gedragen jas, aldus verdachte. De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of het verdachte is geweest die dat mes heeft gehanteerd.
De rechtbank volgt aangeefster in haar verklaringen dat het verdachte was die het mes heeft getrokken, haar daarmee heeft gestoken en aldus letsel heeft toegebracht. Op grond van de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is gebleken, is onmiskenbaar sprake van een sterk getroebleerde relatie tussen verdachte en aangeefster als ex-partners. Mede in dat licht heeft de worsteling plaatsgehad. Dit brengt de rechtbank tot het betrachten van behoedzaamheid bij de waardering van de verklaringen van hen beiden, en de waardering daarvan voor het bewijs (wat is aangevoerd in de sleutel van noodweer daaronder mede begrepen). De rechtbank overweegt dat aan de raadsman moet worden toegegeven dat die verklaringen weliswaar ook vragen oproepen die niet, althans niet zonder meer, bevredigend zijn beantwoord, maar dat aangeefster in de kern gelijkluidend en consistent heeft verklaard – namelijk dat het verdachte was die het mes heeft getrokken – , terwijl die vragen niet zodanig rechtstreeks raken aan die kern, dat daarom haar verklaringen vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan niet voor het bewijsgebruik in aanmerking komen. Bovendien vindt de rechtbank verankering van de verklaring van aangeefster, zowel in de voor het bewijs gebezigde letselverklaring met betrekking tot het door haar opgelopen letsel als in de verklaring van verdachte dat hij zelf aan een hand een verwonding heeft opgelopen, waarbij die verwonding alleszins het gevolg kan zijn geweest van de worsteling die is ontstaan toen aangeefster het mes uit handen van verdachte heeft gepakt. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn stelling nog gewezen op beschadigingen in de door hem tijdens de worsteling gedragen jas. Volgens zijn verklaring bevestigt het gegeven van die beschadigingen zijn standpunt dat niet hij, maar aangeefster een mes bij zich droeg en tijdens die worsteling dat mes ook tegen hem heeft gebruikt. De rechtbank volgt verdachte daarin niet. Ook in het veronderstelde geval, waarin het mes in oorzakelijk verband moet worden gebracht met die beschadigingen, dwingt dat gegeven niet tot de conclusie dat het door verdachte geschetste scenario zich ook heeft voorgedaan en daarom aan de verklaring van [slachtoffer] op grond van de onbetrouwbaarheid daarvan geen bewijsbetekenis moet worden toegekend. Ook voor die schade heeft te gelden dat deze alleszins het gevolg kan zijn van de worsteling, gelijk hiervoor is overwogen. Daarbij komt, dat een redelijke alternatieve verklaring voor het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel ontbreekt.
Deze bewijswaardering vindt ten slotte steun in de door [getuige] , als een in relatie tot partijen onafhankelijke derde, afgelegde verklaring, waarin als diens bevinding is verwoord dat het de man (verdachte) was die als agressor heeft gehandeld.
Gelet op al het voorgaande hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van aangeefster dan aan wat door en namens verdachte in de sleutel van zijn ontkenning naar voren is gebracht. Dit een en ander betekent dat wat door verdachte ter onderbouwing van het gevoerde noodweerverweer is aangevoerd niet aannemelijk is geworden. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene was die heeft aangevallen, en niet aangeefster. Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet en wordt verworpen.
Nu niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had om aangeefster van het leven te beroven, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, nu zij het letsel van aangeefster, te weten oppervlakkige steekwonden, niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van algemene ervaringsregels en de uiterlijke verschijningsvorm van na te noemen handelingen kan worden gesteld dat het meermalen steken met een mes in zowel de buik als de rechterborst als ook het daarmee maken van steekbewegingen in de richting van een ander, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat die ander, in dit geval aangeefster [slachtoffer] , hierdoor zwaar lichamelijk letsel bekomt. De rechtbank is van oordeel dat uit dit handelen van verdachte moet worden afgeleid dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard. De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.