ECLI:NL:RBMNE:2019:2508

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
16/260535-18, 16/177120-18 (TUL), 16/652883-16 (TUL) en
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en vernieling in het kader van een conflictueuze relatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2019, stond verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling en vernieling. De zaak kwam voort uit een gewelddadig voorval op 16 december 2018, waarbij verdachte, in een conflictueuze relatie met zijn ex-partner, met een mes heeft gestoken en een raam heeft vernield. De rechtbank heeft het bewijs tegen verdachte zorgvuldig gewogen, waarbij de verklaringen van de aangeefster en getuigen cruciaal waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en dat er voldoende bewijs was voor de poging zware mishandeling, maar sprak verdachte vrij van de poging tot moord en zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de ex-partner en de woningbouwvereniging, voor de geleden schade door de vernieling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/260535-18, 16/177120-18 (TUL), 16/652883-16 (TUL) en
21/005507-16 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. G.I. Roos, advocaat te Almere , namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primair
op 16 december 2018 te [plaats] heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair
op 16 december 2018 te [plaats] [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair
op 16 december 2018 te [plaats] heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 16 december 2018 te [plaats] een raam van de woning gelegen aan [adres ] , toebehorende aan [benadeelde partij ] en/of Ymere Woningbouwvereniging, heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling acht hij wel wettig en overtuigend te bewijzen, evenals de onder feit 2 tenlastegelegde vernieling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] niet betrouwbaar zijn en de lezing van verdachte aannemelijker is dan die van aangeefster. Die lezing komt erop neer dat verdachte door aangeefster met een mes is aangevallen en dat zij zichzelf heeft verwond op het moment dat verdachte het mes van haar probeerde af te pakken. Verdachte heeft gehandeld uit noodweer, wat gelet op vorm en inhoud van het tenlastegelegde tot vrijspraak moet leiden.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte was die de steen door het raam van de achterdeur van de woning aan [adres ] heeft gegooid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor feit 1 en feit 2 [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Op 16 december 2018 was ik bij mijn ouders op [adres ] te [plaats] . Ik werd gebeld door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij naar het huis van mijn ouders zou komen. [2] Ineens hoorde ik een harde knal. Dit klonk alsof er iets tegen een raam werd gegooid. Direct hierna hoorde ik nogmaals een knal, dit geluid leek erop alsof er een raam kapot was gegaan. Hierop had ik meteen 112 gebeld, omdat ik direct wist dat het [verdachte] was. Ik liep naar de achterkant van de woning. Ik zag dat [verdachte] daar stond. Toen ik op hem afliep zag ik dat hij met zijn hand iets uit zijn jaszak pakte. Ik zag dat er een mes in zat. Ik zag dat hij het mes vast bleef houden met zijn hand. Hierna ontstond een worsteling. Ik zag dat hij aan het zwaaien was met het mes. [3]
Ik trok mijn T-shirt omhoog en zag vervolgens dat ik steekwonden had in mijn buik. Ik zag ook dat er bloed rond de steekwonden zat. [4]
Mevrouw N.C.A.M. Lachmann , forensisch arts bij de GGD Flevoland, heeft op 24 december 2018 een geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] opgesteld, zakelijk weergegeven:
Uit de gegevens van de SEH blijkt dat aan de buitenzijde van haar rechterborst een
oppervlakkige verwonding zat van 0,4 cm. In de buik zijn drie oppervlakkige steekverwondingen gevonden, deze zijn gehecht. [5]
Op de zijkant van de rechterborst is nu nog een lichtroze plek van 2 x 1 cm met centraal een witte rand te zien met daarin een diepere verwonding die roodbruin is verkleurd. In de buik zijn drie streepvormige littekens te zien van ieder ongeveer 1 cm lengte met daarin hechtingen. [6]
Getuige [getuige] heeft op 16 december 2018 bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2018 omstreeks 00.30 uur bevond ik mij in mijn woning te [plaats] . Op dat moment hoorde ik veel geschreeuw buiten op straat. Ik zag vervolgens 2 personen aan de overkant van de straat staan. Ik zag dat de man tegenover de vrouw stond. Ik zag dat de man deze vrouw op het hoofd sloeg en tegen haar lichaam. Ik hoorde dat de vrouw schreeuwde “doe normaal”. [7]
[slachtoffer] heeft op 16 december 2018 de meldkamer van de politie gebeld. Dit gesprek is woordelijk uitgewerkt:
P: Politie meldkamer. Wat is de locatie van uw noodgeval?
B: [adres ] . [8]
P: Even kijken... [adres ] en wat is er aan de hand?
B: Euh... M’n ex heeft het raam ingeslagen. Meneer [verdachte] .
O: Op de achtergrond gegil van de beller.
B: Mevrouw, hij gaat me steken! [9]
O: Op de achtergrond de beller die huilt en zegt: [verdachte] , doe normaal! [verdachte] , doe normaal!
O: Op de achtergrond een man die zegt: [10]
O: Op de achtergrond een vrouw die zegt: Je bloedt. Je bloedt. Je bloedt.
B: Ik heb gewoon een steek in m'n buik. [11]
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 16 december 2018 kwamen wij bij [adres ] te [plaats] . Ik zag een vrouw. Ik vroeg of zij gestoken was. Wij zagen dat de vrouw haar shirt optilde en ons vier wonden liet zien op haar buik. [12] Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat het raam van de achterdeur van de woonkamer kapot was. Ik zag in de woonkamer glasscherven op de grond liggen. Ik zag een grote baksteen op de grond in de woning liggen. Ik vroeg aan het slachtoffer [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) wat er gebeurd was. Ik hoorde haar verklaren dat zij gestoken was door haar ex-vriend [verdachte] . [13]
[benadeelde partij ] heeft namens Ymere woningbouwvereniging op 16 december 2018 aangifte gedaan en als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon op [adres ] te [plaats] . Op 16 december 2018 omstreeks 00:30 uur hoorde ik opeens een harde knal en glasgerinkel. Ik keek uit het raam en ik zag in mijn achtertuin de ex-vriend van mijn dochter staan. Hij heet [verdachte] . Hij had een steen in zijn hand. [14]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Bewijsoverwegingen
In het bijzonder ten aanzien van feit 1
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tussen aangeefster en verdachte een worsteling heeft plaatsgevonden en dat bij die gelegenheid een mes is gehanteerd. Verdachte en in dat spoor zijn raadsman hebben de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] in twijfel getrokken. Verdachte heeft tegenover de aangifte van [slachtoffer] gesteld dat hij toen en daar geen mes voorhanden heeft gehad, en voorts, dat hij zich op enig moment geconfronteerd wist met aangeefster, die hem met het mes heeft aangevallen. Die aanval heeft aan de zijde van verdachte geresulteerd in letsel aan een hand en schade aan een toen en daar door hem gedragen jas, aldus verdachte. De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of het verdachte is geweest die dat mes heeft gehanteerd.
De rechtbank volgt aangeefster in haar verklaringen dat het verdachte was die het mes heeft getrokken, haar daarmee heeft gestoken en aldus letsel heeft toegebracht. Op grond van de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is gebleken, is onmiskenbaar sprake van een sterk getroebleerde relatie tussen verdachte en aangeefster als ex-partners. Mede in dat licht heeft de worsteling plaatsgehad. Dit brengt de rechtbank tot het betrachten van behoedzaamheid bij de waardering van de verklaringen van hen beiden, en de waardering daarvan voor het bewijs (wat is aangevoerd in de sleutel van noodweer daaronder mede begrepen). De rechtbank overweegt dat aan de raadsman moet worden toegegeven dat die verklaringen weliswaar ook vragen oproepen die niet, althans niet zonder meer, bevredigend zijn beantwoord, maar dat aangeefster in de kern gelijkluidend en consistent heeft verklaard – namelijk dat het verdachte was die het mes heeft getrokken – , terwijl die vragen niet zodanig rechtstreeks raken aan die kern, dat daarom haar verklaringen vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan niet voor het bewijsgebruik in aanmerking komen. Bovendien vindt de rechtbank verankering van de verklaring van aangeefster, zowel in de voor het bewijs gebezigde letselverklaring met betrekking tot het door haar opgelopen letsel als in de verklaring van verdachte dat hij zelf aan een hand een verwonding heeft opgelopen, waarbij die verwonding alleszins het gevolg kan zijn geweest van de worsteling die is ontstaan toen aangeefster het mes uit handen van verdachte heeft gepakt. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn stelling nog gewezen op beschadigingen in de door hem tijdens de worsteling gedragen jas. Volgens zijn verklaring bevestigt het gegeven van die beschadigingen zijn standpunt dat niet hij, maar aangeefster een mes bij zich droeg en tijdens die worsteling dat mes ook tegen hem heeft gebruikt. De rechtbank volgt verdachte daarin niet. Ook in het veronderstelde geval, waarin het mes in oorzakelijk verband moet worden gebracht met die beschadigingen, dwingt dat gegeven niet tot de conclusie dat het door verdachte geschetste scenario zich ook heeft voorgedaan en daarom aan de verklaring van [slachtoffer] op grond van de onbetrouwbaarheid daarvan geen bewijsbetekenis moet worden toegekend. Ook voor die schade heeft te gelden dat deze alleszins het gevolg kan zijn van de worsteling, gelijk hiervoor is overwogen. Daarbij komt, dat een redelijke alternatieve verklaring voor het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel ontbreekt.
Deze bewijswaardering vindt ten slotte steun in de door [getuige] , als een in relatie tot partijen onafhankelijke derde, afgelegde verklaring, waarin als diens bevinding is verwoord dat het de man (verdachte) was die als agressor heeft gehandeld.
Gelet op al het voorgaande hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van aangeefster dan aan wat door en namens verdachte in de sleutel van zijn ontkenning naar voren is gebracht. Dit een en ander betekent dat wat door verdachte ter onderbouwing van het gevoerde noodweerverweer is aangevoerd niet aannemelijk is geworden. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene was die heeft aangevallen, en niet aangeefster. Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet en wordt verworpen.
Nu niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had om aangeefster van het leven te beroven, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, nu zij het letsel van aangeefster, te weten oppervlakkige steekwonden, niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van algemene ervaringsregels en de uiterlijke verschijningsvorm van na te noemen handelingen kan worden gesteld dat het meermalen steken met een mes in zowel de buik als de rechterborst als ook het daarmee maken van steekbewegingen in de richting van een ander, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat die ander, in dit geval aangeefster [slachtoffer] , hierdoor zwaar lichamelijk letsel bekomt. De rechtbank is van oordeel dat uit dit handelen van verdachte moet worden afgeleid dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard. De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 meer subsidiair
op 16 december 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- tijdens een worsteling tussen voornoemd slachtoffer en verdachte met een mes in zijn hand in de richting van het slachtoffer heeft bewogen, en
- meerdere malen het slachtoffer in haar buik en eenmaal in haar rechterborst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 16 december 2018 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk het raam van een achterdeur van de woning gelegen aan [adres ] te [plaats] , toebehorende aan Ymere Woningbouwvereniging heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair
poging tot zware mishandeling;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van drs. J.B. Seinen , klinisch psycholoog, volgt niet dat de bewezen geachte feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland, een behandelverplichting en het meewerken aan het zoeken en vinden van een zinvolle dagbesteding.
Daarnaast heeft hij gevorderd dat de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaar zal opleggen, inhoudend dat verdachte op geen enkele wijze contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer] en zich niet zal ophouden op de adressen [adres ] te [plaats] en [adres ] te [plaats] . Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, moet aan verdachte per overtreding een week hechtenis worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening zal houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) heeft vastgesteld. Voorts is verzocht om bij de strafoplegging in strafmatigende zin in aanmerking te nemen dat verdachte weliswaar gerecidiveerd is, maar dat het bij het onder 1 bewezen geachte feit niet om een voltooid misdrijf maar om een poging gaat. Ten aanzien van verdachtes persoon heeft te gelden dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur impliceert voor verdachte het verlies van zijn woning. Dit alles betekent voor de verdediging dat in het geval van strafoplegging dient te worden volstaan met een gevangenisstraf, waarvan de duur gelijk is aan die welke door verdachte in preventieve hechtenis is doorgebrachte. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het opleggen van een eventueel voorwaardelijk strafdeel en daaraan te verbinden (bijzondere) voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder geldt het volgende.
De aard en ernst van het feitVerdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling. Hij heeft in het bestek van een sterk getroebleerde relatie met zijn ex-partner haar met een mes verwond, door daarmee stekende bewegingen te maken richting haar (boven)lichaam, waarbij hij haar op meer plaatsen heeft geraakt/gestoken. Met zijn agressieve en ongeremde optreden heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Dit feit heeft zich voltrokken in het kader van een relatie, die tussen twee (ex)partners heeft bestaan waarbij verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van geweld richting aangeefster. De impact van het handelen van verdachte blijkt ook uit de toelichting op de door aangeefster gevorderde immateriële schadevergoeding. Naast de littekens als gevolg van de steekwonden kampt aangeefster ook met psychische klachten – PTSS en een (eenmalige) depressieve stoornis – in verband waarmee zij in behandeling is bij een psycholoog.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door – voorafgaand aan voornoemde poging tot zware mishandeling van zijn (ex)partner – een steen te gooien door het raam van de achterdeur van de woning van haar ouders. Dit is een zeer hinderlijk feit dat (bij bewoners en omwonenden) gevoelens van angst veroorzaakt en bovendien overlast bezorgt en materiële schade veroorzaakt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- een uittreksel Justitiële documentatie van 24 januari 2019;
- een reclasseringsadvies van 12 maart 2019, uitgebracht door reclasseringswerker S. Dijkslag ;
- een psychologisch rapport van 7 februari 2019, uitgebracht door drs. J.B. Seinen , klinisch psycholoog;
- de verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 mei 2019 ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden.
Uit de hiervoor benoemde Pro Justitia rapportage blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken in combinatie met een lichte verstandelijke beperking. De relatie tussen aangeefster en verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten – samenhangend met verdachtes beperkte verstandelijke vermogens en persoonlijkheidspathologie – te typeren als een conflictueuze, ongelijkwaardige afhankelijkheidsrelatie in verband waarmee de deskundige de rechtbank adviseert het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Direct voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten deed verdachte een beroep op aangeefster door haar om geld voor sigaretten te vragen, waarop zij in de beleving van verdachte tijdens hun ontmoeting kritisch verwijtende opmerkingen maakte die verdachte vanuit zijn narcistische persoonlijkheidscomponent als krenkende afwijzing ervoer. Deze krenking maakte hem boos en mobiliseerde zijn (oude) woede, hetgeen heeft bijgedragen aan het agressief gehalte van het gedrag van verdachte tijdens de conflictueuze ontmoeting met aangeefster.
De rechtbank neemt dit advies over en concludeert dat het in dit vonnis onder 1 gekwalificeerde misdrijf aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gegeven het strafrechtelijk verleden van verdachte, zoals daarvan blijkt uit het eerder genoemde uittreksel en zijn verleden op het gebied van huiselijk geweld, in combinatie met zijn persoonlijkheidsproblematiek en verstandelijke beperking, schatten de psycholoog en de reclassering het recidiverisico als (matig tot) hoog. Ondanks dat de behandelresponsiviteit niet al te hoog wordt ingeschat, wordt door de psycholoog als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf een training geadviseerd ten behoeve van een betere stress- en agressieregulatie. Verder adviseert de psycholoog langdurig reclasseringstoezicht, praktische ondersteuning bij financieel beheer en communicatie met instanties en een duidelijke dagelijkse structuur in de vorm van werk en dagbesteding. Omdat soortgelijke voorwaarden eerder aan verdachte zijn opgelegd, maar (nog) niet zijn gerealiseerd, wordt aangedrongen op een voortvarender aanpak en stringenter toezicht.
De reclassering adviseert in haar rapport tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf, waaraan de hierna te noemen bijzondere voorwaarden verbonden dienen te worden. Dit advies is in de kern ingegeven door het als hoog ingeschatte gevaar voor herhaling, terwijl de kans op het onttrekken aan die voorwaarden als laag wordt ingeschat. Ook al verloopt het toezicht af en toe moeizaam, verdachte houdt zich wel aan de meldplichtcontacten, aldus de reclassering in haar rapport.
De straf
De rechtbank beoogt met bestraffing mede verdachte ervan te weerhouden om andermaal dergelijke feiten te begaan, in het bijzonder in relatie tot aangeefster [slachtoffer] . De rechtbank zal gelet op de aard en ernst van de feiten verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf, met dien verstande dat het na te noemen deel daarvan vooralsnog niet behoeft te worden tenuitvoergelegd. De rechtbank zal in het spoor van de door de psycholoog en de reclassering gegeven adviezen bijzondere voorwaarden formuleren, zoals hierna te melden. Verdachte heeft zich ter terechtzitting in het geval van strafoplegging bereid verklaard om zich aan die voorwaarden te houden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich volgens afspraak met zijn huidige toezichthouder zal melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* zich inzet om een zinvolle dagbesteding te vinden en te behouden.
Gelet op de inhoud van de in dit vonnis besproken rapporten en adviezen van de even genoemde psycholoog en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat al voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De maatregel
De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
* zich niet ophoudt aan de [adres ] te [plaats] en [adres ] te [plaats] ;
* op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per geval vervangende hechtenis voor een week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Gelet op de inhoud van de in dit vonnis besproken rapporten en adviezen van de even genoemde psycholoog en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] . Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.404,35, waarvan een bedrag van € 404,35 bestaat uit materiële schade en een bedrag van € 10.000,- bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde partij ]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 350,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade van € 404,35 en tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij ]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering, omdat de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces. Een nadere onderbouwing is noodzakelijk om de vordering voor vergoeding in aanmerking te kunnen laten komen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover deze ziet op de reiskosten en de medische kosten, omdat deze onderdelen van de vordering onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de schadepost ‘kleding’ heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade fors te matigen.
[benadeelde partij ]De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer]De schadeposten ‘kleding’ en ‘medische kosten’
De rechtbank stelt vast dat niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade voor zover deze ziet op de schadepost ‘kleding’ en het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de beoordeling en vaststelling van (de omvang van) de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘medische kosten’ ter hoogte van in totaal € 326,02 een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank is van oordeel dat een nadere onderbouwing van deze kostenpost noodzakelijk is om deze voor vergoeding in aanmerking te kunnen laten komen.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor deze delen slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De schadepost ‘reiskosten’
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de reiskosten ter hoogte van in totaal € 65,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, waardeert de rechtbank deze schade op € 1.500,- en zal het immateriële deel van de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal het immateriële deel van de vordering voor wat betreft het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 1.565,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.565,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij ]De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Dit is als zodanig niet door de verdediging betwist. Aangevoerd is dat niet kan worden vastgesteld wat (de omvang van) de schade is , nu de omvang van deze schade niet specifiek is onderbouwd. Op het moment dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, staat het de rechtbank op grond van artikel 6:97 BW echter vrij de omvang van de schade te schatten. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 350,- voor (herstel van de) schade aan de laminaatvloer komt de rechtbank redelijk voor en deze schade zal daarom op dat bedrag worden geschat. De rechtbank zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij ] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 7 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij ] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/177120-18
Bij vonnis van de politierechter Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 september 2018 is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/005507-16
Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 31 mei 2017 is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft op 31 mei 2017 tegen deze uitspraak cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof, voor wat betreft de voorwaardelijk opgelegde straf, bevestigd bij arrest van 4 december 2018. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/652883-16
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 19 april 2017 is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 60a, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair en onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich volgens afspraak met zijn huidige toezichthouder mevrouw J. Friperson zal melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* zich inzet om een zinvolle dagbesteding te vinden en te behouden.
- beveelt dat al deze bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn;
  • legt aan verdachte op
  • beveelt dat verdachte:
  • op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer] ;
  • zich niet ophoudt op de volgende adressen: [adres ] te [plaats] en [adres ] te [plaats] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 1 week hechtenis, tot een maximum van 6 maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.565,-;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.565,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij ]
  • wijst de vordering van [benadeelde partij ] toe tot een bedrag van € 350,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij ] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij ] aan de Staat € 350,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 7 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/177120-18
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij vonnis van 19 september 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/005507-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bij arrest van 31 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/652883-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, bij vonnis van 19 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en P.K. Oosterling – van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 mei 2019.
Mrs. A. Wilken en R. Veldhuisen zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- tijdens een worsteling tussen voornoemd slachtoffer en verdachte met een mes in zijn hand in de richting van het slachtoffer heeft bewogen, en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, het slachtoffer in haar buik, althans haar lichaam en/of eenmaal in haar rechterborst, althans haar lichaam, heeft gestoken, en/of
- meerdere malen met gebalde vuist voornoemd slachtoffer in het gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- meerdere steekwonden in de buik, en/of
- een steekwond in de rechterborst, heeft toegebracht door
- tijdens de worsteling tussen verdachte en voornoemd slachtoffer met een mes in de richting van het lichaam van voornoemd slachtoffer te bewegen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal voornoemd slachtoffer met een mes in haar buik, althans het lichaam te steken, en/of
- eenmaal voornoemd slachtoffer met een mes in haar rechterborst te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- tijdens een worsteling tussen voornoemd slachtoffer en verdachte met een mes in zijn hand in de richting van het slachtoffer heeft bewogen, en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, het slachtoffer in haar buik, althans haar lichaam en/of eenmaal in haar rechterborst, althans haar lichaam, heeft gestoken, en/of
- meerdere malen met gebalde vuist voornoemd slachtoffer in het gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk het raam van een achterdeur van de woning gelegen aan [adres ] te [plaats] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij ] en/of Ymere
Woningbouwvereniging toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2018, genummerd 2018121813025272 opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, doorgenummerd 1 tot en met 1061. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1009.
3.Pagina 1010.
4.Pagina 1011.
5.Een geschrift, te weten een letselverklaring van GGD Flevoland, bladzijde 2.
6.Een geschrift, te weten een letselverklaring van GGD Flevoland, bladzijde 3.
7.Pagina 1023.
8.Pagina 1040.
9.Pagina 1041.
10.Pagina 1042.
11.Pagina 1044.
12.Pagina 1001.
13.Pagina 1002.
14.Pagina 1019.