8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 21 augustus 2018 geprobeerd de moeder van zijn kind te vermoorden. Verdachte heeft daartoe [slachtoffer] vanaf 07.00 uur op staan wachten voor de ingang van haar flat, terwijl hij messen en twee barbecuespiesen bij zich had. Toen [slachtoffer] om 08.45 uur haar flat wilde verlaten, stapte verdachte op haar af en heeft hij haar vrijwel direct meerdere keren gestoken met een mes. [slachtoffer] is daarbij onder andere in haar buik geraakt. Dit heeft een heftige bloeding in haar buik veroorzaakt. Ook zijn daarbij haar darmen geraakt. Verder heeft zij steekwonden over haar gehele bovenlichaam opgelopen. [slachtoffer] is na alert handelen van buurtbewoners met spoed overgebracht naar het AMC te Amsterdam. Tijdens deze overbrenging is haar toestand dermate achteruit gegaan dat een traumahelikopter ter ondersteuning is opgeroepen. Het is te danken aan het adequaat ingrijpen van de buurtbewoners en hulpverlening dat [slachtoffer] niet is komen te overlijden.
Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Naast fysiek letsel heeft verdachte het slachtoffer ook psychisch leed bezorgd. Uit de slachtofferverklaring, die door [slachtoffer] ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat zij iedere dag opnieuw wordt geconfronteerd met de gevolgen – zoals ontsierende littekens op haar lichaam – van verdachtes handelen. Dat dit alles heeft plaatsgevonden voor haar woning, waar zij samen met hún zoon woont, maakt dat dit extra traumatisch is geweest.
Door het onderhavige feit zijn niet alleen het slachtoffer en haar directe omgeving ernstig geschokt, maar ook de rechtsorde. Onderhavig feit is immers niet het eerste voorbeeld van geweld waarbij iemand, al dan niet in huiselijke sfeer, zomaar wordt neergestoken. Dergelijke acties veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 5 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het onderhavige feit niet is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank laat dit, gelet op de ernst van het feit, in zeer geringe mate meewegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage van het NIFP (locatie: Pieter Baan Centrum) van 19 maart 2019, opgesteld door M.J. van Haaren, psychiater,
R. Haveman, GZ-psycholoog en A. Kiers, forensisch milieuonderzoeker (hierna: PBC-rapport). In het PBC-rapport staat dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Desalniettemin is het voor de deskundigen mogelijk gebleken tot enkele diagnostische overwegingen te komen. Vanaf de adolescentie is sprake van middelenproblematiek, namelijk ten aanzien van het gebruik van cannabis en cocaïne. Verdachte zou zich in het verleden in verband met zijn cocaïnegebruik tot tweemaal toe hebben laten opnemen in een verslavingskliniek. Tevens scoorde verdachte positief op cannabis bij een urinecontrole bij aanvang van de observatie. Gezien voornoemde kan niet anders dan worden geconcludeerd dat bij betrokkene sprake moet zijn van een stoornis in het gebruik van cocaïne alsook in het gebruik van cannabis. Ook lijkt verdachte op verschillende leefgebieden te disfunctioneren. Zo is het hem niet gelukt een vaste arbeidsbetrekking, een zelfstandige woonruimte of een stabiele relatie te verkrijgen en blijkt sprake van schulden. Dit zou kunnen wijzen op het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. Onduidelijk blijft of dit disfunctioneren enkel te wijten is aan de voornoemde verslavingsproblematiek of dat daarnaast nog sprake is van meer structurele persoonlijkheidspathologie als oorzakelijke factor hierin. De stoornissen in het gebruik van cannabis en cocaïne waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig.
Straf en maatregel
Tbs-maatregel:
De vraag die de rechtbank voorligt is of een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (i) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan ter beschikking kan worden gesteld indien sprake is van (ii) een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 1 Sr en (iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
I: Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens:
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum concluderen dat ten tijde van het begaan van het feit bij verdachte sprake was van een stoornis in het gebruik van cocaïne alsook in het gebruik van cannabis. Daarnaast stellen de deskundigen vast dat verdachte op verschillende levensgebieden lijkt te disfunctioneren (werk, woonruimte, relatie en schulden) en dat dit disfunctioneren zou kunnen wijzen op het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. Het is echter onduidelijk gebleven of het disfunctioneren van verdachte enkel te wijten is aan die verslavingsproblematiek of dat daarnaast nog sprake is van meer structurele persoonlijkheidspathologie als oorzakelijke factor hierin. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat ten tijde van het begaan van het feit derhalve niet alleen sprake was van een stoornis in middelengebruik, maar dat ook aanwijzingen bestonden van persoonlijkheidspathologie. De omvang daarvan en de oorzakelijke factor in het disfunctioneren van verdachte konden echter niet worden vastgesteld. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat op basis van het PBC-rapport kan worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen geachte feit, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
II: Een misdrijf genoemd in artikel 37a lid 1, onder 1 Sr:
Het door verdachte begane feit is een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
III: De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen:
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording of – ter bescherming van de maatschappij – een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de volgende feiten en omstandigheden. Allereerst heeft het incident plaatsgevonden in de relationele sfeer. De relatie tussen verdachte en slachtoffer was – naar zij beiden hebben verklaard – al langere tijd onrustig. Verdachte heeft op die bewuste dag in al zijn woede de moeder van zijn kind vanaf 07:00 uur opgewacht en haar vervolgens – bijna twee uur later – toen hij haar zag vrijwel onmiddellijk neergestoken Een dergelijke uitbarsting van woede in een relatie, waarbij verdachte en het slachtoffer – door hun gezamenlijke kind – te allen tijde aan elkaar zullen blijven verbonden, en het gegeven dat verdachte geen hulp wenst, vormen naar het oordeel van de rechtbank een potentieel gevaar. Verder neemt de rechtbank in overweging de uitlatingen die verdachte twee uur na het steekincident heeft gedaan, namelijk dat zijn handelen een les moet zijn en dat wanneer iemand aan zijn familie komt, hij hen net zoals het slachtoffer zal neersteken. Deze woede was twee uur na het incident nog prominent aanwezig. Ook heeft de rechtbank deze woede meerdere malen ter terechtzitting waargenomen bij de bespreking van de feiten. Deze boosheid/woede van verdachte brengt hem tot handelen waardoor andere mensen, en in het bijzonder het slachtoffer, gevaar lopen. De rechtbank beziet dit alles tegen de achtergrond van de bewuste weigering van verdachte mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoek, waardoor het beeld van hem tot voorgaande vaststellingen beperkt is gebleven.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen geachte feit en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, uit veiligheidsoogpunt niet verantwoord verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ter beschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot moord, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.
Gevangenisstraf:
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van het feit en de persoon van verdachte, acht de rechtbank ook het opleggen van een gevangenisstraf aangewezen, doch van een minder lange duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe overweegt de rechtbank dat het voor zover bestraffing mede dient ter beveiliging, dat doel toereikend wordt nagestreefd met de aan de verdachte op te leggen tbs-maatregel. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.