ECLI:NL:RBMNE:2019:2486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
7690652
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en schending van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, een besloten vennootschap, heeft op 16 april 2019 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst met de verweerder, die sinds 17 oktober 2016 als Regiomanager in dienst was, te ontbinden. De verzoekster heeft aangevoerd dat de verweerder zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen en dat hij onbereikbaar was voor zowel de werkgever als de bedrijfsarts. Ondanks meerdere waarschuwingen en een loonstopzetting heeft de verweerder geen contact opgenomen met de verzoekster. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster aan de voorwaarden voor ontbinding heeft voldaan, aangezien de verweerder zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het gedrag van de verweerder ernstig verwijtbaar is en dat er een redelijke grond voor ontbinding bestaat. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 juli 2019, en de verweerder is veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn begroot op € 601,00.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7690652 UE VERZ 19-124 HMvd/40201
Beschikking van 24 mei 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.H. van Daal,
tegen:
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 16 april 2019 een verzoekschrift met 12 producties ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
1.2.
De rechtbank heeft [verweerder] bij brief van 16 april 2019 meegedeeld dat het verzoekschrift zal worden behandeld ter zitting op 17 mei 2019 om 10.30 uur. De gemachtigde van [verzoekster] heeft een afschrift van deze oproepingsbrief en een afschrift van het verzoekschrift op 23 april 2019 per deurwaardersexploot betekend aan [verweerder] .
1.3.
Bij brief van 7 mei heeft [verzoekster] het deurwaardersexploot en de producties 13 en 14 ingediend.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2019 plaatsgevonden. [verweerder] is niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken.
1.5.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1987, is sinds 17 oktober 2016 in dienst van [verzoekster] , laatstelijk als Regiomanager. De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
In het najaar van 2018 is [verweerder] enkele keren aangesproken op het feit dat hij onvoldoende bereikbaar was voor zijn medewerkers en niet reageerde op verzoeken of opdrachten van zijn leidinggevende.
2.3.
[verweerder] heeft zich op 26 november 2018 ziek gemeld.
2.4.
Op 17 januari 2019 is [verweerder] bij de bedrijfsarts geweest die oordeelde dat [verweerder] fors beperkt was in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat er sprake was van een verlaagd energieniveau. Het advies aan [verzoekster] was om het contact belangstellend te houden en verder herstel af te wachten.
2.5.
In een waarschuwingsbrief van 21 januari 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] laten weten dat zij contact wilde met [verweerder] in verband met de wederzijdse re-integratieverplichtingen maar dat [verweerder] onbereikbaar is. [verzoekster] heeft [verweerder] in deze brief verzocht om vóór 23 januari 2019 contact op te nemen met [verzoekster] en hem gewaarschuwd dat zijn loon zou worden opgeschort als hij hier geen gehoor aan zou geven.
2.6.
[verweerder] heeft geen contact opgenomen met [verzoekster] . De loonbetaling aan [verweerder] is om die reden vanaf 23 januari 2019 door [verzoekster] opgeschort.
2.7.
Bij brief van 1 februari 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op kantoor en aangekondigd dat, indien hij op 4 februari 2019 niet aanwezig zou zijn voor het gesprek, zijn loon stopgezet zou worden. [verweerder] was op 4 februari 2019 niet aanwezig.
2.8.
Medio februari 2019 laten de bedrijfsarts en de arbodienst [verzoekster] weten dat het hen niet lukt om contact met [verweerder] te hebben.
2.9.
In een brief van 20 februari 2019 heeft [verzoekster] [verweerder] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op kantoor om onder meer een plan van aanpak op te kunnen stellen. In de brief is aangegeven dat als [verweerder] niet zou komen, zijn loon zou worden stopgezet en een ontslagprocedure zou worden opgestart.
2.10.
Op de in de brief aangekondigde datum van 25 februari 2019 is [verweerder] niet verschenen. [verzoekster] heeft daarop bij brief van 1 maart 2019 gemeld dat de loonopschorting per 25 februari 2019 werd omgezet in een loonstopzetting.
2.11.
Op 23 maart 2019 heeft UWV, naar aanleiding van het door [verzoekster] aangevraagde deskundigenoordeel, aangegeven dat zij niet in staat was een oordeel te geven omdat zij geen contact heeft kunnen krijgen met [verweerder] .
2.12.
[verzoekster] heeft op 23 april 2019 aangifte van verduistering van de aan [verweerder] ter beschikking gestelde auto gedaan. De auto is vervolgens op 24 april 2019 door de politie gevonden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens verwijtbaar handelen, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Op grond van artikel 7:671 lid 8 sub b verzoekt [verzoekster] om de ontbindingsdatum op een eerder tijdstip vast te stellen dan artikel 7:671 lid 8 sub a bepaalt. [verzoekster] verzoekt tevens om [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[verzoekster] heeft ter zitting aangegeven haar aanvankelijke vordering betreffende het inleveren van de aan [verweerder] ter beschikking gestelde auto in te trekken omdat de auto inmiddels gevonden is.
3.2.
Ter onderbouwing van haar primaire verzoek heeft [verzoekster] naar voren gebracht dat [verweerder] zijn re-integratieverplichtingen zonder deugdelijke grond en ondanks diverse waarschuwingen en de loonstopzetting, niet is nagekomen. Gelet op dit verwijtbare gedrag en de eerdere waarschuwingen voor het niet bereikbaar zijn en/of het niet uitvoeren van opdrachten kan volgens [verzoekster] niet in redelijkheid van haar worden verlangd om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te laten duren.
3.3.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks daartoe onder meer bij exploot te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Er is dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] .

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld per welke datum er een einde komt aan de arbeidsovereenkomst.
4.2.
Uit artikel 7:671b lid 2 BW, gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW, volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is, herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt en er geen opzegverboden gelden.
4.3.
Het verzoek om ontbinding is primair gegrond op artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. [verzoekster] verwijt [verweerder] - kort gezegd - dat hij zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet heeft nageleefd. Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 BW wijst de kantonrechter een verzoek op die grondslag af als (a.) de werkgever niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt en daarnaast als de werkgever (b.) niet beschikt over een verklaring van een deskundige van het UWV, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is aan deze voorwaarden voldaan. Uit hetgeen hiervoor onder het kopje feiten is weergegeven, volgt dat [verzoekster] [verweerder] meerdere malen heeft gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen en tot twee maal toe een loonsanctie heeft toegepast (eerst: opschorting, vervolgens: stopzetting). Voorts beschikt [verzoekster] weliswaar niet over een deskundigenverklaring van het UWV, maar de oorzaak hiervan is gelegen in de omstandigheid dat de deskundige er, ondanks diverse pogingen daartoe, niet in is geslaagd contact te krijgen met [verweerder] en [verweerder] evenmin heeft gereageerd op verzoeken van UWV om contact op te nemen. [verzoekster] is dus door toedoen van [verweerder] niet in staat een deskundigenverklaring van het UWV te overleggen. Gelet hierop kan in dit geval in redelijkheid niet van [verzoekster] gevergd worden een dergelijke verklaring te overleggen.
4.5.
De kantonrechter stelt voorts vast dat uit de hiervoor weergegeven feiten in voldoende mate valt af te leiden dat [verweerder] zijn - uit de wet voortvloeiende -
re-integratieverplichtingen bij herhaling niet is nagekomen. Meer in het bijzonder is [verweerder] vanaf zijn ziekmelding onbereikbaar geweest voor [verzoekster] en na het eerste gesprek op 17 januari 2019 met de bedrijfsarts ook voor de bedrijfsarts en de Arbodienst. Hij heeft veelvuldig geen opvolging gegeven aan oproepen om contact op te nemen. [verzoekster] heeft [verweerder] daar meerdere waarschuwingen voor gegeven en loonmaatregelen genomen, maar deze hebben geen bijstelling in het gedrag van [verweerder] bewerkstelligd. Ook het dreigen met ontslag heeft geen effect gehad. Voorts is de kantonrechter niet gebleken dat [verweerder] een deugdelijke reden had om niet mee te werken aan zijn re-integratie. Gelet hierop acht de kantonrechter zijn gedrag zodanig laakbaar dat dit te kwalificeren is als ernstig verwijtbaar. Dit geldt temeer nu [verzoekster] [verweerder] eerder, voor zijn ziekmelding, heeft aangesproken op het onvoldoende bereikbaar zijn en het niet uitvoeren van opdrachten.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daaruit vloeit ingevolge het slot van lid 1 van dat artikel voort dat herplaatsing van [verweerder] niet in de rede ligt.
4.7.
Ook volgt uit het voorgaande dat het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit opzegverbod is ingevolge artikel 7:670a lid 1 BW niet van toepassing indien de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW, weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt. Zoals hiervoor is overwogen, doet deze situatie zich hier voor.
4.8.
[verzoekster] heeft verzocht om op grond van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW eerder te ontbinden dan artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW voorschrijft. [verzoekster] heeft dit niet nader onderbouwd. Er is in de gegeven omstandigheden dan ook geen aanleiding om van de in onderdeel b geboden mogelijkheid gebruik te maken. De kantonrechter houdt overeenkomstig de hoofdregel van onderdeel a rekening met de geldende opzegtermijn. Dit leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2019 wordt ontbonden.
4.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 juli 2019.
4.10.
Omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] is op grond van artikel 7:673 lid 7, sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd.
4.11.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft [verzoekster] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
4.12.
Omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht € 121,00
- salaris gemachtigde €
480,00
Totaal € 601,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 601,00;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.