ECLI:NL:RBMNE:2019:2471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
16/652792-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt in professioneel ingerichte kwekerij

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de teelt van 1834 hennepplanten in een professioneel ingerichte kwekerij. Daarnaast was de verdachte opzettelijk in het bezit van 820 gram hennep en had hij een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen in zijn bezit die bestemd waren voor een grootschalige hennepkweek. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de redelijke termijn, aangezien de verdachte pas op 24 december 2018 op de hoogte was van de ontnemingsvordering. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om een bedrag van € 2.190.980,94 aan de Staat te betalen, als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank de normen uit het ontnemingsrapport en het BOOM-rapport hanteerde. De verdediging had aangevoerd dat de berekening niet correct was, maar de rechtbank vond de onderbouwing van de verdediging onvoldoende. De rechtbank concludeerde dat de verdachte uit de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel had genoten en dat er geen aanleiding was om het bedrag te matigen of te verdelen over mogelijke mededaders. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/652792-16 (ontneming)

Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juni 2019

in de ontnemingszaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019, waarbij mr. T. van Haaren-Paulus, officier van justitie, veroordeelde en diens raadsman mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, zijn gehoord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken van het onderzoek, te weten:
- een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van
28 november 2017, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Midden-Nederland (hierna: het ontnemingsrapport);
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 4 juni 2019 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/652792-16;
- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/652792-16.

OVERWEGINGEN

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 20 december 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op een bedrag van € 2.248.680,94.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’, opgesteld op 1 juni 2016 door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM-rapport) en niet van het rapport van 1 november 2010, zoals nu is gedaan in het ontnemingsrapport. Daarnaast zijn de transport- en huurkosten en de afschrijvingskosten van de cannacutters van € 58,- per oogst niet meegenomen in de berekening. Ten slotte is het onaannemelijk dat verdachte alleen heeft gehandeld, zodat het verkregen voordeel moet worden verdeeld over de veroordeelde en de (mogelijke) mededaders.

Het oordeel van de rechtbank

De grondslag van de vordering
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de veroordeelde in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/652792-16 bij vonnis van 4 juni 2019 veroordeeld ter zake van:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de veroordeelde uit de in de strafzaak bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde ook voordeel uit andere strafbare feiten heeft genoten – namelijk uit eerdere teelt van hennep.
Bij het schatten van de omvang van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van:
  • het vonnis met de daarin opgenomen bewijsmiddelen;
  • het ontnemingsrapport met de bijlagen.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in voornoemd ontnemingsrapport, juist is. De verbalisant is bij de berekening uitgegaan van de normen zoals weergegeven in het BOOM-rapport van 1 november 2010. Op 1 juni 2016 is een update van dit rapport geschreven. De veroordeelde heeft de hennepkwekerij grotendeels vóór 1 juni 2016 geëxploiteerd. Los daarvan is door de raadsman onvoldoende onderbouwd op welke onderdelen het BOOM-rapport van 2016 tot een andere berekening zou moeten leiden. Bovendien is het niet evident dat het gebruik van het BOOM-rapport van 2016 gunstiger zou zijn voor de veroordeelde. In laatstgenoemd rapport wordt namelijk uitgegaan van een hogere opbrengstprijs, terwijl de berekening van de kosten ongewijzigd is gebleven. De rechtbank ziet daarom geen reden om van de in het ontnemingsrapport gebruikte normen uit het BOOM-rapport van 2010 af te wijken.
De rechtbank volstaat hieronder met het vermelden van het onderdeel van het ontnemingsrapport waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontleend en met het weergeven van de desbetreffende gevolgtrekking.
Opbrengst
Voor de berekening van de opbrengst uit de hennepteelt wordt uitgegaan van het volgende:
  • een ontnemingsperiode van 15 januari 2014 tot 15 juni 2016. De periode beslaat 125 weken en is vastgesteld aan de hand van de ingangsdatum van het huurcontract met de veroordeelde, namelijk op 1 december 2013, een periode om de kwekerij in te richten, het energieverbruik dat vanaf 16 januari 2014 enorm omhoog gaat en de vervuiling van de in de hennepkwekerij aangetroffen goederen;
  • er waren twee kweekruimtes. In beide kweekruimtes stonden per vierkante meter twaalf henneppotten. Met gebruikmaking van het BOOM-rapport is vastgesteld dat de opbrengst aan hennep per plant minimaal 29,6 gram is;
  • omdat de daadwerkelijke verkoopprijs niet kan worden vastgesteld is uitgegaan van het minimumbedrag dat in het BOOM-rapport wordt genoemd, te weten € 3.280,- per kilogram;
  • er zijn veertien oogsten in de beide kweekruimtes geweest. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van acht weken per oogst bij gebruik van CO²;
  • kweekruimte 1:
  • kweekruimte 2:
Kosten
Voor de kosten van de hennepteelt wordt uitgegaan van het volgende:
  • de veroordeelde betrok de elektriciteit op legale wijze. De elektriciteitskosten inclusief BTW voor beide kweekruimtes bedroegen € 66.080,82;
  • er is in het ontnemingsrapport ten onrechte geen rekening gehouden met de kosten voor huisvesting. De rechtbank zal de door de raadsman opgevoerde huisvestingskosten ad € 57.700,-, die zien op de gehele ontnemingsperiode, meenemen in de berekening;
  • de afschrijvingskosten voor de cannacutters zijn, in het voordeel van de veroordeelde, meegenomen in de ‘kosten knippers’ van € 192,78 per oogst voor kweekruimte 1 en € 192,36 voor kweekruimte 2;
  • de rechtbank gaat ervan uit dat de transportkosten, die door de raadsman verder niet zijn gespecificeerd, zijn meegenomen in de post ‘variabele kosten’ van € 3.056,94 per oogst;
  • de in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het BOOM-rapport berekend;
  • kweekruimte 1:
  • Totale kosten per oogst zijn aldus € 6.366,02;
  • Totale kosten voor 14 oogsten zijn aldus 14 x € 6.366,02 = € 89.124,28;
  • kweekruimte 2:
  • Totale kosten per oogst zijn aldus € 6.353,24;
  • Totale kosten voor 14 oogsten zijn aldus 14 x € 6.353,24 = € 88.945,36.
  • De kosten van elektra en huisvesting bedragen voor 14 oogsten: € 66.080,82 + € 57.700,- = € 123.780,82.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank schat en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor 14 oogsten vast op een bedrag van:
Kweekruimte 1 :
Opbrengst : € 1.247.774,90
Kosten :
€ 89.124,28-/-
Totaal : € 1.158.650,62
Kweekruimte 2 :
Opbrengst : € 1.245.056,50
Kosten :
€ 88.945,36-/-
Totaal : € 1.156.111,14
Kosten elektra : € 66.080,82 -/-
Kosten huisvesting :
€ 57.700,00-/-
Totaal : € 123.780,82

Totaal: € 2.190.980,94

De betalingsverplichting
Van een schending van de redelijke termijn is, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen sprake. Veroordeelde is immers eerst op het moment van betekening van de ontnemingsvordering op 24 december 2018 bekend geraakt met deze procedure en niet al in juni 2016. De rechtbank ziet geen aanleiding om de betalingsverplichting van veroordeelde te verminderen.
De rechtbank zal daarom aan de veroordeelde de verplichting opleggen om ter zake van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voornoemd bedrag van
€ 2.190.980,94 aan de Staat te voldoen.
De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig voornoemd bedrag te matigen, nu niet gebleken is dat de financiële situatie van de veroordeelde betaling van dit bedrag thans, dan wel in de toekomst, niet toe zou laten. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om dit bedrag te verdelen over mogelijke, verder onbekende, mededaders, nu de veroordeelde niet heeft verklaard dat er bij de hennepteelt ook anderen betrokken waren en hij daarom zelf voor het gehele bedrag verantwoordelijk is.

BESLISSING

De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 2.190.980,94.
De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van
€ 2.190.980,94.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en A. Wilken,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019.
Mr. J.F. Haeck is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.