ECLI:NL:RBMNE:2019:2470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
16/652792-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teelt van hennepplanten en opzettelijk aanwezig hebben van hennep in professioneel ingerichte kwekerij

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de teelt van 1834 hennepplanten in een professioneel ingerichte kwekerij, het opzettelijk aanwezig hebben van 820 gram hennep en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen die bestemd zijn voor een grootschalige hennepkweek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met een jaar is overschreden. De verdachte werd op 16 juni 2016 verhoord en in verzekering gesteld, waardoor het vonnis uiterlijk in juni 2018 had moeten worden gewezen, maar dit gebeurde pas in juni 2019. De rechtbank houdt rekening met deze overschrijding in de strafmaat.

De rechtbank oordeelt dat de ernst van de normschending een gevangenisstraf van zes maanden rechtvaardigt, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Dit voorwaardelijke deel is langer dan gebruikelijk, omdat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de bewezen feiten, waarbij de verdachte niet eerder was veroordeeld en de rechtbank rekening hield met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van een illegale markt voor softdrugs, wat de rechtbank zwaar weegt in de strafoplegging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem een gevangenisstraf opgelegd, met een proeftijd van twee jaar voor het voorwaardelijke deel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/652792-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Haaren-Paulus en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 15 april 2016 tot en met 14 juni 2016 te [woonplaats] in een pand aan de [adres] opzettelijk 1834 hennepplanten heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
2.
op 15 juni 2016 te Lelystad stoffen en/of voorwerpen dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
3.
op 15 juni 2016 te Lelystad 820 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Door de raadsman is met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat het voor verdachte volstrekt onduidelijk is op welke vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens wordt gedoeld omdat deze niet nader zijn omschreven, zodat de dagvaarding in zoverre nietig moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt dat voornoemd onderdeel van de tenlastelegging onder feit 2 op zichzelf voldoende feitelijk is omdat de bewoordingen niet alleen kwalificatief zijn, maar ook een feitelijke betekenis hebben. Daarbij komt dat, gelet op de manier waarop de tenlastelegging is opgesteld, waarbij de stoffen en voorwerpen verder zijn uitgewerkt en de vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en gegevens niet, de rechtbank ervan uit gaat dat de steller van de tenlastelegging kennelijk het oog heeft gehad op het strafbare voorhanden hebben van de onder feit 2 genoemde stoffen en/of voorwerpen en niet op de vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en gegevens. Dit heeft, bezien in samenhang met de inhoud van het dossier en het verhandelde te terechtzitting, ook voor de verdediging voldoende duidelijk moeten zijn.
De dagvaarding is derhalve geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 tenlastegelegde en acht het onder 1 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten en daartoe aangevoerd dat het deel van het pand waar de – niet in gebruik zijnde – hennepkwekerij is aangetroffen, door verdachte was onderverhuurd aan [A] en dat verdachte niet wist dat [A] daar een hennepkwekerij exploiteerde. Toen verdachte dat op enig moment te horen kreeg, heeft hij de kwekerij daags daarna met een aantal vrienden willen opruimen. Op dat moment is de politie binnengetreden in het pand.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1, 2 en 3 [1]
In het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij is door verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2016 werd een onderzoek ingesteld in het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] . Op dit adres staat ingeschreven [verdachte] . In het pand bleek een hennepkwekerij aanwezig, waarvan de planten kennelijk waren geoogst. Ik zag in een soort voorraadkamer diverse pallets met goederen en zakken potgrond. Ook zag ik een aantal lichtgewicht groen/grijze gasflessen staan. Rechts van mij stonden ook diverse pallets met goederen. In een grote kweektent trof ik diverse pallets met zwarte jerrycans met daarop de letters A en B. Ik weet dat de groeimiddelen Cocos A en Cocos B gebruikt worden om hennepplanten optimaal te laten groeien. Ik telde de jerrycans en kwam tot de conclusie dat er 319 volle ongebruikte 20 liter jerrycans stonden. Ik telde zeven pallets met elk zestig zakken hydro coco 60/40, vijf zwarte ventilatoren, één doos met zwarte filters, elf dozen met koolstoffilters, drie zakken met tuinaarde, drie grote kachels, zes waterpompen, vijf groen/grijze gasflessen, elf rollen met waterslang, twee Stahlmann kachels, twee Uvonair luchtzuiveringssystemen en twee slakkenhuizen. Op het dak van de kweekruimte stonden ook een aantal dozen. Ik zag dat in deze dozen diverse goederen zaten, namelijk twaalf armaturen, twee hygro-schakelaars, twee kweektenten, twee CO2-boxen (zogenaamde hotbox), één doos met kabels en twee schakelborden voorzien van tijdschakelaars. Onder de portocabin trof ik 28 assimilatielampen aan.
De vier kweekbakken in kweekruimte 1 waren leeg. Ik telde 918 gebruikte lege potten. In de hoek tegen de achterwand trof ik een tafel met hierin twee geïntegreerde cannacutters, waarvan in één henneptoppen lagen. Toen ik het rooster uit de cannacutter haalde, trof ik een hoeveelheid geknipte natte hennepresten aan.
In kweekruimte 2 stonden 916 gebruikte lege potten.
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring dat het hennepplanten waren. Ik stelde voor een representatieve bemonstering een aantal hennepplanten veilig. Deze monsters zijn getest en de test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC. [2]
Uit de ruimlijst hennep volgt dat in het pand ook nog zijn aangetroffen: 28 transformatoren in kweekruimte A en 28 in kweekruimte B, 4 verwarmingselementen en 6 opticlimates. [3]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] vermeldt dat één sealbag met inbeslaggenomen hennep 60 gram hennep bevatte en één sealbag 760 gram hennep. [4]
In een proces-verbaal van bevindingen is door verbalisant [verbalisant 2] geverbaliseerd dat op 15 juni 2016 in het pand één manspersoon nabij de overheaddeur werd aangetroffen en dat zich achterin het pand, in een afgesloten ruimte, nog acht personen bevonden. [5] Onder deze personen bevond zich verdachte. [6]
Getuige [getuige] heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] . Het pand is gehuurd door [verdachte] . De ingangsdatum van het contract is 1 december 2013. [7]
Uit de bij het verhoor gevoegde huurovereenkomst volgt dat de overeenkomst is aangegaan met [naam] , een bedrijf dat door verdachte wordt vertegenwoordigd. [8] Ook de huurbetalingen werden gedaan vanaf een betaalrekening op naam van [naam] . [9]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot het onderzoek naar het energieverbruik voor het bedrijfspand aan de [adres] staat het volgende, zakelijk weergegeven:
Het verbruik in de periode van 25 maart 2013 tot 11 december 2013, de periode voordat verdachte het pand huurde, was 99,94 kilowatt per dag. Het verbruik tijdens de huur van het pand door verdachte was 818,19 kilowatt per dag. [10]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen vast dat het pand aan de [adres] in [woonplaats] door verdachte werd gehuurd. Op het moment dat de politie in dit pand binnentrad, was verdachte daar samen met acht anderen aanwezig.
De verklaring van verdachte dat hij het deel van het pand waarin zich de hennepkwekerij bevond aan [A] heeft onderverhuurd, waarbij door verdachte ook een huurovereenkomst met aangehecht kopie van het identiteitsbewijs van [A] is overgelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de volgende omstandigheden. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie weliswaar verklaard dat hij het pand had onderverhuurd, maar heeft hier verder niet over willen verklaren en ook de naam van de onderhuurder niet willen noemen. Pas toen op de terechtzitting van 21 januari 2019 door de raadsman werd verzocht om [A] te horen als getuige zijn daarna diens personalia verstrekt en kort voor de terechtzitting van 21 mei 2019 is door de raadsman de huurovereenkomst met een kopie van het paspoort van [A] versterkt. [A] , die verder in het dossier niet voorkomt, bleek op 9 februari 2016 te zijn overleden, dus vier maanden voordat de hennepkwekerij door de politie werd aangetroffen. De verklaring van verdachte kan zodoende niet meer bij [A] worden geverifieerd. Verdachte heeft verder ter terechtzitting een onduidelijke verklaring afgelegd over de manier waarop hij de huurpenningen van [A] ontving – namelijk dat hij het niet meer precies wist en dat het bedrag in contanten ergens werd neergelegd of dat het aan zijn vader werd gegeven. De vader van verdachte heeft hier echter niet over verklaard. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat later ene [B] het geld kwam brengen en dat de huurprijs ook nog een aantal maanden na het overlijden van [A] werd betaald. [A] zou volgens de verklaring van verdachte ook de energiekosten aan hem hebben betaald. De rechtbank heeft verdachte hier op de terechtzitting over bevraagd, maar verdachte wist zelf niet wat de hoogte van de energiekosten was en kon niet uitleggen hoe dit dan aan [A] werd doorberekend. Verdachte kon of wilde ook niet verklaren of het een groot of klein bedrag was dat hij naast de huur voor de energie van [A] ontving. Dat [A] zelf bepaalde hoeveel hij voor de energiekosten betaalde, gelooft de rechtbank niet, te meer nu het verdachte was die, via een rekening op naam van zijn bedrijf [naam] , de forse energierekeningen van Liander betaalde.
Ook de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij in het pand niet bij het gedeelte kon komen waar de hennepkwekerij was opgebouwd, omdat dit was afgesloten, vindt geen steun in het dossier nu dit verder nergens uit blijkt.
Ten slotte vindt de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte, nadat hij de hennepkwekerij in een door hem onderverhuurd deel van het pand zou hebben ontdekt, zelf met hulp van vrienden en kennissen, van wie een aantal bovendien antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet en eerder is aangehouden in een hennepkwekerij, ter voorkoming van ontdekking de kwekerij is gaan opruimen, in plaats van dat hij de politie heeft ingelicht over deze hennepkwekerij. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen voorwerpen is het daarbij overigens ook nog de vraag wát er precies is opgeruimd. Ook daar heeft verdachte geen antwoord op kunnen of willen geven.
Het is op grond van vorenstaande dat de rechtbank geen geloof hecht aan de verklaring van verdachte en aan de door hem overgelegde huurovereenkomst met [A] . Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde teelt van hennep en het onder 3 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van hennep wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat het dossier geen enkele aanleiding geeft om te veronderstellen dat verdachte zou stoppen met de teelt van hennep. Alle apparatuur en plantenpotten waren in het pand aanwezig toen de politie daar op 15 juni 2016 binnentrad. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de intentie had om met de onder feit 2 genoemde stoffen en voorwerpen de al bestaande grootschalige kwekerij in stand te houden en acht zij ook het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 15 april 2016 tot en met 14 juni 2016 te [woonplaats] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 1834 planten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 15 juni 2016 te Lelystad stoffen en voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten
20 liter jerrycans met groeimiddelen en
pallets met elk 60 zakken hydro coco 60/40 en
zwarte ventilatoren en
1. doos met zwarte filters en
dozen met koolstoffilters en
dozen met zakken met tuinaarde en
kachels en
waterpompen en
gasflessen en
rollen met waterslang en
verwarmingselementen en
2 UVONAIR luchtzuiveringssystemen en
slakkenhuizen en
armaturen en
2 hygro-schakelaars en
2 kweektenten en
2 CO2 boxen (zogenaamde hotbox) en
1. doos met kabels en
2 schakelborden voorzien van tijdschakelaars en
assimilatielampen en
transformatoren en
6 opticlimates
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
op 15 juni 2016 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 820 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het gegeven dat verdachte geen justitiële documentatie heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de teelt van maar liefst 1834 hennepplanten in een professioneel ingerichte kwekerij, aan het opzettelijk aanwezig hebben van 820 gram hennep en aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen die ervoor bestemd zijn om daarmee (opnieuw) een grootschalige en professionele kweek te realiseren.
In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Met het kweken van hennep worden daarnaast grote illegale winsten behaald en verdachte heeft op die manier een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Ook neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij in zijn ontkenning van het tenlastegelegde een constructie heeft bedacht waarbij hij een inmiddels overleden persoon heeft betrokken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 april 2019 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De straf
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met een jaar is overschreden. Verdachte is op 16 juni 2016 verhoord en in verzekering gesteld, zodat in juni 2018 vonnis had moeten worden gewezen, terwijl dit nu pas in juni 2019 gebeurt. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de strafmaat.
Het bewezen verklaarde is van langer geleden, maar de ernst van de normschending maakt dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Een deel van deze gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen. Daarmee wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. In verband met voornoemde overschrijding van de redelijke termijn zal dit voorwaardelijk deel geen drie, maar vier maanden beslaan.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3, 11 en 11a van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en A. Wilken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2019.
Mr. J.F. Haeck is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 15 april 2016 tot en met 14 juni 2016 te [woonplaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1834 planten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks de periode van 15 juni 2016 te Lelystad stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
een of meer 20 liter jerrycans met groeimiddelen en/of
een of meer pallets met elk 60 zakken hydro coco 60/40 en/of
een of meer zwarte ventilatoren en/of
1. doos met zwarte filters en/of
een of meer dozen met koolstoffilters en/of
een of meer dozen met zakken met tuinaarde en/of
een of meer kachels en/of
een of meer waterpompen en/of
een of meer gasflessen en/of
2 klimaatkasten en/of
een of meer rollen met waterslang en/of
een of meer verwarmingselementen en/of
2 UVONAIR luchtzuiveringssystemen en/of
een of meer slakkenhuizen en/of
een of meer armaturen en/of
2 hygro-schakelaars en/of
2 kweektenten en/of
2 CO2 boxen (zogenaamde hotbox) en/of
1. doos met kabels en/of
2 schakelborden voorzien van tijdschakelaars en/of
een of meer assimilatielampen en/of
een of meer transformatoren en/of
een of meer koolstoffilters en/of
6 opticlinates
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd
waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 820 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 december 2017, genummerd PL0900-2016183861, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 300. Voor zover de rechtbank de los naast dit proces-verbaal in het dossier gevoegde processen-verbaal als bewijsmiddel gebruikt, zal zij deze in de hiernavolgende voetnoten volledig benoemen. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 31 t/m 34.
3.Pagina 44.
4.Pagina 77.
5.Pagina 18.
6.Pagina 35.
7.Pagina 79 en 80.
8.Pagina 83.
9.Pagina 94.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2018, genummerd PL0900-2016183861-83, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, blad 1.