Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling op 13 mei 2019
Rechtbank Midden-Nederland
Op 13 mei 2019 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak tussen een commanditaire vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (verzoekster) en een verweerster die een bedrijfsruimte huurt. De verzoekster vroeg goedkeuring voor een afwijkend huurbeding in de huurovereenkomst, die oorspronkelijk was aangegaan voor een periode van twee jaar, maar later was verlengd naar drieënhalf jaar. De verzoekster stelde dat de huurovereenkomst op 30 juni 2019 zou worden voortgezet voor een aansluitende periode van drie jaar, en vroeg de kantonrechter om goedkeuring van het afwijkend huurbeding, met veroordeling van de verweerster in de proceskosten.
De verweerster voerde verweer en stelde dat de verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek, omdat het verzoek tot goedkeuring niet tijdig was ingediend, namelijk vóór het verstrijken van de initiële huurperiode van twee jaar. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster in beginsel niet ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. De verzoekster voerde aan dat het beroep van de verweerster op de wet misbruik van recht opleverde, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van recht. De kantonrechter verklaarde de verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek en veroordeelde haar in de proceskosten van de verweerster, die werden begroot op € 480,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. Bokx-Boom en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, met een proces-verbaal dat op 27 mei 2019 is verzonden.