ECLI:NL:RBMNE:2019:2360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
UTR 18 / 4144
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de kap van bomen en de vraag naar belanghebbendheid

In deze zaak gaat het om de verlening van een omgevingsvergunning voor de kap van 18 bomen op een parkeerterrein in Baarn, waarbij de eiser stelt dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 22 mei 2019 geoordeeld dat de eiser geen belanghebbende is, omdat zijn woning zich op een afstand van ongeveer 486 meter van het parkeerterrein bevindt en er vanuit zijn woning geen zicht is op de bomen. De rechtbank concludeert dat er geen gevolgen van betekenis zijn voor de woon- of leefsituatie van de eiser.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het bomenbeleidsplan, dat een regeling bevat voor de betrokkenheid van bewoners, niet betekent dat de eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de wet in formele zin, zoals de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan worden getoetst. Het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op deze beginselen. De rechtbank concludeert dat de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen het primaire besluit en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18 / 4144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C. Jonkman en S. Polderman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Baarn een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 18 bomen, die op het parkeerterrein Laanstraat in Baarn staan, onder de voorwaarde dat er 13 bomen herplant zullen worden.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2019. Eiser is in persoon op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser woont aan de [adres] in [woonplaats] . Op 6 juni 2018 heeft verweerder aan de gemeente Baarn een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 18 bomen die op het parkeerterrein Laanstraat in Baarn staan, onder de voorwaarde dat er 13 bomen herplant zullen worden. De woning van eiser ligt hemelsbreed op ongeveer 486 meter afstand van het parkeerterrein Laanstraat. Vanuit de woning en tuin van eiser is er geen zicht op de bomen.
2. Bij brief van 14 juni 2018 heeft eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen belanghebbende is bij het primaire besluit. De reden daarvoor is dat eiser op grote afstand van de bomen nabij het parkeerterrein Laanstraat woont en geen direct omwonende is. Vanuit de woning/het perceel van eiser is er geen zicht op de bomen.
4. Eiser onderkent dat hij strikt genomen geen belanghebbende is bij het primaire besluit, maar voert drie redenen aan waarom hij toch als belanghebbende aangemerkt moet worden. Deze redenen zijn de volgende:
in het Bomenbeleidsplan 2013 – 2023 (het Bomenbeleidsplan) wordt uitgegaan van het belang om de bewoners bij plannen te betrekken en eiser wel aan dit bewonersbegrip voldoet. Eiser verwijst daarbij als voorbeeld naar hoofdstuk 5 van het Bomenbeleidsplan;
er is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft daarbij gewezen op een mail die de wethouder hem op 15 juni 2018, naar aanleiding van zijn bezwaarschrift, heeft gestuurd. In de afsluitende alinea van deze e-mail staat onder meer: ….‘
Los van het feit dat u geen direct omwonende noch ondernemer op of rondom het Parkeerterrein Laanstraat bent, bent u wellicht wel gebruiker van het Parkeerterrein Laanstraat. De teammanager Vergunningverlening & Handhaving zal uw bezwaar beoordelen.’….Volgens eisers heeft de wethouder in deze mail de suggestie gewekt dat het feit dat eiser niet dichtbij parkeerterrein Laanstraat woont, niet in de weg zou staan aan de ontvankelijkheid van zijn bezwaar, maar dat het gebruik van dit parkeerterrein daarvoor voldoende zou zijn;
er is sprake van strijd met het gelijkheidbeginsel omdat verweerder in twee andere gevallen van een ruimer belanghebbende begrip is uitgegaan. Eiser heeft daarbij gewezen op het voornemen om bomen te kappen bij Kasteel Groeneveld en het voornemen om de boom aan de A58 te kappen, welke voornemens beiden niet zijn uitgevoerd vanwege daartegen bestaande bezwaren. Dit terwijl er op beide plekken geen omwonenden zijn en er dus strikt genomen geen belanghebbenden zijn die in hun bezwaren hiertegen ontvankelijk verklaard hadden kunnen worden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een belanghebbende iemand die een rechtstreeks belang heeft bij het betreffende besluit. Conform vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) betekent dit dat eiser een objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang moet hebben bij de verleende omgevingsvergunning, waarmee hij zich onderscheid van anderen. Uitgangspunt daarbij is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij het besluit.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij het primaire besluit. De woning/het perceel van eiser ligt op zo’n 486 meter afstand van het parkeerterrein Laanstraat en er is vanuit zijn woning/perceel geen zicht op de bomen en het parkeerterrein. Er zijn dan ook geen gevolgen van enige betekenis voor de woon- leef- of bedrijfssituatie van eiser. Het feit dat eiser meerdere malen per week gebruik maakt van het parkeerterrein Laanstraat, maak dit niet anders. Dat brengt geen objectief, rechtstreeks, persoonlijk en actueel belang van eiser met zich mee, waarmee hij zich in voldoende mate onderscheidt van anderen.
7. De drie door eiser aangevoerde omstandigheden doen aan het voorgaande niet af.
8. Het Bomenbeleidsplan bevat inderdaad op verschillende punten een regeling ten aanzien van de betrokkenheid van de (directe) bewoners. Zo bevat hoofdstuk 5 van het Bomenbeleidsplan een regeling voor het betrekken van bewoners bij de planvorming in een gebied en hoofdstuk 7 van het Bomenbeleidsplan een regeling met betrekking tot de communicatie met direct betrokken bewoners ten aanzien van ontwikkelingen en beheermaatregelen. Dergelijke beleidsregels kunnen echter geen wijziging met zich meebrengen van het in de Awb (een wet in formele zin) neergelegde belanghebbende begrip. De regelingen zien bovendien slechts op het betrekken van bewoners en de communicatie met bewoners in het proces voorafgaande aan de daadwerkelijke besluitvorming in het kader van het bomenbeleid. Deze regelingen zien niet op de vraag wie vervolgens bij het betreffende besluit als belanghebbende beschouwd moet worden. Deze grond slaagt niet.
9. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidbeginsel slaagt evenmin. Los van het feit dat het het uitgangspunt is dat een wet in formele zin (zoals de Awb) niet aan dergelijke algemene beginselen van behoorlijk bestuur getoetst kan worden, is niet voldaan aan de inhoudelijke vereisten voor een geslaagd beroep op deze beginselen.
10. Conform vaste rechtspraak van de ABRvS is voor een beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat er een concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan, waaraan eiser rechtens te honoreren verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Deze toezegging moet zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, dan wel door een persoon waarvan eiser op goede grond mocht aannemen dat deze daartoe bevoegd was. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2714 en 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1946. De rechtbank is het met eiser eens dat de tekst van de e-mail van 15 juni 2018 niet geheel gelukkig is geformuleerd. Verweerder heeft daarover ter zitting toegelicht dat het niet de bedoeling is geweest eiser de indruk te geven dat hij belanghebbende zou zijn. De wethouder heeft met de e-mail slechts blijk willen geven van haar betrokkenheid. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de tekst van de e-mail geen concrete en ondubbelzinnige toezegging aan eiser bevat dat hij als belanghebbende bij het primaire besluit beschouwd zou worden. Dit betekent dat er van een gerechtvaardigd gewekt vertrouwen waarop eiser zich kan beroepen, geen sprake is.
11. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ziet op een gelijke behandeling in gelijke gevallen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom er in de twee door hem genoemde voorbeelden (de voorgenomen kap van bomen bij Kasteel Groeneveld en de voorgenomen kap van de boom aan de A58) sprake is van gelijke gevallen. Verweerder is niet bekend met deze twee door eiser genoemde voorbeelden. Ter zitting is besproken dat de beide voornemens waarschijnlijk geen voornemens van verweerder waren, maar van een ander bestuursorgaan. Ook is ter zitting besproken dat er mogelijk slechts sprake is geweest van voornemens, die niet (zoals in de onderhavige situatie wel het geval is) tot daadwerkelijke besluiten hebben geleid, waartegen belanghebbenden bezwaar hebben kunnen indienen. Niet gezegd kan dan ook worden dat de twee door eiser genoemde voorbeelden gelijke gevallen zijn met de situatie zoals hier aan de orde.
12. Gezien het voorgaande heeft verweerder eiser terecht niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het primaire besluit. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van M. Huijzer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.