ECLI:NL:RBMNE:2019:2358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
16/659573-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord door moeder en dochter met drugsdealer

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige vrouw en haar moeder, die beiden zijn veroordeeld voor het voorbereiden van moord. De vrouw kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, en haar moeder kreeg 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De zaak begon met een vechtscheiding tussen de vrouw en haar ex-partner, die het beoogde slachtoffer was. De vrouw ontving een sms van een drugsdealer, waarin hij voor 1.100 euro haar ex zou ombrengen met vervuilde drugs. De moeder steunde dit plan en haalde het geld voor haar dochter. Na een ontmoeting met de dealer, die het slachtoffer uiteindelijk niet heeft aangevallen, gaven de vrouw en haar moeder de dealer aan, wat leidde tot de ontdekking van hun plannen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw en haar moeder bewust samenwerkten om de moord voor te bereiden, wat hen ernstig werd aangerekend. De rechtbank nam in haar oordeel mee dat de vrouw psychologische problemen had, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van hun daden. De drugsdealer werd vrijgesproken van de moordvoorbereiding, maar kreeg wel een gevangenisstraf van 3 maanden voor het dealen van cocaïne. De rechtbank legde ook een contactverbod op tussen de vrouwen en het slachtoffer, en zij moesten hem 1.000 euro aan smartengeld betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659573-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de PI Utrecht, locatie HvB Nieuwersluis, te Nieuwersluis.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 november 2018, 14 februari 2019, 9 mei 2019 en 16 mei 2019.
Op 9 mei 2019 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarbij de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd is behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16/659572-18) en [medeverdachte 2] (16/706402-18). Op 16 mei 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt, is beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is op de zitting van 9 mei 2019 gewijzigd. De definitieve tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd om [medeverdachte 2] uit te lokken tot het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van [slachtoffer] dan wel tot het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] dan wel tot het begaan van enig misdrijf tegen die [slachtoffer] ;
feit 2: in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal samen met (een) ander(en) opzettelijk € 1.100,- en mobiele telefoons heeft verworven en/of doorgevoerd en/of voorhanden gehad, terwijl dat geldbedrag en die mobiele telefoons bestemd waren tot het begaan van het opzettelijk en met voorbedachten rade om het leven brengen van [slachtoffer] dan wel opzettelijk en met voorbedachten rade die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd verdachte van dat feit vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dat feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, waarbij er volgens de officier van justitie sprake is geweest van medeplegen en de opzet van verdachten gericht was op de moord op [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
De door de verdediging gevoerde standpunten en verweren worden hierna besproken. Standpunten en verweren die niet van belang zijn voor de beoordeling van de rechtbank, worden niet besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij (al dan niet samen met haar medeverdachte) heeft geprobeerd om [medeverdachte 2] uit te lokken tot het plegen van een moord op [slachtoffer] . Eén van de voorwaarden voor een strafbare uitlokking houdt in dat iemand (de uitlokker) een ander (de uitgelokte) op het idee brengt om een bepaald delict te begaan. Uit de in het dossier opgenomen sms-berichten tussen verdachte en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] en verdachte hebben gesproken over het plan om [slachtoffer] met vervuilde drugs om te brengen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte [medeverdachte 2] op het idee heeft gebracht om [slachtoffer] om te brengen en dus evenmin dat verdachte een poging heeft gedaan om hem daartoe uit te lokken. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
4.3.2
De bewijsmiddelen voor feit 2 [1]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 1]
voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op vrijdag 10 augustus 2018 omstreeks 17.15 uur was ik, verbalisant, aan het werk op het politiebureau te Veenendaal. Tijdens mijn dienst kwam voor mij mevrouw [medeverdachte 1] e/v [verdachte] . Ik hoorde van mevrouw dat haar dochter, [verdachte] , op woensdag 8 augustus 2018 een sms-bericht kreeg van het nummer [telefoonnummer] van een onbekend persoon met de naam ‘ [bijnaam] ’. [bijnaam] sms’te: “Ik ken [slachtoffer] , vraag eens of die wat nodig heeft.” [slachtoffer] , haar ex-man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ), was drugsverslaafd. [verdachte] sms’te terug: “Ik ben niet meer bij [slachtoffer] , hij heeft mij bedreigd, ik ben ondergedoken”. [bijnaam] sms’te terug: “Ik kan jou wel helpen, dan geef je mij € 1.100,-, dan breng ik hem vanavond goed spul, dan ga ik morgen een foute dosis brengen, dan is die gelijk opgeruimd”. [2]
De verklaring van verdachte [medeverdachte 1] afgelegd tegenover verbalisant [verbalisant 2] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
De verdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat zij er helemaal doorheen zat door alles wat haar en haar dochter was aangedaan door haar schoonzoon en dat ze hem daarom dood wilde hebben. [3]
De verklaring van verdachte [medeverdachte 1] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
[verdachte] en [bijnaam] spraken af op het station in Veenendaal. Ik denk dat het woensdag 8 augustus 2018 was. [verdachte] zei tegen me dat ze de dealer onder vier ogen wilde spreken. Ik reed in mijn auto met mijn dochter de parkeerplaats op. [4] Ik zag dat mijn dochter mijn auto uitging en in de auto ging zitten bij de man. [5] [verdachte] voerde het gesprek met hem en belde mij vanuit zijn auto: “Mam hij kan ons helpen, maar hij wil daar € 1.100,- voor hebben”. [6] Mijn dochter zei dat we anders nooit van [slachtoffer] afkwamen en dat niemand ons hielp. Mijn dochter gaf de man alvast € 100,-. Ik zei dat moet dan maar. [7] Ik heb toen € 1.000,- gepind. Ik heb de € 1.000,- aan mijn dochter gegeven. [8]
Een transactieoverzicht betreffende de rekening op naam van [verdachte] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 8 augustus 2018 om 15.35 uur is een bedrag van € 1.000,- opgenomen bij een Rabobankgeldautomaat. [9]
De verklaringen van verdachte [verdachte] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Dezelfde dag, woensdag dacht ik, sprak ik met [bijnaam] af. We hebben om 15.15 uur afgesproken op het parkeerterrein voorbij het station Veenendaal. Ik ben samen met mijn moeder naar het parkeerterrein gereden. Ik ging op de passagiersstoel naast hem zitten. [bijnaam] zei dat het € 1.000,- zou kosten. Voordat ik bij hem instapte had ik al € 100,- van mijn moeder gehad en meegenomen. [10] Direct na deze ontmoeting zijn we naar de Rabobank in Veenendaal gegaan, Raadhuisplein. Mijn moeder heeft toen € 1.000,- gepind. Ik heb hem gebeld dat ik het geld had. Ik hoorde dat hij zei dat ik via google Merino’s in moest toetsen en dan kom je me tegen, daar ben ik dan. Hij parkeerde een plaats verder dan mijn moeder. Ik zag dat het [bijnaam] was. [11]
[bijnaam] bood aan om [slachtoffer] vervuilde drugs aan te bieden. Het plan was om [slachtoffer] met vervuilde drugs om te brengen. [12]
De bevindingen met betrekking tot de telefoon Samsung S8 van [verdachte] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
De telefoon van de verdachte [verdachte] is door de afdeling digitaal forensische opsporing uitgelezen. In de telefoon werden sms-contacten aangetroffen met het nummer [telefoonnummer] . Dit contact was in de telefoon niet ingevoerd met naam. De afzender maakte zich in een sms van 7 augustus 2018 te 23:18:03 bekend als [bijnaam] . [13]
De volgende sms-berichten werden aangetroffen (op de telefoon van verdachte):
To [telefoonnummer] 8-8 20:21:47 wat heb je gegeven
To [telefoonnummer] 8-8 20:23:12 Je heb 1100 gehad [14]
To [telefoonnummer] 9-8 09:33:14 Ja ik kan niet meer missen, leg hem klaar
voor dat geld wat je hebt [15]
4.3.3
Overwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een voorbereidingsmiddel en ook niet van een voorbereidingshandeling. Zowel het ten laste gelegde geldbedrag als de telefoons zijn geschikt om delicten voor te bereiden. Daarvan kan echter niet gezegd worden dat zij in dit geval een rol van betekenis zouden hebben gehad bij het begaan van de ten laste gelegde delicten. De door verdachte gepleegde handelingen kunnen volgens de raadsman hooguit gekwalificeerd worden als een voorbereiding van een voorbereiding en vallen niet onder het bereik van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat verdachte en [medeverdachte 1] bewust en nauw hebben samengewerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van strafbare voorbereiding wanneer de dader opzettelijk middelen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. De voorbereidingsmiddelen staan limitatief in deze wetsbepaling opgesomd. Uit het vijfde lid van voornoemd artikel volgt dat onder voorwerpen ook worden verstaan vermogensrechten. Dat betekent dat ook geld kan worden aangemerkt als voorbereidingsmiddel, indien en voor zover dat bestemd is tot het begaan van een ernstig misdrijf.
Op basis van HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 zijn in de rechtspraak drie criteria ontwikkeld aan de hand waarvan wordt bepaald of een voorwerp is bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf, te weten:
  • I) de uiterlijke verschijningsvorm van het voorbereidingsmiddel;
  • II) het gebruik daarvan;
  • III) het ‘misdadige’ doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
Dit betekent dat niet alleen de aard en het gebruik van het voorwerp, maar ook de intentie van verdachte meeweegt bij het bewijs van de kennelijke bestemming. Het opzet is hierin gelegen dat er moet worden vastgesteld dat verdachte het voorwerp overeenkomstig de kennelijke bestemming wilde gebruiken. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9358).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] € 1.100,-- voorhanden hebben gehad. Zij hebben dit bedrag overhandigd aan [medeverdachte 2] met als doel dat [medeverdachte 2] voor dit geldvervuilde drugs aan [slachtoffer] zou bezorgen om hem daarmee om het leven te brengen.
Anders dan in het door de raadsman aangehaald Helikoper-arrest, is in dit geval geen sprake van voorbereiding van voorbereiding. Het geld was immers, zoals hiervoor overwogen, bestemd om aan een drugsdealer te betalen die het beoogde misdrijf zou begaan. De rechtbank ziet niet dat de telefoons die verdachte onder zich had bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf, zodat de rechtbank op dat punt niet tot een bewezenverklaring komt.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt reeds dat de opzet van de voorbereiding was gericht op de dood van [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] om het leven wilden brengen. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat inname van vervuilde drugs ook daadwerkelijk tot de dood kan leiden.
Gelet op de planmatige voorbereiding en het tijdsverloop tussen het eerste contact met [medeverdachte 2] over de mogelijkheid om [slachtoffer] van het leven te beroven en de betaling van € 1.100,-, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelegenheid heeft gehad tot nadenken over en zich rekenschap kon geven van de betekenis en gevolgen van haar voorgenomen daad. Dat betekent dat sprake was van voorbedachte raad. De gedragingen van verdachte dienen dan ook te worden aangemerkt als voorbereiding van moord. Mede ook gelet op de op dit misdrijf gestelde straf (een levenslang gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar), is sprake van strafbare voorbereiding.
Uit vorenstaande bewijsmiddelen blijkt dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het voorbereiden van de moord op [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte 1] was blijkens haar voor het bewijs gebezigde verklaring op de hoogte van het misdadige plan om [slachtoffer] om het leven te brengen en stond daar ook achter. Verdachte is telkens samen met de medeverdachte naar de afspraken met [medeverdachte 2] gegaan. Daarvoor is de auto van de medeverdachte gebruikt. Medeverdachte heeft voor het door [medeverdachte 2] gevraagde geld gezorgd. Verdachte heeft het geld aan [medeverdachte 2] gegeven. Daarbij komt dat ook toen het erop leek dat [medeverdachte 2] zich niet aan de gemaakte afspraak hield, verdachte en medeverdachte gezamenlijk op [medeverdachte 2] zijn afgegaan en beiden hebben geprobeerd [medeverdachte 2] te bewegen om het geld terug te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank was er gelet op dit alles sprake van ‘medeplegen’.
De rechtbank merkt nog op dat het dossier, anders dan verdachte heeft aangevoerd, geen enkel aanknopingspunt biedt voor het (kennelijke) standpunt van verdachte dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. De sms-berichten waar de verdediging dat standpunt op baseert, zijn niet anders te begrijpen dan dat verdachte het betaalde geld terug wilde, omdat [slachtoffer] nog in leven was en [medeverdachte 2] derhalve zijn afspraak om hem om te leggen, niet was nagekomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, zoals dat hieronder in rubriek 5 bewezen is verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 8 augustus 2018 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te laten beroven,
opzettelijk 1100 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
welk geldbedrag bestemd was tot het begaan van dat voornoemde misdrijf,
immers was dit geldbedrag bedoeld om vervuilde drugs te laten kopen en
daarmee die [slachtoffer] van het leven te laten beroven en/of was dit geldbedrag bedoeld als beloning voor om het leven brengen van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder feit 2bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van voorbereiding van moord.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht bij Reclassering Nederland;
 een ambulante behandelverplichting bij Fivoor;
 een contactverbod met [slachtoffer] ;
 een locatieverbod voor wat betreft de straat waar [slachtoffer] woonachtig is.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te
oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van bewezenverklaring, verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Met betrekking tot de strafmaat heeft de raadsman er op gewezen dat het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate valt toe te rekenen, dat verdachte een
first offenderis, dat het recidiverisico op een geweldsincident als matig wordt ingeschat, dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan en dat zij bereid is om zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft samen met haar mededader, haar moeder, voorbereidingshandelingen uitgevoerd die zagen op het om het leven brengen van [slachtoffer] , haar toenmalige partner, met wie zij in (vecht)scheiding lag. Met het oog daarop hebben zij een drugsdealer € 1.100,- betaald voor de levering van vervuilde drugs. Dat deze voorbereiding uiteindelijk niet heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] is geenszins aan de verdachte te danken.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat zij voorbereidingshandelingen heeft getroffen om het slachtoffer, de vader van haar kinderen, van zijn meest kostbare bezit te beroven: zijn leven. Het spreekt voor zich, maar is ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring naar voren gekomen, dat verdachtes handelen grote impact heeft gemaakt op het slachtoffer.
Door een dergelijk feit wordt de rechtsorde bovendien op ernstige wijze geschokt en ontstaan in de samenleving gevoelens van onveiligheid.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte omtrent de door haar gepleegde handelingen (tot op zekere hoogte) openheid van zaken heeft gegeven.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van 9 oktober 2018 is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van levens- en/of geweldsdelicten met justitie in aanraking is gekomen. Het strafblad van verdachte zal dan ook niet in het voor- of nadeel van verdachte worden meegewogen.
Door M.M. Sprock, psychiater, en H.E.W. Koornstra, psycholoog, is onderzoek gedaan naar de verdachte. Uit hun rapportages van respectievelijk 20 februari 2019 en 6 maart 2019 blijkt dat er in de rapporten overeenstemming bestaat wat betreft de conclusies en het advies. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte een lichte verstandelijke beperking heeft, waaruit narcistische en antisociale persoonlijkheidsproblematiek voortvloeit. Volgens de psychiater treedt deze problematiek vooral op de voorgrond in periodes en situaties waarin de draagkracht van verdachte ernstig wordt overschreden. Volgens de psychiater is er daarnaast sprake van verslavingsproblematiek, waarbij momenteel een stoornis in het gebruik van benzodiazepines aanwezig is. Beide deskundigen adviseren om het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. De psychiater merkt daartoe op dat de verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig waren en verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden.
De rechtbank neemt voornoemd advies van de gedragsdeskundigen over en maakt dit tot de hare. Verdachte zullen de feiten dan ook in verminderde mate worden toegerekend.
Volgens de psychiater is er na gebruik van risico-taxatieinstrumenten en klinisch oordeel sprake van weinig tot redelijke bescherming bij een ingeschat matig risico op geweldsrecidive. Beide gedragsdeskundigen adviseren ter voorkoming van recidive (en wat de psychiater betreft: ook ter verfijning van de diagnostiek) om in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, in een ambulant kader hulpverlening op te leggen onder meer gericht op het vergroten van verdachtes copingvaardigheden en het aanpakken van emotieregulatieproblemen. De psycholoog acht het daarnaast van groot belang dat verdachte voortdurende ondersteuning krijgt om haar leven zelfstandig te kunnen leiden. Ook de psychiater is van oordeel dat verdachte ondersteuning van externe en praktische aard nodig heeft om herhaling te voorkomen. Daarbij denkt de psychiater aan begeleiding bij het contact met haar kinderen en hulp op het vlak van huisvesting, dagbesteding, financiën (bewindvoering) en opvoeding. Naar het oordeel van de psychiater kan verder een contactverbod worden overwogen. Controle op middelengebruik en medicatiegebruik zal volgens de psychiater eveneens dienen te gebeuren, omdat dergelijk gebruik het gedrag van verdachte kan beïnvloeden en haar uit balans kan brengen. Om verdachte psychisch te ondersteunen, haar gedrag te sturen met inachtneming van haar lage IQ en de diagnostiek te verfijnen is ambulante hulpverlening in de vorm van forensische outreachende begeleiding/behandeling zinvol.
Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven dat zij zich aan alle door de rechtbank op te leggen voorwaarden zal houden.
De op te leggen straf
De rechtbank is – rekening houdend met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor min of meer soortgelijke feiten worden opgelegd – van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse gevangenisstraf.
Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen zal een deel hiervan voorwaardelijk worden opgelegd. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank, met uitzondering van het gevorderde locatieverbod, de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden verbinden. Het gevorderde locatieverbod acht de rechtbank niet opportuun.
De rechtbank zal anders dan de officier van justitie heeft gevorderd niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden bevelen omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De op te leggen straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat met de door de rechtbank op te leggen straf de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
De straf die aan verdachte wordt opgelegd is hoger dan de straf die aan medeverdachte [medeverdachte 1] , de moeder van verdachte, wordt opgelegd. Bij de strafbepaling heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het aandeel van verdachte in de strafbare voorbereiding groter is dan het aandeel van haar moeder. Verdachte heeft haar moeder bij haar plan betrokken om haar ex om te brengen en is in zoverre ten opzichte van haar moeder de initiatiefnemer.
In hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een andersluidend oordeel te komen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.690,97. Dit bedrag bestaat uit € 90,97 materiële schade (bestaande uit de kostenposten ‘eigen risico zorgkosten’ ad € 75,77 en ‘reiskosten’ ad € 15,20) en € 2.600,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Zij heeft, nu sprake is geweest van medeplegen, gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair, gelet op het gevoerde pleidooi tot integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld een fors lager bedrag aan immateriële schade toe te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd. Deze schade zal dan ook worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 90,97.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde immateriële schade lijdt of heeft geleden. De rechtbank begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.090,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De wettelijke rente vangt aan op de dag (13 augustus 2018) dat [slachtoffer] door de politie op de hoogte werd gebracht van het bewezen verklaarde. Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met medeverdachte [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.090,97, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte en haar mededader niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte of haar mededader is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 46, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
15 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 5 dagen na haar invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich daarna zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich ambulant onder behandeling zal stellen bij Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener haar geeft voor de behandeling.
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , behalve in het geval de Raad voor de Kinderbescherming hier in het kader van de omgang met haar kinderen toestemming voor geeft. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.090,97 (zegge: duizendnegentig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade en een bedrag van € 90,97 aan materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.090,97 (zegge: duizendnegentig euro en zevenennegentig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen hechtenis. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018
tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meerdere anderen, althans alleen, heeft gepoogd om
[medeverdachte 2] , althans een onbekend gebleven persoon, door in artikel 47, eerste
lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door
een belofte en/of (een) gift(en) en/of het verschaffen van inlichtingen en/of
middelen en/of gelegenheid, te bewegen [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven te (laten) beroven, althans die [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te (laten)
brengen, althans enig misdrijf te begaan, door tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen:
- aan die [medeverdachte 2] , althans aan die onbekend gebleven persoon, heeft verzocht,
althans de opdracht heeft gegeven, om die [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten
rade om het leven te brengen, althans die [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en/of
- inlichtingen heeft gegeven aan die [medeverdachte 2] , althans aan die onbekend gebleven
persoon, welke persoon (te weten: [slachtoffer] ) van het leven beroofd moest
worden en/of op welk adres
die [slachtoffer] verblijft en/of
- 1100 euro, althans enig geldbedrag, voor het plegen van dit misdrijf en/of
als beloning voor het plegen van dit misdrijf aan die [medeverdachte 2] , althans aan die
onbekend gebleven persoon, heeft betaald althans heeft gegeven,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
2.
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus
2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te (laten) beroven, althans die
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te
(laten) brengen,
opzettelijk 1100 euro, althans enig geldbedrag en/of
een of meerdere mobiele telefoons (Samsung Galaxy S5 en/of Samsung Galaxy S8),
heeft verworven en/of heeft doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
welk geldbedrag en/of mobiele telefoon(s) bestemd waren tot het begaan van dat vernoemde misdrijf,
immers was dit geldbedrag bedoeld om (vervuilde) drugs te (laten) kopen en
daarmee die [slachtoffer] van het leven te (laten) beroven en/of zwaar lichamelijk
letsel toe te (laten) brengen en/of was dit geldbedrag bedoeld als beloning
voor om het leven brengen van die [slachtoffer] althans voor het toe brengen van
zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] en/of zijn de opdrachten tot het levens- en/of
geweldsdelict middels die mobiele telefoon(s) gegeven althans is de communicatie middels de mobiele telefoon(s) gegaan.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksdossier 034Pruik/MD3R018109 (einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, District Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 489 en een aanvulling daarop doorgenummerd 490 tot en met 501.
2.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , pag. 159.
3.Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m aanhouding van verdachte [medeverdachte 1] van [verbalisant 2] , pag. 98.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] (d.d. 11 augustus 2018), pag. 109.
5.Idem, pag. 110.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] (d.d. 15 augustus 2018), pag. 122.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] (d.d. 11 augustus 2018), pag. 110.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] (d.d. 15 augustus 2018), pag. 122.
9.Transactieoverzicht Rabobank rekening ten name van [verdachte] , pag. 220.
10.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] (d.d. 12 augustus 2018), pag. 55.
11.Idem, pag. 56.
12.Proces-verbaal van de terechtzitting van 20 november 2018, inhoudende onder meer de verklaring van verdachte [verdachte] , pag. 4.
13.Proces-verbaal ‘sms Samsung S8 [verdachte] ’ van [verbalisant 3] , pag. 227.
14.Idem, pag. 228.
15.Idem, pag. 231.