ECLI:NL:RBMNE:2019:2357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
16/659572-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord door moeder en dochter met betrokkenheid van drugsdealer

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige vrouw en haar moeder, die beiden zijn veroordeeld voor het voorbereiden van moord. De vrouw kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, en haar moeder kreeg 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam voort uit een vechtscheiding tussen de vrouw en haar ex-partner, die het beoogde slachtoffer was. De vrouw had contact met een drugsdealer, die voor 1.100 euro haar ex met vervuilde drugs zou ombrengen. De moeder steunde dit plan en zorgde voor de financiering door 1.000 euro te pinnen. De rechtbank oordeelde dat de vrouwen bewust en nauw samenwerkten om de moord voor te bereiden, wat hen ernstig werd aangerekend. De rechtbank nam in haar oordeel mee dat de vrouw psychologische problemen had, maar dat dit haar niet volledig ontsloeg van verantwoordelijkheid. De drugsdealer werd vrijgesproken van de moordvoorbereiding, maar kreeg wel een gevangenisstraf van 3 maanden voor het dealen van cocaïne. De rechtbank legde ook een contactverbod op tussen de vrouwen en het slachtoffer, en zij moesten hem 1.000 euro aan smartengeld betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van de voorbereidingshandelingen en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659572-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 november 2018, 9 mei 2019 en 16 mei 2019.
Op 9 mei 2019 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarbij de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd is behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16/659573-18) en [medeverdachte 2] (16/706402-18). Op 16 mei 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Het verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt, is beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is op de zitting van 9 mei 2019 gewijzigd. De definitieve tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primair:in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd om [medeverdachte 2] uit te lokken tot het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van [slachtoffer] dan wel tot het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op die [slachtoffer] dan wel tot het begaan van enig misdrijf tegen die [slachtoffer] ;
en voor het geval het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden,
subsidiair:dat zij bij het voorgaande opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft;
feit 2:
primair: in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal samen met (een) ander(en) opzettelijk € 1.100,- en mobiele telefoons heeft verworven en/of doorgevoerd en/of voorhanden gehad, terwijl dat geldbedrag en die mobiele telefoons bestemd waren tot het begaan van het opzettelijk en met voorbedachten rade om het leven brengen van [slachtoffer] dan wel opzettelijk en met voorbedachten rade die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
en voor het geval het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden,
subsidiair: dat zij bij het voorgaande opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd verdachte van die feiten vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat er volgens de officier van justitie sprake is geweest van medeplegen en dat de opzet van verdachten gericht was op de moord op [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
De door de verdediging gevoerde standpunten en verweren worden hierna besproken. Standpunten en verweren die niet van belang zijn voor de beoordeling van de rechtbank, worden niet besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij (al dan niet samen met haar medeverdachte) heeft geprobeerd om [medeverdachte 2] uit te lokken tot het plegen van een moord op [slachtoffer] dan wel dat zij (subsidiair) medeplichtig is geweest bij dat misdrijf. Eén van de voorwaarden voor een strafbare uitlokking is dat iemand (de uitlokker) een ander op het idee brengt om een bepaald delict te begaan. Uit de in het dossier opgenomen sms-berichten tussen verdachte(n) en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] en verdachte(n) hebben gesproken over het plan om [slachtoffer] met vervuilde drugs om te brengen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 2] op het idee heeft gebracht om [slachtoffer] om te brengen en dus evenmin dat verdachte een poging heeft gedaan om hem daartoe uit te lokken. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
4.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [1]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 1]
voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op vrijdag 10 augustus 2018 omstreeks 17.15 uur was ik, verbalisant, aan het werk op het politiebureau te Veenendaal. Tijdens mijn dienst kwam voor mij mevrouw [verdachte] e/v [medeverdachte 1] . Ik hoorde van mevrouw dat haar dochter, [medeverdachte 1] , op woensdag 8 augustus 2018 een sms-bericht kreeg van het nummer [telefoonnummer] van een onbekend persoon met de naam ‘ [bijnaam] ’. [bijnaam] sms’te: “Ik ken [slachtoffer] , vraag eens of die wat nodig heeft.” [slachtoffer] , haar ex-man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ), was drugsverslaafd. [medeverdachte 1] sms’te terug: “Ik ben niet meer bij [slachtoffer] , hij heeft mij bedreigd, ik ben ondergedoken”. [bijnaam] sms’te terug: “Ik kan jouw wel helpen, dan geef je mij € 1.100,-, dan breng ik hem vanavond goed spul, dan ga ik morgen een foute dosis brengen, dan is die gelijk opgeruimd”. [2]
De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd tegenover verbalisant [verbalisant 2] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
De verdachte verklaarde dat zij er helemaal doorheen zat door alles wat haar en haar dochter was aangedaan door haar schoonzoon en dat ze hem daarom dood wilde hebben. [3]
De verklaring van verdachte [verdachte] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
[medeverdachte 1] en [bijnaam] spraken af op het station in Veenendaal. Ik denk dat het woensdag 8 augustus 2018 was. [medeverdachte 1] zei tegen me dat ze de dealer onder vier ogen wilde spreken. Ik reed in mijn auto met mijn dochter de parkeerplaats op. [4] Ik zag dat mijn dochter mijn auto uitging en in de auto ging zitten bij de man. [5] [medeverdachte 1] voerde het gesprek met hem en belde mij vanuit zijn auto: “Mam hij kan ons helpen, maar hij wil daar € 1.100,- voor hebben”. [6] Mijn dochter zei dat we anders nooit van [slachtoffer] afkwamen en dat niemand ons hielp. Mijn dochter gaf de man alvast € 100,-. Ik zei dat moet dan maar. [7] Ik heb toen € 1.000,- gepind. Ik heb de € 1.000,- aan mijn dochter gegeven. [8]
Een transactieoverzicht betreffende de rekening op naam van [medeverdachte 1] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 8 augustus 2018 om 15.35 uur is een bedrag van € 1.000,- opgenomen bij een Rabobankgeldautomaat. [9]
De verklaringen van verdachte [medeverdachte 1] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Dezelfde dag, woensdag dacht ik, sprak ik met [bijnaam] af. We hebben om 15.15 uur afgesproken op het parkeerterrein voorbij het station Veenendaal. Ik ben samen met mijn moeder naar het parkeerterrein gereden. Ik ging op de passagiersstoel naast hem zitten. [bijnaam] zei dat het € 1.000,- zou kosten. Voordat ik bij hem instapte had ik al € 100,- van mijn moeder gehad en meegenomen. [10] Direct na deze ontmoeting zijn we naar de Rabobank in Veenendaal gegaan, Raadhuisplein. Mijn moeder heeft toen € 1.000,- gepind. Ik heb hem gebeld dat ik het geld had. Ik hoorde dat hij zei dat ik via google Merino’s in moest toetsen en dan kom je me tegen, daar ben ik dan. Hij parkeerde een plaats verder dan mijn moeder. Ik zag dat het [bijnaam] was. [11]
[bijnaam] bood aan om [slachtoffer] vervuilde drugs aan te bieden. Het plan was om [slachtoffer] met vervuilde drugs om te brengen. [12]
De bevindingen met betrekking tot de telefoon Samsung S8 van [medeverdachte 1] – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
De telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] is door de afdeling digitaal forensische opsporing uitgelezen. In de telefoon werden sms-contacten aangetroffen met het nummer [telefoonnummer] . Dit contact was in de telefoon niet ingevoerd met naam. De afzender maakte zich in een sms van 7 augustus 2018 te 23:18:03 bekend als [bijnaam] . [13]
De volgende sms-berichten werden aangetroffen (op de telefoon van verdachte):
To [telefoonnummer] 8-8 20:21:47 wat heb je gegeven
To [telefoonnummer] 8-8 20:23:12 Je heb 1100 gehad [14]
To [telefoonnummer] 9-8 09:33:14 Ja ik kan niet meer missen, leg hem klaar
voor dat geld wat je hebt [15]
4.3.3
Overwegingen van de rechtbank
I. Bruikbaarheid van de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor het bewijs
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank voor het bewijs gebruikte processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] uitgesloten dienen te worden van het bewijs. Hierbij heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte op 10 augustus 2018 zelf naar het politiebureau is gegaan en aldaar allereerst mededelingen heeft gedaan ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] . Op geen enkel moment is tijdens dit gesprek aan verdachte de cautie gegeven, terwijl dit gelet op de manier waarop [verbalisant 1] informatie bij verdachte probeerde los te krijgen wel had gemoeten. Nu verdachte de cautie niet is gegeven en verdachte evenmin is gewezen op haar recht op consultatie- en verhoorbestand, is volgens de raadsman sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim is dermate ernstig dat voornoemde processen-verbaal uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of aan de verdachte de cautie moet worden gegeven gaat het erom of sprake is van een verhoorsituatie als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, en of sprake is van vragen die strekken tot de vaststelling van de (mate van) betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit.
Verdachte is op 10 augustus 2018 het politiebureau te Veenendaal binnengelopen en heeft toen aangegeven dat zij iets wilde vertellen wat niet goed was. Verdachte is vervolgens apart genomen en heeft tegenover verbalisant [verbalisant 1] een verklaring afgelegd (zie proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , pag. 159-160).
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant 1] (pag. 162) volgt dat de hiervoor bij de bewijsmiddelen weergegeven geuite mededelingen door verdachte spontaan tot stand zijn gekomen. Verder volgt uit dit verhoor van getuige [verbalisant 1] dat na deze door verdachte gedane mededelingen het gesprek tussen [verbalisant 1] en verdachte voor korte tijd is onderbroken en dat [verbalisant 1] overleg heeft gevoerd met haar collega’s. Hierna heeft [verbalisant 1] het gesprek met verdachte hervat en heeft zij geprobeerd om meer informatie van verdachte los te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat vanaf dat moment – na de onderbreking voor [verbalisant 1] voor overleg – een verhoorsituatie ontstond als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte had dan ook vanaf dat moment de cautie moeten worden gegeven.
Met betrekking tot het recht van verdachte op rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat de niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor (door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit) op grond van artikel 27c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering mededeling dient te worden gedaan van het, in artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gewaarborgde, recht om zich te doen bijstaan door een raadsman.
Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op het moment dat verdachte op 10 augustus 2018 spontane mededelingen deed aan verbalisant [verbalisant 1] , geen sprake was van een verhoorsituatie als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte kon bij het doen van de bedoelde spontane mededelingen noch aan voornoemde bepalingen, noch aan artikel 6 EVRM aanspraak op rechtsbijstand ontlenen. Na de onderbreking was echter wel sprake van een verhoorsituatie. Na de onderbreking had verdachte dan ook gewezen moeten worden op haar recht op verhoorbijstand.
Nu verdachte op het moment dat er op 10 augustus 2018 een verhoorsituatie ontstond, te weten na de onderbreking van het gesprek met verbalisant [verbalisant 1] , niet de cautie is gegeven en ook niet is gewezen op haar recht op verhoorbijstand, is sprake van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Aan deze vormverzuimen verbindt de rechtbank als gevolg dat de verklaring die verdachte ten overstaan van [verbalisant 1] heeft afgelegd na de genoemde onderbreking, zal worden uitgesloten van het bewijs.
De spontane mededelingen van verdachte voor de bedoelde onderbreking, kunnen wel worden gebruikt voor het bewijs. Dat geldt ook voor de verklaring die verdachte heeft afgelegd tegenover verbalisant [verbalisant 2] bij de voorgeleiding in verband met de aanhouding van verdachte.
De rechtbank ziet geen beletsels om dit laatste proces-verbaal te gebruiken voor het bewijs (zie ‘proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding’ van verbalisant [verbalisant 2] , pag. 97-98). Uit dit proces-verbaal blijkt immers dat aan verdachte voorafgaand aan haar verklaring de cautie is gegeven en dat zij is gewezen op recht op consulatie- en verhoorbijstand.
De rechtbank heeft in hetgeen de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal heeft aangevoerd en ook overigens bij het onderzoek ter terechtzittingen geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de, voor verdachte belastende processen-verbaal moet worden getwijfeld. Hierbij heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat de betreffende processen-verbaal op ambtseed zijn opgemaakt en wat hun inhoud betreft bovendien ook steun vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier.
II.
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een voorbereidingsmiddel en ook niet van een voorbereidingshandeling. Zowel het ten laste gelegde geldbedrag als de telefoons zijn geschikt om delicten voor te bereiden. Daarvan kan echter niet gezegd worden dat zij in dit geval een rol van betekenis zouden hebben gehad bij het begaan van de ten laste gelegde delicten. De door verdachte gepleegde handelingen kunnen volgens de raadsman hooguit gekwalificeerd worden als een voorbereiding van een voorbereiding en vallen niet onder het bereik van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bewust en nauw hebben samengewerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van strafbare voorbereiding wanneer de dader opzettelijk middelen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. De voorbereidingsmiddelen staan limitatief in deze wetsbepaling opgesomd. Uit het vijfde lid van voornoemd artikel volgt dat onder voorwerpen ook worden verstaan vermogensrechten. Dat betekent dat ook geld kan worden aangemerkt als voorbereidingsmiddel, indien en voor zover dat bestemd is tot het begaan van een ernstig misdrijf.
Op basis van HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 zijn in de rechtspraak drie criteria ontwikkeld aan de hand waarvan wordt bepaald of een voorwerp is bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf, te weten:
  • I) de uiterlijke verschijningsvorm van het voorbereidingsmiddel;
  • II) het gebruik daarvan;
  • III) het ‘misdadige’ doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
Dit betekent dat niet alleen de aard en het gebruik van het voorwerp, maar ook de intentie van verdachte meeweegt bij het bewijs van de kennelijke bestemming. Het opzet is hierin gelegen dat er moet worden vastgesteld dat verdachte het voorwerp overeenkomstig de kennelijke bestemming wilde gebruiken. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9358).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] € 1.100,-- voorhanden hebben gehad. Zij hebben dit bedrag overhandigd aan [medeverdachte 2] met als doel dat [medeverdachte 2] voor dit geld [slachtoffer] vervuilde drugs zou bezorgen om hem daarmee om het leven te brengen.
Anders dan in het door de raadsman aangehaald Helikoper-arrest, is in dit geval geen sprake van voorbereiding van voorbereiding. Het geld was immers, zoals hiervoor overwogen, bestemd tot het bekostigen van de drugs waarmee het beoogde misdrijf zou worden begaan. De rechtbank ziet niet dat de telefoons die verdachte onder zich had bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf, zodat de rechtbank op dat punt niet tot een bewezenverklaring komt.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt reeds dat de opzet van de voorbereiding was gericht op de dood van [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] om het leven wilden brengen. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat inname van vervuilde drugs ook daadwerkelijk tot de dood kan leiden.
Gelet op de planmatige voorbereiding en het tijdsverloop tussen het eerste contact met [medeverdachte 2] over de mogelijkheid om [slachtoffer] van het leven te beroven en de betaling van € 1.100,-, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelegenheid heeft gehad tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en gevolgen van haar voorgenomen daad. Dat betekent dat sprake was van voorbedachte raad. De gedragingen van verdachte dienen dan ook te worden aangemerkt als voorbereiding van moord. Mede ook gelet op de op dit misdrijf gestelde straf (een levenslang gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar), is sprake van strafbare voorbereiding.
Uit vorenstaande bewijsmiddelen blijkt dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het voorbereiden van de moord op [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als eerste contact gekregen met [medeverdachte 2] . Tijdens dat contact is het plan tot stand gekomen om [slachtoffer] met vervuilde drugs om het leven te brengen. Verdachte was op de hoogte van het misdadige plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, en stond daar blijkens haar eigen verklaring ook achter. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] telkens naar de afspraken met [medeverdachte 2] gereden. Verdachte heeft voor het door [medeverdachte 2] gevraagde geld gezorgd. Medeverdachte heeft het geld aan [medeverdachte 2] gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank was er gelet op dit alles sprake van ‘medeplegen’. Daarbij komt dat ook toen het erop leek dat [medeverdachte 2] zich niet aan gemaakte afspraak hield, verdachte en medeverdachte gezamenlijk op [medeverdachte 2] zijn afgegaan en beiden hebben geprobeerd [medeverdachte 2] te bewegen om het geld terug te betalen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, zoals dat hieronder in rubriek 5 bewezen is verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2 primair.
op 8 augustus 2018 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te laten beroven,
opzettelijk 1100 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
welk geldbedrag bestemd was tot het begaan van dat vernoemde misdrijf,
immers was dit geldbedrag bedoeld om vervuilde drugs te laten kopen en
daarmee die [slachtoffer] van het leven te laten beroven en/of was dit geldbedrag bedoeld als beloning voor om het leven brengen van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder feit 2bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van voorbereiding van moord.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
 een contactverbod met [slachtoffer] ;
 een locatieverbod voor wat betreft de straat waar [slachtoffer] woonachtig is.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te
oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat en de strafmodaliteit geen verweer gevoerd.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 21 november 2018 geschorst. De raadsman heeft verzocht – in het geval de rechtbank een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen, maar verdachte de mogelijkheid te geven om de procedure in hoger beroep in vrijheid af te wachten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met haar mededader, zijnde haar dochter, voorbereidingshandelingen uitgevoerd die zagen op het om het leven brengen van [slachtoffer] , haar toenmalige schoonzoon, met wie haar dochter in (vecht)scheiding lag. Met het oog daarop hebben verdachte en haar dochter een drugsdealer € 1.100,- betaald voor de levering van vervuilde drugs. Dat deze voorbereiding uiteindelijk niet heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] is geenszins aan de verdachte te danken.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat zij voorbereidingshandelingen heeft getroffen om het slachtoffer, de vader van haar kleinkinderen, van zijn meest kostbare bezit te beroven: zijn leven. Het spreekt voor zich, maar is ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring naar voren gekomen, dat verdachtes handelen grote impact heeft gemaakt op het slachtoffer.
Door een dergelijk feit wordt de rechtsorde bovendien op ernstige wijze geschokt en ontstaan in de samenleving gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat zij geen openheid van zaken heeft gegeven en daarmee geen verantwoordelijkheid neemt voor haar daden.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van 25 maart 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk delict met justitie in aanraking is gekomen.
Het strafblad van verdachte zal dan ook niet in het voor- of nadeel van verdachte worden meegewogen.
Verdachte is onderzocht door een A.W.M.M. Stevens, psychiater en drs. A.J. Klumpenaar. In hun rapporten van respectievelijk 10 en 12 oktober 2018 wordt weergegeven dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor psychische, gedrags- en/of psychiatrische problemen en dat dit ook niet het geval was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Verder zijn er op grond van deze onderzoeken geen aanwijsbare problemen waarvoor hulp geïndiceerd is.
In het rapport van de reclassering van het Leger des Heils staat dat er geen problemen zijn op de diverse leefgebieden. De kans op recidive kan in verband met de ontkenning niet worden ingeschat.
De op te leggen straf
De rechtbank is – rekening houdend met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor min of meer soortgelijke feiten worden opgelegd – van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse gevangenisstraf.
Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen zal een deel hiervan voorwaardelijk worden opgelegd. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met [slachtoffer] verbinden. Het gevorderde locatieverbod acht de rechtbank niet opportuun.
De rechtbank zal anders dan de officier van justitie heeft gevorderd niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden bevelen omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De op te leggen straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is echter van oordeel dat met de op te leggen straf de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
De straf die aan verdachte wordt opgelegd is lager dan de straf die aan medeverdachte [medeverdachte 1] , de dochter van verdachte, wordt opgelegd. Bij de strafbepaling heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het aandeel van medeverdachte [medeverdachte 1] in de strafbare voorbereiding groter is dan het aandeel van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] wilde haar ex-partner laten ombrengen. Zij heeft verdachte, haar moeder, bij dit plan betrokken en is in verhouding tot verdachte dan ook de initiatiefnemer.
In hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een andersluidend oordeel te komen.
De voorlopige hechtenis
Bij de beoordeling of het afgegeven bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis in dit geval moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving, het slachtoffer en de veroordeelde af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – zoals dit hiervoor is weergegeven – en de gevangenisstraf die wordt opgelegd.
Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De detentie van verdachte herleeft nu dus weer.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.690,97. Dit bedrag bestaat uit € 90,97 materiële schade (bestaande uit de kostenposten ‘eigen risico zorgkosten’ ad € 75,77 en ‘reiskosten’ ad € 15,20) en € 2.600,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Zij heeft, nu sprake is geweest van medeplegen, gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair, gelet op het gevoerde pleidooi tot integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld een fors lager bedrag aan immateriële schade toe te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd. Deze schade zal dan ook worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 90,97.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde immateriële schade lijdt of heeft geleden. De rechtbank begoot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 1.000,--.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.090,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De wettelijke rente vangt aan op de dag (13 augustus 2018) dat [slachtoffer] door de politie op de hoogte werd gebracht van het bewezen verklaarde. Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met medeverdachte [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.090,97, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte en haar mededader niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte of haar mededader is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 46, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.090,97 (zegge: duizendnegentig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade en een bedrag van € 90,97 aan materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.090,97 (zegge: duizendnegentig euro en zevenennegentig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen hechtenis. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018
tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meerdere anderen, althans alleen, heeft gepoogd om
[medeverdachte 2] , althans een onbekend gebleven persoon, door in artikel 47, eerste
lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door
een belofte en/of (een) gift(en) en/of het verschaffen van inlichtingen en/of
middelen en/of gelegenheid, te bewegen [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven te (laten) beroven, althans die [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te (laten)
brengen, althans enig misdrijf te begaan, door tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen:
- aan die [medeverdachte 2] , althans aan die onbekend gebleven persoon, heeft verzocht,
althans de opdracht heeft gegeven, om die [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten
rade om het leven te brengen, althans die [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en/of
- inlichtingen heeft gegeven aan die [medeverdachte 2] , althans aan die onbekend gebleven
persoon, welke persoon (te weten: [slachtoffer] ) van het leven beroofd moest
worden en/of op welk adres die [slachtoffer] verblijft en/of
- 1100 euro, althans enig geldbedrag, voor het plegen van dit misdrijf en/of
als beloning voor het plegen van dit misdrijf aan die [medeverdachte 2] , althans aan die
onbekend gebleven persoon, heeft betaald althans heeft gegeven,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus
2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
heeft gepoogd om [medeverdachte 2] , althans een onbekend gebleven persoon, door in
artikel 47, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht vermelde
middelen, te weten door een belofte en/of (een) gift(en) en/of het verschaffen
van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid, te bewegen om [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te (laten) beroven,
althans die [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te (laten) brengen, althans enig misdrijf te begaan,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere
momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10
augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam
is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft, door
- 1000 euro, althans enig geldbedrag, te pinnen (bedoeld als beloning voor
het (opzettelijk en met voorbedachten rade) van het leven beroven van die
[slachtoffer] , althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] )
en/of
- bij die [medeverdachte 2] in de auto te stappen en/of (vervolgens) hem de woorden toe
te voegen "Ik heb vertrouwen in jou" en/of (vervolgens) 1000 euro, althans
enig geldbedrag te overhandigen (bedoeld als beloning voor het (opzettelijk
en met voorbedachten rade) van het leven beroven van die [slachtoffer] , althans het
toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] ) en/of
- een of meerdere malen de auto te besturen naar de ontmoeting(en) met
voornoemde [medeverdachte 2] en/of
- een of meerdere malen met die [medeverdachte 2] te sms'en en/of te whatsappen althans
te communiceren over het uitvoeren van het (opzettelijk en met voorbedachten
rade) om het leven brengen van die [slachtoffer] ;
2.
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus
2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te (laten) beroven, althans die
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te
(laten) brengen, opzettelijk 1100 euro, althans enig geldbedrag, en/of
een of meerdere mobiele telefoons (Samsung Galaxy S5 en/of Samsung Galaxy S8),
heeft verworven en/of heeft doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
welk geldbedrag en/of mobiele telefoon(s) bestemd waren tot het begaan van dat vernoemde misdrijf,
immers was dit geldbedrag bedoeld om (vervuilde) drugs te (laten) kopen en
bij toediening althans inname daarvan die [slachtoffer] van het leven te (laten)
beroven en/of zwaar lichamelijk letsel toe te (laten) brengen en/of was dit
geldbedrag bedoeld als beloning voor om het leven brengen van die [slachtoffer]
althans voor het toe brengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] en/of zijn de opdrachten tot het levens- en/of geweldsdelict middels die mobiele telefoon(s) gegeven althans is de communicatie middels de mobiele telefoon(s) gegaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus
2018 tot en met 10 augustus 2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te (laten) beroven, althans
die [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe
te (laten) brengen,
opzettelijk 1100 euro, althans enig geldbedrag, en/of
een of meerdere mobiele telefoons (Samsung Galaxy S5 en/of Samsung Galaxy S8),
heeft verworven en/of heeft doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
welk geldbedrag en/of mobiele telefoon(s) bestemd waren tot het begaan van dat vernoemde misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere
momenten in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 augustus
2018 te Veenendaal, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft, door
- 1100 euro, althans enig geldbedrag, te pinnen (bedoeld als beloning voor het
(opzettelijk en met voorbedachten rade) van het leven beroven van die [slachtoffer] ,
althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] ) en/of
- bij die [medeverdachte 2] in de auto te stappen en/of (vervolgens) hem de woorden toe
te voegen "Ik heb vertrouwen in jou" en/of (vervolgens) 1100 euro, althans
enig geldbedrag te overhandigen (bedoeld als beloning voor het (opzettelijk en
met voorbedachten rade) van het leven beroven van die [slachtoffer] , althans het
toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] ) en/of
- een of meerdere malen de auto te besturen naar de ontmoeting(en) met
voornoemde [medeverdachte 2] en/of
- een of meerdere malen met die [medeverdachte 2] te sms'en en/of te whatsappen althans
te communiceren (middels die voornoemde mobiele telefoons) over het uitvoeren van het (opzettelijk en met voorbedachten rade) om het leven brengen van die [slachtoffer] ;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksdossier 034Pruik/MD3R018109 (einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, District Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 489 en een aanvulling daarop doorgenummerd 490 tot en met 501.
2.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , pag. 159.
3.Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m aanhouding van verdachte [verdachte] van [verbalisant 2] , pag. 98.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (d.d. 11 augustus 2018), pag. 109.
5.Idem, pag. 110.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (d.d. 15 augustus 2018), pag. 122.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (d.d. 11 augustus 2018), pag. 110.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (d.d. 15 augustus 2018), pag. 122.
9.Transactieoverzicht Rabobank rekening ten name van [medeverdachte 1] , pag. 220.
10.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] (d.d. 12 augustus 2018), pag. 55.
11.Idem, pag. 56.
12.Proces-verbaal van de terechtzitting van 20 november 2018, inhoudende onder meer de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] , pag. 4. Dit proces-verbaal is op vordering van de officier van justitie en met toestemming van de raadsman van verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2019 aan het dossier van verdachte [verdachte] toegevoegd.
13.Proces-verbaal ‘sms Samsung S8 [medeverdachte 1] ’ van [verbalisant 3] , pag. 227.
14.Idem, pag. 228.
15.Idem, pag. 231.