Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
4.De beoordeling
5.De beslissing
woensdag 12 juni 2019 te 9.30 uur, waar NSR zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen onder 4.13 is overwogen;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2019 geoordeeld over de vraag of NS Reizigers B.V. (NSR) verplicht is om onregelmatigheids-toeslag (ORT) te betalen over bovenwettelijke vakantiedagen van de werknemer [eiser]. De werknemer, die sinds 1982 als machinist bij NSR werkt, vorderde een verklaring voor recht dat de vaststellingsovereenkomst tussen NSR en de vakbonden, waarin is bepaald dat er geen recht bestaat op ORT over bovenwettelijke vakantiedagen, in strijd is met dwingend recht. De kantonrechter oordeelde dat de cao-bepaling dat ORT niet verschuldigd is over bovenwettelijke vakantiedagen nietig is, omdat artikel 7:639 BW bepaalt dat een werknemer recht heeft op loon tijdens vakantie, en dat dit ook geldt voor bovenwettelijke vakantiedagen. De rechter concludeerde dat de in de cao opgenomen vrije uren gelijk te stellen zijn aan vakantiedagen in de zin van de wet, en dat NSR dus ORT verschuldigd is over deze vrije uren. De vordering van [eiser] tot betaling van ORT over de bovenwettelijke vakantiedagen werd toegewezen, met de mogelijkheid voor NSR om de hoogte van de vordering te betwisten in een vervolgprocedure.