Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
woensdag 12 juni 2019 te 9.30 uur, waar NSR zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen onder 4.13 is overwogen;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een machinist in dienst van NS Reizigers B.V. (NSR), en zijn werkgever over de betaling van onregelmatigheids-toeslag (ORT) tijdens het opnemen van bovenwettelijke vrije uren. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat de vaststellingsovereenkomst tussen NSR en de vakbonden, waarin was bepaald dat er geen recht op ORT over deze vrije uren bestond, in strijd was met dwingend recht. De kantonrechter oordeelde dat de in de cao opgenomen vrije uren gelijkgesteld moeten worden aan vakantiedagen in de zin van artikel 7:634 BW, en dat NSR derhalve ORT verschuldigd is over deze vrije uren. De rechter concludeerde dat de cao-bepaling die ORT uitsloot over bovenwettelijke vakantiedagen nietig was, en dat de vaststellingsovereenkomst geen effect had op de aanspraak van de eiser op ORT. De kantonrechter heeft NSR veroordeeld tot betaling van ORT aan de eiser over de opgenomen bovenwettelijke vakantiedagen, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt en de eiser op onregelmatige tijden werkt. Tevens werd de mogelijkheid voor hoger beroep open gesteld.