Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). 2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder zich tot de gemeenteraad had moeten wenden ter zake van het al dan niet verlenen van een verklaring van geen bedenkingen, voordat hij op de aanvraag om omgevingsvergunning van eisers had beslist. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het aanwijzingsbesluit van de raad van de gemeente Woerden van 21 mei 2013 onverbindend is en dat daardoor een verklaring van geen bedenkingen ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor vereist is.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder bij brief van 14 maart 2019 aan de rechtbank meegedeeld dat de gemeenteraad op 7 maart 2019 heeft besloten om de verklaring van geen bedenkingen voor de gevraagde activiteiten te weigeren. In verband daarmee heeft verweerder het besluit van 19 juli 2017, waarbij de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd, gehandhaafd.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eisers zich uitsluitend richt tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor huwelijkssluitingen en voor een proeflokaal in de galerie. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich dan ook tot de weigering van de omgevingsvergunning ten behoeve van deze twee activiteiten.
5. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels van het geldende bestemmingsplan “ [adres] ” zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden bestemd voor:
a. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend op de begane grond van gebouwen;
b. instandhouding van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor zover de gronden op de verbeelding als “cultuurhistorisch waardevol gebouw” zijn aangeduid;
c. ontsluiting voor auto's ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting";
d. water en waterhuishouding;
e. theesalon /lunchroom, proeflokaal, en bijbehorend terras uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
f. verhuur van vaartuigen, zijnde kano’s, sups's en sloepen;
g. recreatief nachtverblijf, uitsluitend op verdiepingsvloeren;
i. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten tot een oppervlakte van ten hoogste 60 m² binnen de bedrijfsgebouwen en 10 m² elders op het perceel;
j. extensief recreatief (mede) gebruik;
m. ten hoogste één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
n. daarbij horende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen.
6. De rechtbank stelt vast dat de genoemde activiteiten, te weten de huwelijkssluitingen en het proeflokaal, in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan ‘ [adres] ’. Immers, het sluiten van huwelijken past niet in één van de hiervoor genoemde activiteiten als bedoeld in artikel 3.1 van de planregels, terwijl het hebben van een proeflokaal uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’.
7. De conclusie van het voorgaande is dat voor bedoelde activiteiten een omgevingsvergunning is vereist en dat verweerder, gelet op de strijdigheid met het bestemmingsplan en het limitatief imperatief stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo in beginsel gehouden was om deze vergunning te weigeren.
Verweerder heeft, gelet op het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid van de Wabo, beoordeeld of er mogelijkheden zijn toch medewerking aan de gewenste activiteiten te verlenen.
Verweerder heeft echter, onder verwijzing naar het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 7 maart 2019 tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen, te kennen gegeven niet te willen afwijken van het recent vastgestelde bestemmingsplan, nu daarin uitdrukkelijk een keuze is gemaakt met betrekking tot de gewenste gebruiksmogelijkheden van het perceel.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede gezien de weigering van de verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de in het recent vastgestelde bestemmingsplan gemaakte keuzes. Dat eisers deze in het bestemmingsplan gemaakte keuzes geen juiste keuze vinden, is hier niet meer aan de orde. Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen om middels een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c van de Wabo af te wijken van het bestemmingsplan.
8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 2.27 van de Wabo bezien in samenhang met artikel 6.5 van het Bor. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand. Inhoudelijk blijft het besluit van verweerder dus gelden.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen eisers het griffierecht te vergoeden.