ECLI:NL:RBMNE:2019:2317

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
UTR 17/3551
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor huwelijkssluitingen en proeflokaal in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor huwelijkssluitingen en een proeflokaal. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.H. Hartman, hadden een vergunning aangevraagd voor activiteiten in een galerie, maar de gemeenteraad van Woerden had de verklaring van geen bedenkingen geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad in redelijkheid kon vasthouden aan het bestemmingsplan, dat deze activiteiten niet toestond. De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak van 19 december 2018, verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder had dit gedaan door de gemeenteraad te laten besluiten om de verklaring van geen bedenkingen te weigeren. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eisers gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven omdat het gebrek was hersteld. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.280,- en het griffierecht van € 333,- aan eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3551

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2019 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.H. Hartman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigden: mr. S. de Rijke, F.E. Vorrink en D.W. Kasbergen).
Als derde-partijen heeft aan het geding deelgenomen:
[A] , [B] , [C] , [D] , [E] en [F], te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. Y.M.G. van den Heerik.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geweigerd aan [eisers] en [eisers] een omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten op het [adres] :
- huwelijkssluitingen in de hooimijt, bedrijfsgebouw van de galerie;
- proeflokaal in de galerie;
- detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, -gekweekte of gedeelde producten met een oppervlakte van meer dan 60 m² in de gebouwen en meer dan 10 m² op het perceel;
- terrassen op een andere locatie dan aangegeven op de plankaart behorende bij het bestemmingsplan Meije 300;
- kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten waarvan de bedrijvigheid zich niet richt op cultuureducatie, recreatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen gebruik.
Eisers alsmede [eisers] en [eisers] . hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. [eisers] en [eisers] . hebben het beroep ter zitting van de rechtbank ingetrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eiseres [eisers] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partijen [A] , [G] , [E] en [F] zijn eveneens verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 19 december 2018 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 13 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 14 maart 2019 het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 7 maart 2019 aan de rechtbank toegezonden. Bij dat besluit heeft de gemeenteraad de verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geweigerd ten behoeve van de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning.
Partijen hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 15 mei 2019 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder zich tot de gemeenteraad had moeten wenden ter zake van het al dan niet verlenen van een verklaring van geen bedenkingen, voordat hij op de aanvraag om omgevingsvergunning van eisers had beslist. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het aanwijzingsbesluit van de raad van de gemeente Woerden van 21 mei 2013 onverbindend is en dat daardoor een verklaring van geen bedenkingen ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor vereist is.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder bij brief van 14 maart 2019 aan de rechtbank meegedeeld dat de gemeenteraad op 7 maart 2019 heeft besloten om de verklaring van geen bedenkingen voor de gevraagde activiteiten te weigeren. In verband daarmee heeft verweerder het besluit van 19 juli 2017, waarbij de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd, gehandhaafd.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eisers zich uitsluitend richt tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor huwelijkssluitingen en voor een proeflokaal in de galerie. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich dan ook tot de weigering van de omgevingsvergunning ten behoeve van deze twee activiteiten.
5. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels van het geldende bestemmingsplan “ [adres] ” zijn de voor 'Recreatie' aangewezen gronden bestemd voor:
a. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend op de begane grond van gebouwen;
b. instandhouding van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor zover de gronden op de verbeelding als “cultuurhistorisch waardevol gebouw” zijn aangeduid;
c. ontsluiting voor auto's ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting";
d. water en waterhuishouding;
e. theesalon /lunchroom, proeflokaal, en bijbehorend terras uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
f. verhuur van vaartuigen, zijnde kano’s, sups's en sloepen;
g. recreatief nachtverblijf, uitsluitend op verdiepingsvloeren;
h. een galerie;
i. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten tot een oppervlakte van ten hoogste 60 m² binnen de bedrijfsgebouwen en 10 m² elders op het perceel;
j. extensief recreatief (mede) gebruik;
k. groenvoorzieningen;
l. internetverkoop;
m. ten hoogste één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
n. daarbij horende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen.
6. De rechtbank stelt vast dat de genoemde activiteiten, te weten de huwelijkssluitingen en het proeflokaal, in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan ‘ [adres] ’. Immers, het sluiten van huwelijken past niet in één van de hiervoor genoemde activiteiten als bedoeld in artikel 3.1 van de planregels, terwijl het hebben van een proeflokaal uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’.
7. De conclusie van het voorgaande is dat voor bedoelde activiteiten een omgevingsvergunning is vereist en dat verweerder, gelet op de strijdigheid met het bestemmingsplan en het limitatief imperatief stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo in beginsel gehouden was om deze vergunning te weigeren.
Verweerder heeft, gelet op het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid van de Wabo, beoordeeld of er mogelijkheden zijn toch medewerking aan de gewenste activiteiten te verlenen.
Verweerder heeft echter, onder verwijzing naar het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 7 maart 2019 tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen, te kennen gegeven niet te willen afwijken van het recent vastgestelde bestemmingsplan, nu daarin uitdrukkelijk een keuze is gemaakt met betrekking tot de gewenste gebruiksmogelijkheden van het perceel.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede gezien de weigering van de verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de in het recent vastgestelde bestemmingsplan gemaakte keuzes. Dat eisers deze in het bestemmingsplan gemaakte keuzes geen juiste keuze vinden, is hier niet meer aan de orde. Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen om middels een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c van de Wabo af te wijken van het bestemmingsplan.
8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 2.27 van de Wabo bezien in samenhang met artikel 6.5 van het Bor. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand. Inhoudelijk blijft het besluit van verweerder dus gelden.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen eisers het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.280,-,
- bepaalt dat verweerder aan eisers het in beroep betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. R.C. Moed en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.