Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[bedrijfsnaam 1] B.V.,
1.De procedure
- de schadestaat
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte houdende overlegging producties A / Z van 19 september 2018 van de curator
- de akte houdende vermeerdering en wijziging van eis, tevens overlegging producties van de curator
- de akte overlegging productie ter gelegenheid van het pleidooi van de Ontvanger
- de akte houdende overlegging productie ter gelegenheid van het pleidooi van de curator
- de op 9 april 2019 gehouden pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s.
2.Waar gaat het over?
- verdampte goodwill € 967.951,00
- verloren gegane waarde bedrijfsinventaris en bedrijfsmiddelen € 95.694,56
- verloren gegane waarde software € 26.944,00
- schade wegens inhouding en verrekening door debiteuren
- faillissementskosten (berekend tot en met 9 oktober 2018 + p.m.) € 185.451,70 + p.m.
- kosten voor de vaststelling van de hoogte van de schade door [bedrijfsnaam 2]
kunnenvoortzetten,
hebbenvoortgezet,
- de aard en inhoud van de contracten met belangrijke klanten
- de vraag of die klanten de bevoegdheid hadden om hun overeenkomsten met [bedrijfsnaam 1] in verband met het faillissement met onmiddellijke ingang te beëindigen
- de vraag bij wie en op welke termijn die klanten de voorheen door [bedrijfsnaam 1] uitgevoerde werkzaamheden hebben ondergebracht
- hoe de curator voortzetting van de onderneming zou hebben gefinancierd
- welke kosten door deze gang van zaken ten laste van de boedel zouden zijn gekomen, waaronder de kosten van voortzetting van de onderneming en van de overdracht van de activa.
- Eind november 2008 heeft [A] , destijds bestuurder van [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: de [bedrijfsnaam 3] ), en daardoor indirect bestuurder van [bedrijfsnaam 1] , zijn aandelen in de [bedrijfsnaam 3] overgedragen aan [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ). Aangenomen moet worden dat aan [A] toen certificaten van die aandelen zijn verstrekt.
- Vanaf begin 2009 ontstond een achterstand in de betaling van de door [bedrijfsnaam 1] verschuldigde loonheffing en omzetbelasting. Op 3 juni 2009 werden door de Ontvanger dwangbevelen uitgevaardigd en vervolgens werd executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van [bedrijfsnaam 1] . Eind juli 2009 werden naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van ruim € 42.000. Voor deze aanslagen is op 14 augustus 2009 cumulatief executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van [bedrijfsnaam 1] .
- Sinds 11 augustus 2009 was [A] geen bestuurder meer van [naam stichting] .
- Op 14 augustus 2009 is [A] afgetreden als bestuurder van de [bedrijfsnaam 3] en daarmee (indirect) van [bedrijfsnaam 1] .
- De huisgenoot van [A] , mevrouw [C] (hierna [C] ), is [A] op 14 augustus 2009 opgevolgd als bestuurder van de [bedrijfsnaam 3] .
- Als datum voor een executoriale verkoop kondigde de Ontvanger aan dat deze op 23 september 2009 zou plaatsvinden.
- Begin september 2009 nam [bedrijfsnaam 1] contact op met de Ontvanger om te voorkomen dat de ten laste van haar inbeslaggenomen zaken executoriaal zouden worden verkocht. Tijdens een bespreking op 8 september 2009 kwamen de Ontvanger en [bedrijfsnaam 1] overeen dat de verkoopdatum zou worden opgeschort tot 15 oktober 2009 en dat [bedrijfsnaam 1] op 6 oktober 2009 zou laten weten of zij haar belastingschuld geheel zou kunnen betalen dan wel gedeeltelijk, in welk geval zekerheid zou moeten worden verstrekt om in aanmerking te komen voor uitstel van betaling.
- Op 13 oktober 2009 vond opnieuw een bespreking plaats tussen de Ontvanger en [bedrijfsnaam 1] . Namens [bedrijfsnaam 1] hebben [C] en een administrateur toen meegedeeld dat er op dat moment onvoldoende liquide middelen waren om de belastingschuld van de vennootschap te betalen, maar dat er wel voldoende geld beschikbaar zou komen. Hierop deelde de Ontvanger mee bereid te zijn de executieverkoop uit te stellen, op voorwaarde dat [bedrijfsnaam 1] de op dat moment openstaande schuld van ongeveer € 85.000 (inclusief invorderingsrente en kosten) in drie termijnen zou betalen. De laatste termijn zou uiterlijk op 5 januari 2010 moeten worden betaald.
- In oktober en november 2009 werden aan [bedrijfsnaam 1] diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing opgelegd.
- [bedrijfsnaam 1] voldeed niet aan de in oktober 2009 door de Ontvanger gestelde voorwaarden voor verder uitstel van de executieverkoop. Zij loste haar belastingschuld nauwelijks af en haar totale belastingschuld liep op tot ongeveer € 180.000 exclusief rente en kosten.
- Op 26 november 2009 heeft de Ontvanger opnieuw executoriaal beslag gelegd op de roerende zaken in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] . Als verkoopdatum is toen 27 januari 2010 bepaald.
- In een e-mail van 8 december 2009 en een brief van 9 december 2009 heeft [bedrijfsnaam 1] de Ontvanger opnieuw gevraagd om uitstel van betaling/gespreide betaling. Ter toelichting werd meegedeeld dat [bedrijfsnaam 1] in 2009 weliswaar was geconfronteerd met een omzetdaling van 25%, maar dat inmiddels drastische maatregelen waren genomen om tot een positieve exploitatie te komen. Bij beschikking van 10 december 2009 heeft de Ontvanger dit verzoek afgewezen. Op 18 december 2009 heeft [bedrijfsnaam 1] tegen de afwijzende beschikking beroep ingesteld bij de directeur van de belastingdienst.
- Op 1 januari 2010 is [C] afgetreden als bestuurder van de [bedrijfsnaam 3] . Zij is op die datum in die hoedanigheid opgevolgd door [naam stichting] .
- Bij de hoorzitting op 7 januari 2010 van het door [bedrijfsnaam 1] ingestelde beroep bij de directeur van de belastingdienst werd [bedrijfsnaam 1] vertegenwoordigd door [B] . Tijdens die hoorzitting heeft [B] meegedeeld dat als gevolg van het door de Ontvanger onder IFN gelegde beslag (zie 3.4) geen betalingen bij [bedrijfsnaam 1] binnenkwamen en dat dit zwaar op de bedrijfsvoering drukte.
- In de brief van [B] staat dat de directeur van de belastingdienst zich goed had voorbereid op het gesprek (de hoorzitting van 7 januari 2010), de tijd nam om hem te horen en afwijzend op het betalingsvoorstel van [bedrijfsnaam 1] heeft gereageerd ‘hoofdzakelijk vanwege het onvoldoende kunnen leveren van zekerheden’.
- Op 27 januari 2010, toen de belastingschuld van [bedrijfsnaam 1] meer dan € 200.000 bedroeg, vond de executieverkoop plaats. De Ontvanger had daarvoor vooraf mondeling toestemming gekregen van het ministerie van financiën. Die toestemming is in een brief van 8 februari 2010 schriftelijk bevestigd.
de boedelals gevolg van de onrechtmatige executoriale verkoop schade heeft geleden. Daarnaast heeft de curator in die akte meegedeeld dat hij
‘overweegt om een zgn. Peeters/Gatzenvordering ten laste van de Ontvanger aanhangig te maken, zodra in rechte zal komen vast te staan dat het handelen van de Ontvanger onrechtmatig is geweest’. De rechtbank in de hoofdprocedure heeft hieruit - terecht - afgeleid dat de curator in dat geding niet tevens een vordering heeft ingesteld namens de gezamenlijke schuldeisers, en heeft voor recht verklaard dat de Ontvanger onrechtmatig
jegens [bedrijfsnaam 1]heeft gehandeld door de schorsende werking van het verzet te negeren. Die veroordeling heeft, nadat het arrest van het Hof Den Bosch onherroepelijk is geworden, kracht van gewijsde gekregen en alleen de schade die het gevolg is van díe onrechtmatige daad is onderwerp van beoordeling in deze schadestaatprocedure. De conclusie is daarom dat in de onderhavige procedure de vorderingen van de curator en de Ontvanger in hetzelfde vermogen vallen en daarom in beginsel vatbaar zijn voor verrekening.
4.De beslissing
19 juni 2019voor het nemen van een akte door de curator over hetgeen is vermeld onder 3.13, waarna de Ontvanger op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,