ECLI:NL:RBMNE:2019:2301

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
16/063803-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal binnendringen in een pand dat nog in gebruik is als oefenpand voor de politie

Op 20 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van het illegaal binnendringen van een pand aan de Krakelingenweg in Zeist. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan huisvredebreuk, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat het gebruik van het pand nog niet was beëindigd. De rechtbank stelde vast dat het pand nog in gebruik was als oefenpand voor het arrestatieteam van de politie, wat betekende dat er geen sprake was van kraken. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk. De overige acht verdachten in de zaak werden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen bewijs was dat zij bij de eerste groep binnendringers hoorden. De rechtbank benadrukte dat voor strafbaarheid van huisvredebreuk vereist is dat de rechthebbende het gebruik van het pand heeft beëindigd en dat dit niet was aangetoond in deze zaak. De benadeelde partij, de eigenaar van het pand, had een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde deze vordering niet-ontvankelijk, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/063803-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 mei 2019
in de strafzaak tegen
NN10,
geboortedatum en geboorteplaats onbekend,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Rethmeier en hetgeen de benadeelde partij de heer [benadeelde] naar voren heeft gebracht.
Deze zaak wordt gelijktijdig - maar niet gevoegd - ter terechtzitting wordt behandeld met de zaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 16/061894-19), [medeverdachte 2] (parketnummer 16/061929-19), [medeverdachte 3] (parketnummer 16/063770-19), NN8 (parketnummer 16/063793-19), NN3 (16/063825-19), [medeverdachte 4] (16/062960-19), NN4 (16/063036-19), NN7 (16/063045-19), [medeverdachte 5] (16/063096-19).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primairin de periode van 25 januari 2019 tot en met 14 maart 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging, een woning aan de aan de [adres] heeft gekraakt;
subsidiair:in de periode van 25 januari 2019 tot en met 14 maart 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging, een woning aan de [adres] , bij een ander dan bij verdachte en zijn mededaders in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen of aldaar wederrechtelijk heeft vertoefd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen omdat uit het dossier volgt dat het gebruik van het pand nog niet was beëindigd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor strafbaarheid op de voet van art. 138a Sr is vereist dat de rechthebbende het gebruik van het pand heeft beëindigd. Onder 'gebruik' dient te worden verstaan dat het pand 'feitelijk in gebruik' is. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van het pand gelegen aan de [adres] ten tijde van het kraken niet beëindigd was. De aangever heeft immers verklaard dat het pand gebruikt werd als oefenpand voor het arrestatieteam van de politie. Ook volgt uit een schriftelijke verklaring van [A] dat hij, met toestemming van de eigenaar, een aantal keren per week in dat pand traint met honden, tot dat het pand gesloopt gaat worden. Gelet hierop wordt de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde [1]
Op 31 januari 2019 is door [benadeelde] aangifte gedaan:
“Ik ben mede-eigenaar van het pand aan de [adres] te [woonplaats] en (…) doe (…) aangifte van huisvredebreuk (…) van het genoemde pand. (…) Het pand was al sinds voor wij het kochten in gebruik als oefenpand voor het arrestatieteam van de politie (…) Op 27 januari 2019 werd ik gebeld door de politie. Deze vertelde mij dat het pand gekraakt was en dat de krakers al 24 uur in [het pand] zouden zitten.” [2]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] volgt het volgende:

Op 14 maart 2019 vond de ontruiming van het pand gelegen aan de [adres] plaats. (…) Door mijn collega [verbalisant 2] werden de bewoners middels luidspreker er op gewezen dat het pand ontruimd zou worden en dat de bewoners een laatste kans hadden om het pand te verlaten. (…) Een relatief kleine groep van 11 bewoners weigerde vertrek en sloten zich op in de verschillende ruimten van het pand, enkelen verschuilden zich in zelf gebouwde boomhutten(…).” [3]
Een proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [verbalisant 3] waaruit volgt dat zij:
“Nn [nummer] op 14 maart 2019 op de [adres] te [woonplaats] (…) als verdachte [aanhield] op heterdaad.” [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 5] waaruit volgt dat:
“verdachte NN10 [Nn] [nummer] [is]”. [5]
Bewijsoverweging – wederrechtelijk binnendringen
Gelet op het proces-verbaal van aangifte heeft een aantal personen omstreeks 26 januari 2019 het pand aan de [adres] te [woonplaats] zonder toestemming betreden en daarmee wederrechtelijk binnengedrongen. Vervolgens hebben deze personen het pand opengesteld. voor anderen. Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte één van de personen is geweest die was betrokken bij het wederrechtelijk binnendringen omstreeks 26 januari 2019. Gelet op het vorenstaande is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen. De rechtbank zal verdachte daarvan derhalve partieel vrijspreken.
Bewijsoverweging wederrechtelijk vertoeven
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in het dossier vast dat verdachte op 14 maart 2019 aanwezig is geweest bij de ontruimingsactie van de politie. Dat verdachte een langere periode in het pand of op het terrein aan de [adres] [woonplaats] is geweest, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld zodat verdachte voor een groot deel van de tenlastegelegde periode zal worden vrijgesproken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte op 14 maart 2019 wederrechtelijk heeft vertoefd in het pand (besloten lokaal) en/of het besloten erf aan de [adres] te [woonplaats] .
De rechtbank overweegt daarover als volgt. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen welke verdachte zich waar (in het pand of op het erf) heeft bevonden op de dag van de aanhouding. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat een groep van 11 personen op 14 maart 2019 heeft geweigerd om het pand en het erf aan de [adres] te [woonplaats] te verlaten, nadat zij daartoe herhaaldelijk waren gesommeerd door de politie. Een deel van deze personen zat in het pand en een deel in bomen. De rechtbank stelt vast dat er tussen de groep van 11 personen sprake was van een gezamenlijke actie met een gezamenlijk doel en derhalve van een nauwe en bewuste samenwerking. Het staat vast dat verdachte op 14 maart 2019 is aangehouden nadat hij heeft geweigerd het pand of het erf te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het doel van de groep die van zodanig gewicht is dat moet worden gesproken van medeplegen. Voorgaande maakt dat het wederrechtelijk vertoeven van de medeverdachten in het pand aan de [adres] in [woonplaats] , wordt toegerekend aan verdachte.
Nu het vertoeven in het pand en op het erf op 14 maart 2019 zonder toestemming en tegen de wil van de eigenaar van het perceel heeft plaatsgevonden, is de wederrechtelijkheid daarmee gegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hij op 14 maart 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen in het besloten lokaal en erf gelegen aan de [adres] aldaar, bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededaders, in gebruik wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Artikel 138 Wetboek van Strafrecht luidt als volgt: “Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met (…)”
Gelet op de tenlastelegging stelt de rechtbank vast dat een bestanddeel van de tenlastelegging ontbreekt. Het bestanddeel ‘zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert’ is niet tenlastegelegd. Gelet hierop kan het subsidiair bewezen verklaarde niet tot een strafbaar feit worden gekwalificeerd.
Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.BENADEELDE PARTIJ

De heer [benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 26.313,05, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 10.392,57. De officier van justitie verzoekt daarbij om verdachte hoofdelijk tot betaling te veroordelen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, gelet op artikel 361 lid 2 Wetboek van Strafvordering, de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd nu het bewezene niet kan worden gekwalificeerd. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid:
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde, niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P van Tricht, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.F. Deug, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 mei 2019.
Mr. M.C. Danel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 25 januari 2019 tot en met 14 maart 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of gebouw, gelegen aan de [adres] aldaar, waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
(art 138a lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138a lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 25 januari 2019 tot en met 14 maart 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan de [adres] aldaar, bij [bedrijf 1] B.V en [bedrijf 2] B.V., althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft/hebben vertoeft;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 maart 2019 genummerd PLO900-2019027708, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, district West-Utrecht, basisteam Zeist, Bunnik, Leusden, Woudenberg, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 234. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.En proces-verbaal van aangifte, pagina 135, 136, 137.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 194.
4.Een proces-verbaal van aanhouding, pagina 113.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 187.