ECLI:NL:RBMNE:2019:2291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
UTR 18/440
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente over de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het belastingjaar 2017. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.105.000,-, met als heffingsgrondslag een niet-woningtarief. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de heffingsambtenaar de waarde handhaafde maar de aanslag OZB gedeeltelijk gegrond verklaarde en corrigeerde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 november 2018 is het onderzoek geschorst om de feitelijke gebruik van de ruimten op de tweede verdieping van het object nader te onderzoeken. Na een inpandige opname door taxateurs van beide partijen, concludeerde de heffingsambtenaar dat het aandeel 'volledig wonen' of 'volledig dienstbaar aan wonen' 60,24% van de totale waarde van het object uitmaakt. Dit leidde tot een verzoek om de gebruikersaanslag te corrigeren naar € 1.810,-. Eiseres gaf aan zich in deze verlaging te kunnen vinden, waardoor er geen inhoudelijk geschilpunt meer bestond.

De rechtbank oordeelde dat de aanslag OZB was vastgesteld in strijd met artikel 220e van de Gemeentewet en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag OZB voor gebruik moest worden verminderd naar € 1.810,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.693,80, en diende het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/440

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Uijen)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder

(gemachtigde: A.J.C. Lam).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2017 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [straatnaam] [nummeraanduiding 1] (- [nummeraanduiding 2] ) te [plaatsnaam] (het object) voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 2.105.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2016. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd naar het tarief van niet-woningen, en een aanslag rioolheffing. Bij deze aanslagen is deze waarde als heffingsgrondslag gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2017 heeft verweerder de waarde van het object gehandhaafd, het bezwaar ten aanzien van de aanslag OZB- gebruik gedeeltelijk gegrond verklaard en die aanslag gecorrigeerd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft
een verweerschrift en een taxatierapport ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 13 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[B] , taxateur.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder de opdracht gegeven het feitelijk gebruik van de ruimten op de tweede verdieping van het object nader te onderzoeken.
Verweerder heeft de rechtbank hierover geïnformeerd.
Eiseres heeft daarop gereageerd.
Beide partijen hebben de rechtbank bericht dat zij geen prijs stellen op een nadere zitting.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat die zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 24 april 2019.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de rechtbank na de zitting bericht dat op 11 december 2018 de taxateur van verweerder, [B] , en de taxateur van eiseres, [A] , het object inpandig hebben opgenomen. Zij hebben zich daarbij specifiek gericht op de indeling en het feitelijke gebruik van de tweede etage, zoals besproken ter zitting. Verweerder heeft toegelicht dat uit de inpandige opname naar voren is gekomen dat het aandeel ‘volledig wonen’ of ‘volledig dienstbaar aan wonen’ uitkomt op 60,24% van de totale waarde van het object. Dit leidt volgens verweerder tot het niet-woningtarief.
Ten aanzien van de op grond van artikel 220e van de Gemeentewet voor de OZB geldende woondelenvrijstelling heeft verweerder geconcludeerd dat daarbij alsnog vier onderdelen op de tweede etage betrokken moeten worden. Dat betekent dat de woondelenvrijstelling uitkomt op 72,18%. Aangezien dat een ander percentage is dan verweerder bij de aanslag OZB heeft gehanteerd, heeft verweerder de rechtbank verzocht de gebruikersaanslag in lijn hiermee te corrigeren naar € 1.810,-
2. Eiseres heeft de rechtbank bericht dat zij zich in de voorgestelde verlaging van de grondslag OZB-gebruik kan vinden. Er bestaat volgens eiseres geen inhoudelijk geschilpunt meer.
3. Uit het nadere standpunt van verweerder volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen, omdat de aanslag OZB is vastgesteld in strijd met artikel 220e van de Gemeentewet. In lijn met wat partijen daarover na de zitting naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat voor het belastingjaar 2017 de aanslag OZB voor gebruik dient te worden verminderd naar € 1.810,-.
4. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).
5. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van € 1.669,80, inclusief omzetbelasting, voor de kosten van het door haar ingebrachte taxatierapport. Zij baseert zich daarvoor op een totaal van 12 uren en een uurtarief van € 115,-.
Onder verwijzing naar de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties’ [1] stelt de rechtbank de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft moeten maken voor het opstellen van een taxatierapport op
€ 1.669,80. Uitgegaan wordt daarbij van 12 uur voor de opname ter plaatse en het opstellen van een taxatierapport. De rechtbank gaat daarbij uit van het uurtarief van € 115,- per uur, omdat sprake is van een taxatie van een incourante niet-woning en het uurtarief niet hoger is dan het maximum tarief op grond van het Bpb. Het bedrag van € 115,- per uur wordt verhoogd met de ter zake verschuldigde omzetbelasting.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de aanslag OZB-
gebruik;
- bepaalt dat de aanslag OZB-gebruik wordt verminderd tot € 1.810,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover vernietigd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.693,80;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, en mr. K. de Meulder en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Staatscourant 2018 nr. 28796