Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de eenmanszaak [horecabedrijf] . [horecabedrijf] is een horecabedrijf aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Volgens het geldende bestemmingsplan is horeca op deze plek niet toegestaan. Bij besluit van 18 januari 2017 is aan eiser een persoonsgebonden omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van [horecabedrijf] . Aan de omgevingsvergunning zijn voorwaarden verbonden.
Bij besluiten van 7 april 2017 is aan eiser voor het exploiteren van [horecabedrijf] ontheffing verleend ter bescherming van het woon- en leefklimaat én verlof om alcoholvrije drank en/of eetwaar te verstrekken. Dit is gebeurd op grond van de Horecaverordening Hilversum 2003.
Op 1 mei 2017 is de Horecaverordening Hilversum 2017 in werking getreden. Met deze Horecaverordening werkt de gemeente Hilversum met een exploitatievergunning in plaats van de ontheffing woon- en leefklimaat en het verlof.
Op 30 oktober 2017 heeft eiser een wijziging aangevraagd in verband met het bijschrijven van een leidinggevende. Bij besluit van 11 januari 2018 is dit goedgekeurd en is aan eiser een exploitatievergunning verleend op grond van de Horecaverordening Hilversum 2017. De ontheffing woon- en leefklimaat van 7 april 2017 is toen ingetrokken.
Eiser heeft op 26 februari 2018 om verlenging van zijn exploitatievergunning gevraagd. Deze aanvraag is ingewilligd met het primaire besluit.
2. Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het bezwaar terecht ontvankelijk is verklaard. Eiser kon tot 2 augustus 2018 bezwaar maken. Hij heeft op 31 juli 2018 per e-mail bezwaar gemaakt. Verweerder heeft echter de elektronische weg niet opengesteld voor het indienen van bezwaarschriften en daarom is eiser in verzuim (artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, Awb). Op de zitting heeft verweerder verklaard dat hij eiser vervolgens per brief in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim binnen twee weken te herstellen (artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb). Binnen die termijn heeft eiser alsnog schriftelijk bezwaar gemaakt, namelijk op 9 augustus 2018. Hiermee heeft eiser het verzuim hersteld. Gelet op vaste rechtspraakis het bezwaar dan ook terecht ontvankelijk verklaard en zal de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordelen.
3. De rechtbank stelt vast dat het geschil ziet op de vraag of verweerder de vergunningsduur van de exploitatievergunning van 21 juni 2018 heeft kunnen beperken tot een jaar.
4. Verweerder heeft de exploitatievergunning voor een jaar verleend omdat onduidelijk is of eiser zich houdt aan de voorwaarden van de persoonsgebonden omgevingsvergunning. Verweerder twijfelt eraan of [horecabedrijf] wel een sociëteit is waar vooral vrouwen in harmonieuzer sfeer bij elkaar komen en waar leerzame en educatieve activiteiten plaatsvinden. De samenstelling van de groep bezoekers kan volgens verweerder van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving waar [horecabedrijf] gevestigd is.
5. Eiser voert aan dat ten onrechte een exploitatievergunning voor een jaar is verleend. Volgens eiser is aan hem op 11 januari 2018 een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend. Het besluit bevat geen goede motivering waarom nu een exploitatievergunning voor een jaar is verleend.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de exploitatievergunning van 11 januari 2018 voor bepaalde tijd is verleend. Volgens verweerder volgt dit voldoende uit de bijzondere voorschriften bij de exploitatievergunning. Verder stelt verweerder dat hij destijds met eiser de exploitatievergunning heeft besproken en wat hij moet doen als de vergunningsduur afloopt. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat een verleende exploitatievergunning voor onbepaalde niet wordt omgezet naar een exploitatievergunning voor bepaalde tijd.
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de eerder verleende exploitatievergunning van 11 januari 2018 voor bepaalde óf onbepaalde tijd is verleend. De rechtbank is van oordeel dat de exploitatievergunning van 11 januari 2018 is verleend voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 2, zesde lid, van de Horecaverordening Hilversum 2017 wordt een exploitatievergunning verleend voor onbepaalde tijd, tenzij in de exploitatievergunning anders staat vermeld. In de exploitatievergunning van 11 januari 2018 staat niet vermeld voor welke duur zij is verleend en daarmee is zij dus voor onbepaalde tijd verleend. Dat in de bijzondere voorschriften staat vermeld dat eiser na elf maanden een volledig ingevuld formulier ‘Wet Bibob en Vergunningen’ met alle gevraagde documenten moet opsturen, maakt niet dat de vergunningsduur van de exploitatievergunning is beperkt tot een jaar. Verweerder had dit namelijk kenbaar en duidelijk moeten vermelden, zoals is gebeurd in de eerder aan eiser verleende ontheffing woon- en leefklimaat van 7 april 2017. Daar staat bij de bijzondere voorschriften vermeld dat de ontheffing een jaar geldig is. De exploitatievergunning van 11 januari 2018 bevat geen dergelijke mededeling. Eiser heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat de exploitatievergunning van 11 januari 2018 voor onbepaalde tijd is verleend. Dat eiser om hem moverende redenen heeft gevraagd om verlenging van deze exploitatievergunning maakt het voorgaande niet anders.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat de in de Horecaverordening Hilversum 2017 vermelde mogelijkheid om de vergunningsduur te beperken, niet in overeenstemming is met artikel 33 van de Dienstenwet, waarin artikel 11 van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) is geïmplementeerd. Daarin zijn drie situaties vermeld waarin de vergunningsduur kan worden beperkt. Zo kan de vergunningsduur worden beperkt als de vergunning automatisch wordt verlengd, het aantal beschikbare vergunningen beperkt is óf een dwingende reden van algemeen belang een beperkte vergunningsduur rechtvaardigt. Uit de toelichting bij artikel 2, zesde lid, van de Horecaverordening Hilversum 2017 volgt dat met het oog op de te beschermen belangen – de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat rondom horecabedrijven – verweerder kan overgaan tot beperking van de geldigheidsduur van de vergunning. Dit is, zonder nadere toelichting, niet een situatie zoals vermeld in de hiervoor genoemde artikelen. Verweerder kan dit in (een wijziging van) de Horecaverordening nog nader uitwerken en toelichten. Daarbij merkt de rechtbank op dat het nog maar de vraag is of de reden die verweerder aan de beperkte geldigheidsduur van eisers exploitatievergunning ten grondslag heeft gelegd in overeenstemming is met de hiervoor vermelde artikelen.
9. Omdat verweerder zelf te kennen heeft gegeven dat een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd niet wordt omgezet naar bepaalde tijd en de vergunning van 11 januari 2018 geacht moet te zijn verleend voor onbepaalde tijd, heeft verweerder ten onrechte in het primaire besluit de vergunningsduur van de exploitatievergunning beperkt tot een jaar. Om deze reden kan het bestreden besluit al niet in stand blijven. Wat verder is aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
11. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij bepaalt dat de exploitatievergunning van 21 juni 2018 moet worden geacht te zijn verleend voor onbepaalde tijd. Gelet op wat onder 7. is overwogen, is een andere conclusie niet mogelijk.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).