ECLI:NL:RBMNE:2019:2259

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
16/038558-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagent met een auto

Op 13 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 februari 2019 in Utrecht heeft geprobeerd een politieagent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op hem in te rijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 27 februari en 29 april 2019, waarbij de officier van justitie mr. N. Schapendonk en de raadsman van de verdachte, mr. M.J. Lamers, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de uitspraak in voorarrest in het Justitieel Complex Zaanstad.

De tenlastelegging omvatte zowel een poging tot zware mishandeling als bedreiging van de politieagent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met hoge snelheid op de agent inreed, wat leidde tot de conclusie dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging, die pleitte voor vrijspraak, en achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de benadeelde agent en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en medewerking aan schuldhulpverlening. Daarnaast werd de benadeelde partij, de politieagent, in de gelegenheid gesteld om immateriële schade te vorderen, wat resulteerde in een toewijzing van €150,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral omdat het tegen een politieagent was gepleegd, en de gevolgen voor de verdachte, die eerder al in aanraking met justitie was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/038558-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans in voorarrest verblijvende te Justitieel Complex Zaanstad,
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 februari 2019 en 29 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 15 februari 2019 te Utrecht heeft geprobeerd [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op hem in te rijden;
subsidiair:op 15 februari 2019 te Utrecht [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een auto op hem in te rijden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gebaseerd op de aangifte en de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] . De officier van justitie acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig, gezien de gedetailleerde bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een geloofwaardige, consistente en aannemelijke verklaring heeft afgelegd. Verdachte is met een normale snelheid weggereden bij het tankstation, hetgeen ondersteund wordt door de camerabeelden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] volgt dat de verbalisant op verdachte is afgelopen en zijn wapenstok heeft opgeheven. Verdachte is enige tijd geleden met veel geweld aangehouden en heeft daar slechte herinneringen aan overgehouden. Om die reden wilde hij wegkomen uit deze situatie en is hijweggereden. Nergens volgt uit dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De snelheid waarmee verdachte heeft gereden kan daarnaast ook niet worden vastgesteld. Verdachte heeft een stuurbeweging naar rechts gemaakt, waaruit afgeleid kan worden dat hij niet de intentie had om de verbalisant te raken. De verbalisant verwisselt mogelijk de Skoda met de Audi, nu uit het procesdossier volgt dat deze Audi met gedoofde lichten wegreed en dat verdachte volgens de verbalisant zweette zou ook verklaard kunnen worden doordat hij gerend had.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 15 februari 2019 te Utrecht als bestuurder in de personenauto (te weten een Skoda met kenteken [kenteken] ) reed en de verbalisant op rijstrook 2 zag staan. [2]
Op 15 februari 2019 heeft [verbalisant 1] aangifte gedaan. Hij verklaart:
‘Ik doe aangifte van poging doodslag. Op vrijdag 15 februari 2019 […] was ik aan het werk in de functie van politieambtenaar voor basisteam Utrecht-Zuid. Op eerdergenoemde datum en tijd is er door een personenauto van het merk Skoda […] voorzien van kenteken
[kenteken] , getracht opzettelijk op mij in te rijden. Dit gebeurde op het 24 Oktoberplein te Utrecht.’ [3]
Verbalisant [verbalisant 1] verklaart als volgt:
‘Voordat ik het wist zag en hoorde ik dat de Skoda (
De rechtbank begrijpt de Skoda met kenteken [kenteken]) met hoge snelheid optrok. Ik hoorde dat de banden van de auto piepten. Ik zag dat de Skoda hierop van rijstrook 4 naar mij toe reed. Ik stond op dat moment stil op de belijning van rijstrook 1 en 2. Ik zag dat de Skoda recht op mij af kwam rijden. […] Ik […] moest achteruit springen om niet door de auto geraakt te worden. Ik voelde dat de buitenspiegel van de Skoda langs mijn rechterarm ging. Ik voelde dat de punt van mijn rechter schoen geraakt werd door de banden van de Skoda. […] Ik voelde het zweet van mijn lichaam naar beneden lopen. Ik voelde de angst in mijn hele lichaam. […] Ik voelde mijn hart in mijn lichaam snel kloppen. Ik kreeg een misselijk gevoel, alsof ik moet overgeven.’ [4]
Verbalisant [verbalisant 2] verklaart als volgt:
‘Terwijl ik achter […] aan rende, hoorde ik achter mij een voertuig met piepende banden en een hoog toerental onze richting op komen rijden. Ik zag dat dit de eerdergenoemde Skoda (
De rechtbank begrijpt de Skoda met kenteken [kenteken]) was.’ [5]
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 15 februari 2019 te Utrecht met voornoemde personenauto, met een hoog toerental en piepende banden heeft gereden en dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] op de rijstrook heeft zien staan. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verbalisant [verbalisant 1] , op ambtsbelofte, zeer specifiek verklaart dat en hoe verdachte op hem is ingereden. De verklaring van de verbalisant komt onder meer voor wat betreft hetgeen vooraf ging aan het incident in grote lijnen overeen met de verklaring van verdachte. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant op het punt waarop deze uiteen loopt met de verklaring van verdachte.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling, in die zin dat verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aanwezigheid en wetenschap van de aanmerkelijke kans
De rechtbank stelt vast dat verdachte in een auto reed. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien iemand wordt aangereden met een auto, de kans op zwaar lichamelijk letsel groot is en derhalve aanmerkelijk te noemen is.
Bewuste aanvaarding van die kans
Uit het strafdossier volgt dat verbalisant [verbalisant 1] hoorde dat de auto met hoge snelheid optrok en hij hoorde dat de banden van de auto piepten. Verbalisant [verbalisant 2] verklaart eveneens dat hij piepende banden hoorde en dat het voertuig met een hoog toerental in hun richting kwam rijden. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de auto recht op hem af kwam en hij moest achteruit springen om niet door de auto geraakt te worden. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte geacht moet worden zich tenminste van deze kans bewust te zijn geweest en deze kans op de koop toegenomen te hebben.
Conclusie
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, in het bijzonder gelet op het met hoge snelheid optrekken waardoor de banden van de auto piepten en de auto een hoog toerental had, het niet remmen en het recht op de verbalisant inrijden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank concludeert dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 15 februari 2019 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto met die auto op voornoemde [verbalisant 1] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht, het meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening;
- een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte heeft onnodig geruime tijd in voorarrest doorgebracht. Verdachte is weliswaar eerder veroordeeld, maar voor andersoortige feiten. Verdachte kan bij zijn vader gaan wonen en hij wil in september beginnen met een opleiding.
De verdediging heeft voorgesteld om, bij een bewezenverklaring, een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en, indien de rechtbank het noodzakelijk vindt, een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie gevorderd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Twee verbalisanten hebben in de nacht van 15 februari 2019 de auto waarin verdachte zat een stopteken gegeven en de bestuurder gecontroleerd. Op het moment dat de bestuurder wegrende en de verbalisanten achter hem aan gingen, heeft verdachte achter het stuur plaatsgenomen en is hij weggereden. Terwijl verdachte verbalisant [verbalisant 1] op de rijstrook zag staan, is hij op hem ingereden. Dit is een poging zware mishandeling, maar dat het bij een poging is gebleven is alleen te danken aan het feit dat de verbalisant achteruit is gesprongen. Het handelen van verdachte heeft een grote impact gehad op de verbalisant. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij onnodig is weggereden en vervolgens op de agent is ingereden, in plaats van stil te blijven staan en het gesprek met de verbalisant aan te gaan. Dat laatste had van verdachte gevergd mogen worden, ondanks de door hem gestelde negatieve ervaring bij een eerdere aanhouding. De rechtbank benadrukt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit en de rechtbank weegt in strafverhogende zin mee dat het feit is begaan tegen een politieagent.
Persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit een de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 april 2019 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij wederom in aanraking met justitie is gekomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van het Leger des Heils van 16 april 2019, opgesteld door D. de Vries, reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat verdachte onderdak heeft als hij vrij komt en een steunend netwerk, doordat de vader van verdachte hem wil ondersteunen, maar er verder sprake is van een marginale basis op verschillende leefgebieden. De reclassering adviseert om die reden ter voorkoming van recidive een meldplicht, het meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding, het meewerken aan schuldhulpverlening, geen andere huisvesting zonder toestemming en verdiepingsdiagnostiek.
Verdachte heeft ter zitting laten weten inmiddels hulp te hebben ontvangen en, met uitzondering van de verdiepingsdiagnostiek, aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te willen meewerken.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan het hebben van een zinvolle dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,- bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Voor zover de rechtbank wel toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van de benadeelde partij, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De raadsman heeft hiervoor ter onderbouwing genoemd dat een specifieke verklaring van een huisarts ontbreekt en het onvoldoende duidelijk is of de gestelde slapeloosheid een rechtstreeks verband heeft met het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman gevraagd om de gevorderde schade te matigen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezen verklaarde feit vergaande impact heeft gehad op de benadeelde partij en dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en de ernst van de normschending (het met een auto opzettelijk inrijden op een persoon, die opzij moet springen om zijn vege lijf te redden) en de aard van het daardoor getroffen belang (een buitengewoon bedreigende situatie voor deze persoon) rechtvaardigen dat, ook zonder dat medisch objectiveerbare ernstige gevolgen zijn vastgesteld, een persoonsaantasting worden aangenomen in de zin van artikel 6:106 onder b BW (vergelijk Hoge Raad 15-03-2019,
ECLI:NL:HR:2019:376).
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze persoonsaantasting immateriële schade heeft geleden. Deze immateriële schade staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegewezen ziet de rechtbank aanleiding om de gevraagde vergoeding te matigen. De rechtbank schat de geleden immateriële schade van de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van in ieder geval € 150,-. De rechtbank acht de vordering tot dat bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank beveelt dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 februari 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [verbalisant 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 150,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 februari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, op het volgende adres: Zeehaenkade 30, 3526 LC te Utrecht, en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich hierbij aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
* zal meewerken aan het volgen van een opleiding dan wel het hebben van een zinvolle dagbesteding, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, en het inzicht geven aan de reclassering in zijn financiën en schulden, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
- wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 150,- (bestaande uit
immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [verbalisant 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en
I.J.B. Corbeij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.H. Batavier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto met die auto op voornoemde [verbalisant 1] is ingereden, althans met die auto in de richting van voornoemde [verbalisant 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Utrecht [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door als bestuurder van een personenauto met die auto op voornoemde [verbalisant 1] te rijden, althans met die auto in de richting van voornoemde [verbalisant 1] te rijden;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 maart 2019, genummerd PL0900-2019046311, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 63 en een aanvullend proces-verbaal van 28 maart 2019, eveneens genummerd PL0900-2019046311, doorgenummerd 1 tot en met 4. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 april 2019.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] van 15 februari 2019, pagina 4.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2019, pagina 11.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2019, pagina 7.