ECLI:NL:RBMNE:2019:2244

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
16/028649-02 TBS
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de tbs-maatregel met dwangverpleging voor een man veroordeeld voor moord

Op 20 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland de tbs-maatregel met dwangverpleging van een 45-jarige man, die in 2005 is veroordeeld voor moord, verlengd met twee jaar. De rechtbank oordeelt dat deze verlenging noodzakelijk is voor de algemene veiligheid van personen. De man heeft eerder transmuraal verlof gekregen, wat betekent dat hij buiten de kliniek mag wonen onder toezicht van de tbs-kliniek. Het schriftelijke advies van de kliniek geeft aan dat de behandeling positief en stabiel verloopt, maar dat er nog steeds sprake is van een stoornis en een kans op herhaling. De deskundige heeft tijdens de zitting aangegeven dat het niet te verwachten is dat de tbs over een jaar voorwaardelijk kan worden beëindigd.

De rechtbank heeft de stukken in het dossier bestudeerd, waaronder eerdere uitspraken van het Gerechtshof en het verlengingsadvies van de kliniek. Tijdens het onderzoek in raadkamer op 6 mei 2019 zijn zowel de officier van justitie als de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord. De deskundige van de kliniek heeft het standpunt toegelicht, waarin wordt gesteld dat er nog steeds sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met schizoïde en narcistische trekken, en dat het recidiverisico hoog is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de algemene veiligheid van personen een verlenging van de tbs-maatregel vereist. Gezien het advies van de inrichting en de omstandigheden van de zaak, is de rechtbank van oordeel dat de tbs-maatregel met twee jaar moet worden verlengd. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om aanhouding voor onderzoek naar de mogelijkheid van voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/028649-02 TBS
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling met verpleging van
20 mei 2019
In de zaak van de officier van justitie tegen
[betrokkene],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te FPC [kliniek] te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: betrokkene,
advocaat mr. A.R. Ytsma te Haarlem,
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd.
Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 11 mei 2005, waarbij betrokkene ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege vanwege moord en wapenbezit op 1 oktober 2002 te Utrecht;
- stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 26 mei 2011;
- de beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2017, waarbij de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 24 mei 2017 tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar is bevestigd;
- de vordering van de officier van justitie van 11 april 2019, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar;
- het verlengingsadvies van 26 maart 2019 van Forensisch Psychiatrisch Centrum [kliniek] , opgemaakt door E.J.M. Linssen (hoofd behandeling), mr. C.M.M. Vleugels (psychiater) en drs. M. Verhees (adj. directeur behandeling en zorg, tevens plv. hoofd van de instelling), inhoudende het advies om de terbeschikkingstelling met verpleging te verlengen met een jaar;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van
betrokkene over de periode 13 maart 2017 tot 13 februari 2019.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek in raadkamer op 6 mei 2019 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.
Voorts is de deskundige W.A.T. Bos, GZ-psycholoog bij [kliniek] , gehoord.

3.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. De deskundige voornoemd heeft ter zitting het advies van de inrichting toegelicht.
Het standpunt luidt - zakelijk weergegeven - dat er bij betrokkene nog steeds sprake is van een stoornis, te weten een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met schizoïde en narcistische trekken. Ook is het recidiverisico nog aanwezig. Dit risico wordt bij beëindiging van de maatregel ingeschat als hoog.
Op dit moment woont betrokkene nog in een appartement net buiten de beveiligde ring van de kliniek waar 24‑uurszorg aanwezig is. De aanvraag om een verlofwoning is goedgekeurd en betrokkene zal op korte termijn naar de verlofwoning verhuizen. Betrokkene heeft vorderingen gemaakt op de uiteenlopende criminogene factoren, maar de kernproblematiek is nog altijd duidelijk herkenbaar. Hij is geruime tijd abstinent van alcohol, heeft vaardigheden opgedaan die als alternatief gelden voor een vermijdende coping en heeft duurzaam aangetoond zijn dagbesteding, vrijetijdsbesteding en netwerk te kunnen onderhouden. De contactname met eigen emoties is echter nog beperkt te noemen en ook de coping vaardigheden worden als beperkt ingeschat in meer complexe en maatschappelijke situaties. Verder blijft het risico op sociaal isolement aanwezig. De juiste begeleiding en ondersteuning hierin zijn belangrijk. De verhuizing naar de verlofwoning heeft gevolgen voor het risicomanagement. Betrokkene is aangewezen op professionele ondersteuning bij verdere opbouw en uitbreiding van verloven en inbedding in een maatschappelijke context. Belangrijk zijn: controle op spanningsopbouw door het terugvalpreventieplan, het vasthouden van een dagbesteding, het monitoren van de interacties met anderen, het controleren op abstinentie van middelengebruik en het monitoren van de contactname met betrokkene. Er is nog een duidelijke noodzaak voor het behoud van de huidige maatregel om het traject op een stapsgewijze manier voort te kunnen zetten. Gezien het positieve, stabiele verloop van de behandeling en de doorstroom naar een verlofwoning luidt het advies de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen voor de duur van een jaar.
De deskundige heeft ter zitting aangegeven dat het aanvragen van proefverlof een volgende stap kan zijn als het komend jaar goed verloopt. Van voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging kan voorlopig nog geen sprake zijn.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting zijn vordering strekkend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaar gehandhaafd.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om aanhouding van de behandeling voor onderzoek naar de mogelijkheid om de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.
De verdediging heeft subsidiair gepleit voor een verlenging van de maatregel voor de duur van een jaar. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de inhoud van het advies van de inrichting.

6.Beoordeling

Maximering
De rechtbank heeft in haar beslissing van 24 mei 2017, die is bevestigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, overwogen dat de opgelegde terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
Stoornis en recidivegevaar
Uit het verlengingsadvies blijkt dat er nog steeds sprake is van een stoornis bij betrokkene, te weten: een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met schizoïde en narcistische trekken. Ook is het recidiverisico nog aanwezig. Dit risico wordt bij beëindiging van de maatregel ingeschat als hoog.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het advies te twijfelen en neemt dit over.
Verlenging
Gelet op het advies van de inrichting en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Het uitgangspunt van de rechtbank is dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan een jaar, de terbeschikkingstelling
- behoudens bijzondere omstandigheden - verlengd dient te worden met een termijn van twee jaar.
De rechtbank stelt vast dat niet te verwachten is dat binnen een jaar gronden aanwezig zullen zijn die een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging rechtvaardigen. De deskundige heeft ter zitting aangegeven dat, als het komend jaar goed verloopt, het aanvragen van proefverlof een volgende stap kan zijn. Van voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging kan volgens de deskundige voorlopig nog geen sprake zijn. De rechtbank overweegt dat verlenging van de maatregel met twee jaar niet in de weg staat aan het (eventueel) aanvragen en verkrijgen van proefverlof. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, in het advies van de inrichting dan ook geen aanleiding om van het hiervoor geschetste uitgangspunt af te wijken. Nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden zal de rechtbank de maatregel met twee jaar verlengen. Om die reden ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het primair door de raadsman bepleite onderzoek naar een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
- verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van
[betrokkene]met twee jaar;
- wijst af het verzoek tot aanhouding teneinde het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. P.A. Buijs en E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.E. van Wiggen‑van der Hoek, in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019.