ECLI:NL:RBMNE:2019:2215

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
C/16/477280 / KG ZA 19-163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over erfdienstbaarheid en plaatsing van bloembakken

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een kort geding tussen buren, [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s., over de uitvoering van een eerder vonnis met betrekking tot de plaatsing van bloembakken. De partijen zijn buren en delen een toegangsweg, waarop een erfdienstbaarheid rust. In een eerder vonnis van 11 januari 2017 werd [eiser sub 1] c.s. veroordeeld tot het verwijderen van bloembakken die de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmerden. Na het vonnis heeft [eiser sub 1] c.s. de bloembakken verplaatst, maar niet verwijderd, wat leidde tot een geschil over de naleving van het vonnis.

[gedaagde sub 1] c.s. heeft in april 2018 aanspraak gemaakt op dwangsommen, omdat [eiser sub 1] c.s. de bloembakken opnieuw verder van de muur had geplaatst. [eiser sub 1] c.s. heeft de bloembakken uiteindelijk verwijderd na een aanzegging van de deurwaarder, maar [gedaagde sub 1] c.s. heeft beslag gelegd op de onroerende zaak van [eiser sub 1] c.s. De voorzieningenrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] c.s. geen misbruik van recht maakt door het vonnis ten uitvoer te leggen, omdat [eiser sub 1] c.s. niet heeft voldaan aan de eerdere veroordeling.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af, omdat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn aangetoond. De rechter concludeert dat de plaatsing van de bloembakken in strijd is met de erfdienstbaarheid en dat [eiser sub 1] c.s. zich niet aan de eerdere veroordeling heeft gehouden. [eiser sub 1] c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. tot een bedrag van € 1.277,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/477280 / KG ZA 19-163
Vonnis in kort geding van 24 april 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I.M.C. van Leeuwen te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.A. van Kooten-de Jong te Montfoort.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 24 producties
  • de brief van [gedaagde sub 1] c.s. met 13 producties
  • de op 8 april 2019 gehouden mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s..
1.2.
Daarna is vonnis bepaald op 24 april 2019.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zijn buren van elkaar en wonen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] in [woonplaats] . [gedaagde sub 1] c.s. exploiteert een melkveehouderij op zijn perceel (nr. [nummeraanduiding 2] ). Er is één toegangsweg om bij hun woningen en gebouwen te komen, waar ze beiden gebruik van maken. Zowel [eiser sub 1] c.s. als [gedaagde sub 1] c.s. zijn voor de helft eigenaar van deze toegangsweg en er rust een erfdienstbaarheid op de weg ten laste en ten gunste van de beide percelen. Onder meer over deze erfdienstbaarheid is tussen juni 2016 tot en met 11 januari 2017 tussen partijen geprocedeerd. Deze procedure heeft – voor zover hier van belang – geleid tot een vonnis van 11 januari 2017 (het vonnis) waarin [eiser sub 1] c.s. is veroordeeld tot het verwijderen van twee bloembakken die hij ter hoogte van zijn voordeur op de toegangsweg had geplaatst, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.2.
[eiser sub 1] c.s. heeft de bloembakken daarna tegen de muur van zijn woning geplaatst, nog steeds ter hoogte van zijn voordeur. [gedaagde sub 1] c.s. is daarmee akkoord gegaan, maar heeft daarbij (schriftelijk) opgemerkt dat zodra de bloembakken verder van de muur af geplaatst worden, hij dit als een overtreding van het vonnis beschouwt.
2.3.
Op 24 april 2018 heeft (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] c.s. een brief geschreven aan [eiser sub 1] c.s. en aanspraak gemaakt op dwangsommen, omdat [eiser sub 1] c.s. de bloembakken (weer) verder van de muur af heeft geplaatst. [gedaagde sub 1] c.s. is het daar niet mee eens en heeft bij brief van 8 mei 2018 geschreven van mening te zijn zich te houden aan het vonnis en de erfdienstbaarheid niet te belemmeren. De gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s. heeft op 27 augustus 2018 geschreven dat [eiser sub 1] c.s. zich niet aan de afspraak heeft gehouden en dat daarom de bloembakken moeten worden verwijderd, zoals ook al in het vonnis was beslist. [eiser sub 1] c.s. heeft de bloembakken laten staan. Op 27 september 2018 heeft de deurwaarder namens [gedaagde sub 1] c.s. een bevel tot betaling gedaan, waarin [gedaagde sub 1] c.s. voor € 10.000,- aan verbeurde dwangsommen over de periode van 24 april tot en met 31 augustus 2018 opeist. Naar aanleiding van deze brief heeft [eiser sub 1] c.s. de bloembakken alsnog verwijderd. Op 7 maart 2019 heeft [gedaagde sub 1] c.s. beslag laten leggen op de onroerende zaak van [eiser sub 1] c.s.
2.4.
[eiser sub 1] c.s. vordert daarom nu hier – kort gezegd staking en schorsing van de executie van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 15.000,- per (gedeelte van de) dag dat [gedaagde sub 1] c.s. hiermee in gebreke blijft.

3.De beoordeling

3.1.
Als iemand een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft gekregen, is hij in beginsel bevoegd dat vonnis ten uitvoer te leggen. Voor schorsing van de executie van dat vonnis is alleen plaats in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de voorzieningenrechter vindt dat de executant (in dit geval [gedaagde sub 1] c.s.), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ( [eiser sub 1] c.s.) die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis gebruik te maken.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt [gedaagde sub 1] c.s. geen misbruik van zijn bevoegdheid en wel om de volgende redenen. In het vonnis staat dat [eiser sub 1] c.s. de bloembakken moet verwijderen. Dat heeft [eiser sub 1] c.s. niet gedaan, maar hij heeft de bloembakken in plaats daarvan tegen de muur van zijn woning gezet. Dit heeft [gedaagde sub 1] c.s. geaccepteerd onder de waarschuwing dat wanneer de bloembakken weer van de muur af zouden worden geplaatst hij zou handhaven op grond van het vonnis. Op de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde foto’s van de periode tussen 24 april en 31 augustus 2018, is te zien dat de bloembakken niet direct tegen de muur van de woning staan, maar op enige afstand daarvan. Dat staat dus vast. [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. destijds (begin 2017) al en nogmaals op 24 april 2018 gewaarschuwd voor de gevolgen daarvan. Ondanks die waarschuwing heeft [eiser sub 1] c.s. de bloembakken niet teruggeplaatst tegen de muur of verwijderd. Pas na de aanzegging van de deurwaarder op 27 september 2018 zijn de bloembakken door [eiser sub 1] c.s. verwijderd.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. is van mening dat hij de bloembakken volgens het vonnis niet hoefde te verwijderen zolang de bloembakken de uitoefening van de erfdienstbaarheid maar niet belemmerden. Dit volgt volgens [eiser sub 1] c.s. uit r.o. 5.2 van het dictum van het vonnis. Daarin staat dat het [eiser sub 1] c.s. wordt verboden om:
“in strijd te handelen met de erfdienstbaarheid (...), door het plaatsen van bloembakken op de strook grond waarop de erfdienstbaarheid gevestigd is waardoor de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmerd wordt”. Volgens [eiser sub 1] c.s. belemmerden de bloembakken op de plek waar zij stonden de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet en is hij dus geen dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. De uitleg die [eiser sub 1] c.s. aan het vonnis geeft, is te ruim en niet juist. In r.o. 5.3 van het dictum van het vonnis staat namelijk heel helder opgeschreven dat [eiser sub 1] c.s. wordt veroordeeld tot het verwijderen van de bloembakken. De onder 5.3 vermelde veroordeling staat na de onder 5.2 vermelde veroordeling en betreft dus een nadere invulling van de meer algemene veroordeling om niet in strijd met de erfdienstbaarheid te handelen. Een andere uitleg dan dat [eiser sub 1] c.s. de bloembakken moest verwijderen, is op grond hiervan niet mogelijk.
3.4.
Het vonnis berust niet op een feitelijke misslag. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat de foto’s waarop de rechter destijds haar oordeel velde de op dat moment geldende situatie weergaf. Er is ook geen sprake van een juridische misslag. Dat [eiser sub 1] c.s. het niet eens is met het (inhoudelijke) oordeel dat de rechter op basis van die foto’s heeft genomen, omdat de bloembakken er naar zijn mening niet voor zorgen dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid wordt belemmerd mag zo zijn. Maar dan had hij tegen dat oordeel hoger beroep in moeten stellen. Dat heeft [eiser sub 1] c.s. om hem moverende redenen niet gedaan. [eiser sub 1] c.s. heeft daarnaast nog aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden tijdens de procedure. Volgens [eiser sub 1] c.s. is de vordering tot verwijdering van de bloembakken destijds pas heel laat in de procedure ingediend en heeft hij zich daarom niet of nauwelijks kunnen verweren tegen deze vordering. Ook dit argument baat hem niet. Aan [eiser sub 1] c.s. kan worden toegegeven dat de vordering op een later moment in de procedure, bij antwoord in reconventie, is ingediend. Maar dat laat onverlet dat [eiser sub 1] c.s. voldoende tijd had om tegen deze wijziging van eis bezwaar te maken. Er heeft nadien nog een comparitie van partijen plaatsgevonden, waar [eiser sub 1] c.s. de gelegenheid heeft gehad om zich mondeling uit te laten over de vordering en daartegen bezwaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] c.s. onweersproken gesteld dat er tijdens de comparitie is gesproken over de bloembakken en dat hij zijn vordering daar nader heeft toegelicht. Dat [eiser sub 1] c.s. de mogelijkheid vervolgens niet heeft gegrepen om daarop tijdens de comparitie te reageren, is zijn eigen verantwoordelijkheid. Schending van de goede procesorde levert dit niet op. En dus ook niet van een juridische misslag.
3.5.
[eiser sub 1] c.s. stelt tot slot dat [gedaagde sub 1] c.s. misbruik van recht maakt door tot executie van het vonnis over te gaan. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. geen
rechtens te respecteren belang bij verwijdering van de bloembakken, omdat [gedaagde sub 1] c.s. in de eerste plaats heeft berust in de plaatsing van de bloembakken naast de muur. Volgens [eiser sub 1] c.s. hebben de bloembakken nadien altijd op dezelfde plek gestaan en heeft hij ze in de tussentijd niet verplaatst. De voorzieningenrechter heeft hiervoor, onder 3.2, al overwogen dat op de foto’s duidelijk is te zien dat de bloembakken niet tegen de muur aan staan. Dat de bloembakken in de periode tussen het wijzen van het vonnis in januari 2017 en 24 april 2018 altijd op die plek hebben gestaan, zoals [eiser sub 1] c.s. stelt, blijkt uit geen enkel stuk. Het wordt door [gedaagde sub 1] c.s. ook betwist. Bovendien schreef de advocaat van [eiser sub 1] c.s. in haar brief van 27 januari 2017 aan de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. destijds zelf dat de bloembakken tegen de muur worden gezet en niet op enige afstand van de muur, zoals op de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde foto’s is te zien. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de bloembakken door [eiser sub 1] c.s. op enig moment toch weer van de muur af zijn geplaatst. Dat [gedaagde sub 1] c.s. zich daarin heeft berust, is de voorzieningenrechter niet gebleken. [eiser sub 1] c.s. heeft in de tweede plaats aangevoerd dat de aanwezigheid van de bloembakken op die specifieke plek geen belemmering vormen voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid en dat er om die reden door [gedaagde sub 1] c.s. misbruik van recht wordt gemaakt. Ook dit verweer gaat niet op. Zoals al is overwogen, was [eiser sub 1] c.s. veroordeeld tot het verwijderen van de bloembakken. De plaatsing van de bloembakken tegen de muur van de woning werd door [gedaagde sub 1] c.s. gedoogd, maar vast staat dat de bloembakken in de door [gedaagde sub 1] c.s. genoemde periode niet (langer) tegen de muur stonden. Dat [eiser sub 1] c.s. van mening is dat de bloembakken op die plek de erfdienstbaarheid niet belemmeren, doet niet ter zake. Vast staat dat [eiser sub 1] c.s. zich niet aan de veroordeling in het vonnis en de daarna geldende gedoogsituatie heeft gehouden. Van misbruik van recht door [gedaagde sub 1] c.s. is dan ook geen sprake.
3.6.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen worden afgewezen.
3.7.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.277,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en door mr. E.A. Messer in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)