ECLI:NL:RBMNE:2019:2210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
16/000471-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 17 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die op 1 januari 2019 in IJsselstein geprobeerd heeft een ander, [slachtoffer], van het leven te beroven door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol en met een vlindermes in zijn bezit, impulsief heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte, die lijdt aan ADHD, zijn gedrag heeft beïnvloed, maar dat hij desondanks in verminderde mate toerekenbaar is. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast moet hij zich laten behandelen en onder toezicht van de jeugdreclassering staan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gevolgen van de steekpartij voor het slachtoffer, die ernstig gewond raakte en een spoedoperatie moest ondergaan. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 5.293,84 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/000471-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [2001] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 3 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. J. Bredius, advocaat te Zeist, alsmede de benadeelde partij en slachtoffer [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1 op 1 januari 2019 in IJsselstein/Nieuwegein geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door [slachtoffer] met een mes te steken, dan wel (subsidiair) die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel (meer subsidiair) geprobeerd heeft die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 op 1 januari 2019 in IJsselstein/Nieuwegein een vlindermes voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, nu verdachte zich niets kan herinneren, niet vastgesteld kan worden dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Voorts levert het handelen van verdachte niet zonder meer een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer op. Het geconstateerde letsel kan, gelet op de geldende jurisprudentie, niet aangemerkt worden als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft gesteld dat het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
feit 1 primair
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte het volgende verklaard. Hij fietste op 1 januari 2019 van Nieuwegein naar IJsselstein. Ter hoogte van de Nedereindse Plas zag hij twee jongens lopen, een donkere jongen en een blanke jongen. Toen hij ter hoogte van de jongens was, sprak de blanke jongen hem aan en zei dat hij moest stoppen. Hij stopte naast de blanke jongen. [2] Hij zag dat de blanke jongen met zijn rechterhand uithaalde richting zijn linkerzijde. Hij dacht dat hij zojuist gestoken was. Hij liet zijn fiets achter en liep achteruit en hoorde de donkere jongen zeggen dat de blanke jongen normaal moest doen. Hij hoorde dat de jongen hierbij de naam [verdachte] gebruikte. Hij zag dat de blanke jongen zich van hem afdraaide en van hem wegliep. Hij liep in de richting van zijn fiets en wilde zijn fiets pakken. Hij zag dat de blanke jongen zich omdraaide en in versnelde pas in zijn richting kwam. Hij zei tegen de donkere jongen dat hij al een keer gestoken was. Hij hoorde de donkere jongen tegen zijn vriend zeggen dat hij normaal moest doen. Dit had geen effect. De blanke jongen stond ineens recht voor hem. Hij zag dat de jongen met zijn rechterhand hard uithaalde in de richting van zijn borst. Hij voelde een klap tegen zijn borst. Hij zag dat de jongen een mes in zijn rechterhand had. Hij zag hij dat de twee jongens in de richting van de Nedereindse plas wegrenden.
Niet veel later werd hij per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Daar werd bepaald dat hij direct een spoedoperatie moest ondergaan om te kijken of er organen waren geraakt door de steek in zijn linkerzij. De messteek op zijn borst had een klaplong in zijn rechterlong veroorzaakt, deze werd middels een drain geleegd. [3]
[getuige] heeft verklaard dat hij op 1 januari 2019 samen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hier verdachte [verdachte] wordt bedoeld) op een feest in IJsselstein was. Op een gegeven moment waren zij op één fiets naar huis gegaan. Bij de heuvel bij de Nedereindse Plas was [verdachte] afgestapt. Bij de derde fietser die langs kwam ging [verdachte] voor de fietser staan en zei dat de fietser af moest stappen. De jongen stapte af en [verdachte] flipte gelijk en haalde uit het niks uit naar die jongen. De jongen rende weg en [verdachte] rende achter hem aan. Voor zover hij weet kwam [verdachte] teruggelopen. Die jongen vertelde hem dat hij was gestoken door die vriend van hem. [verdachte] rende vervolgens weer naar die jongen en rende achter hem aan. [verdachte] zei vervolgens tegen hem "Ik ben mijn mes kwijt." en dat hij hem moest helpen zoeken naar het mes. [4]
Door verbalisant [verbalisant] , speurhondengeleider, werd op 1 januari 2019 op de Randdijk in IJsselstein op korte afstand van de plaats waar de fiets van het slachtoffer lag een vlindermes aangetroffen. [5]
Het aangetroffen vlindermes is in het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht op de aanwezigheid van DNA. [6]
Uit het rapport volgt dat:
  • in de bemonstering van de buitenzijde van het heft van het mes een DNA profiel is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De kans dat het aangetroffen DNA profiel van verdachte is, is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dan dat het DNA profiel van een andere persoon afkomstig is;
  • in de bemonstering van het bloed op het lemmet van het mes een DNA profiel is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . De kans dat het aangetroffen DNA profiel van [slachtoffer] is, is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dan dat het DNA profiel van een andere persoon afkomstig is.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 31 december 2018 samen met zijn vriend [getuige] op de fiets vanuit Nieuwegein naar een oud en nieuw feest in IJsselstein was gegaan. [8]
Bewijsoverweging
Voorwaardelijk opzet
De raadsman heeft betoogd dat, vanwege het ontbreken van de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] , er geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft gesteld dat er, gelet op het handelen van verdachte en de plaatsen waar verdachte gestoken heeft, sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier volgt dat verdachte vrijwel direct nadat [slachtoffer] bij verdachte gestopt was, die [slachtoffer] door zijn kleding heen met een vlindermes in zijn zij heeft gestoken. [slachtoffer] heeft hierdoor een steekwond in zijn linkerzijde opgelopen. Vervolgens is verdachte, nadat [slachtoffer] zijn fiets wilde oppakken, naar [slachtoffer] toegelopen en heeft hem met het vlindermes in de rechterzijde van zijn borst gestoken. [slachtoffer] heeft hierdoor een klaplong opgelopen. [slachtoffer] is na aankomst in het ziekenhuis direct aan zijn buik geopereerd om zodoende na te gaan of er sprake was van inwendige bloedingen en/of beschadiging van organen. Tevens is er een drain in zijn long geplaatst. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte [slachtoffer] tweemaal met kracht heeft gestoken.
De rechtbank acht het algemeen bekend dat er zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden en dat het steken met een mes in het bovenlichaam dodelijk letsel op kan leveren. Eén van deze organen, de rechterlong, is ook daadwerkelijk door verdachte geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het (meermaals) met kracht steken met een mes, in het bovenlichaam van het slachtoffer geweld betreft van zodanige aard dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer daaraan zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het procesdossier bevat niet dergelijke aanwijzingen van het tegendeel.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van aangever zou intreden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 mei 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 199;
  • het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 208.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 1 januari 2019 te IJsselstein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vlindermes, voornoemd slachtoffer
- eenmaal in zijn borst en
- eenmaal in zijn linker zij
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 1 januari 2019 te IJsselstein een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 poging tot doodslag;
feit 2 overtreding van artikel 13, lid 1, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht van de jeugdreclassering, waarvan 6 maanden ITB Harde Kern, een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol en een behandeling bij De Waag.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging heeft bepleit om, gelet op de bepleite vrijspraken, verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd, op te leggen, alsmede een werkstraf van 200 uren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Het slachtoffer [slachtoffer] was in de nacht van oud en nieuw 2018/2019 na een feestje op weg naar huis. Nadat hij door verdachte - voor hem een onbekende - was aangeroepen, was hij met zijn fiets gestopt omdat hij dacht dat verdachte misschien hulp nodig had. Verdachte was, ondanks zijn minderjarige leeftijd (17 jaar) en het feit dat hij eerder black-outs had gehad ten gevolge van excessief alcoholgebruik, zwaar onder invloed van alcohol. Verdachte, die een verboden steekwapen - een vlindermes - bij zich had, heeft [slachtoffer] vrijwel direct en zonder enige aanleiding en waarschuwing in zijn zij gestoken. Op het moment dat [slachtoffer] zijn eigen fiets wilde pakken, is verdachte naar hem toegelopen en heeft hem vervolgens opnieuw, dit keer in zijn borst gestoken. [slachtoffer] is daarna in het ziekenhuis met spoed geopereerd. Dat [slachtoffer] de steekpartij heeft overleefd, lijkt te danken aan een combinatie van geluk en adequaat optreden door de hulpdiensten.
Dergelijk feiten, ‘zinloos’ geweld met een willekeurig slachtoffer, zorgen voor grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Slachtoffers kunnen in hun dagelijks functioneren nog lange tijd, zowel lichamelijk als geestelijk, de gevolgen hiervan ondervinden. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat zijn vertrouwen in mensen is veranderd en dat hij een hele tijd zijn dagelijkse bezigheden niet heeft kunnen oppakken en een studievertraging heeft opgelopen. De rechtbank houdt verdachte hiervoor verantwoordelijk. Ook heeft [slachtoffer] naast de littekens van de door verdachte toegebrachte verwondingen ook een enorm litteken op zijn buik als gevolg van het operatief ingrijpen in het ziekenhuis.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank ook rekening met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 28 maart 2019;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 april 2019;
- een rapport van Samen Veilig van 3 april 2019;
- een psychologisch rapport van 12 maart 2019, uitgebracht door L. Heukelom.
Uit het rapport van L. Heukelom volgt dat er bij verdachte sprake is van ADHD. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Tevens was er sprake van een alcoholintoxicatie. Of de ADHD zijn gedrag tijdens het tenlastegelegde heeft beïnvloed, is niet vast te stellen, omdat verdachte aangeeft als gevolg van geheugenverlies niet te kunnen vertellen wat er in hem is omgegaan.
Onduidelijk is of en hoe de gebrekkige ontwikkeling van verdachte zijn gedrag heeft beïnvloed tijdens het tenlastegelegde. Wel kan beredeneerd worden dat hij als gevolg van de ADHD impulsief en mateloos veel heeft gedronken en onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn alcoholgebruik. Passend bij de ADHD is daarnaast dat hij spanning opzocht in de vorm van veel drinken en zich hierin liet meeslepen door anderen: in die zin is er sprake van een direct verband tussen het alcoholgebruik en de ADHD. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Er zijn verschillende factoren, voortkomend uit de problematiek van verdachte die bijdragen aan een verhoogd recidiverisico, te weten impulsief gedrag, moeite met oorzaak-gevolgrelaties leggen, spanning zoeken, beïnvloedbaarheid en mateloos middelen gebruiken. Verdachte blijkt gemakkelijk negatief beïnvloed door meer ‘antisociale peers’.
Verdachte heeft verder wel een positieve houding ten opzichte van gezag, stelt zich meewerkend op en zet zich in voor school en werk. Het gezin biedt veel structuur en ondersteuning waar verdachte voor open staat. Er is sprake van een relatief groot aantal beschermende factoren die het recidiverisico verlagen, echter er blijft een matig recidiverisico bestaan als er geen hulp wordt ingezet.
Op basis van de gesignaleerde problematiek en ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte wordt geadviseerd behandeling in te zetten. De behandeling dient zich te richten op beter leren begrijpen en hanteren van de ADHD; het gaat daarbij vooral om opbouwen van inzicht in oorzaak- gevolgrelaties en de consequenties van eigen gedrag beter leren voorspellen. Psycho-educatie, maar ook afspraken over middelengebruik zijn noodzakelijk, zodat verdachte niet opnieuw grote hoeveelheden drinkt. Voorts is het belangrijk dat het beperkte vermogen aan bod komt. Als verdachte beter leert aanvoelen wat hij en ‘de ander’ ervaren, zal het makkelijker worden voor hem om zijn gedrag bij te sturen. Een instelling als de Waag kan een dergelijke behandeling bieden.
Geadviseerd wordt deze behandeling op te leggen in het kader van een jeugdreclasseringsmaatregel als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het is belangrijk dat de Maatregel ITB Harde Kern voorgezet wordt zodat de intensieve begeleiding gefaseerd afgebouwd kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het advies en de conclusies in voornoemde rapportage, het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toegerekend kan worden.
R. Verhoek heeft ter terechtzitting het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming toegelicht. L. Goudena heeft ter terechtzitting het rapport en advies van Samen Veilig nader toegelicht. Uit de rapportages volgt dat de Raad en Samen Veilig de conclusies en het advies van L. Heukelom onderschrijven. De detentie is voor verdachte een moeilijke en traumatische periode geweest. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal geen bijdrage leveren aan het voorkomen van herhaling en zal mogelijk zelfs contraproductief werken. Verdachte werkt goed mee aan de begeleiding en wil meewerken aan een behandeling bij De Waag.
Geadviseerd wordt om verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een verplichte behandeling bij De Waag, of een soortgelijke instelling, toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, waarvan zes maanden in het kader van ITB Harde Kern, een verbod op het gebruik van alcohol, verdovende middelen of andere middelen voor de duur van de ITB Harde Kern.
De bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd zijn naar het oordeel van de rechtbank zó ernstig dat daarvoor in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van geruime duur passend is.
De rechtbank ziet zich echter geconfronteerd met het gegeven dat de voorlopige hechtenis met ingang van 18 januari 2019 is geschorst. Oplegging van de vrijheidsstraf die de rechtbank passend acht, betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis weer dient te worden opgeheven en verdachte zijn straf direct zal moeten uitzitten. Dat is immers de keerzijde van de geboden mogelijkheid om een strafproces in vrijheid af te wachten.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank voor een dilemma staat. Aan de ene kant is er het belang van oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijk langere duur dan het voorarrest en aan de andere kant is er de vraag of het wenselijk is dat de minderjarige verdachte als gevolg daarvan opnieuw naar een jeugdinrichting zal moeten gaan.
Bij het bepalen van de uiteindelijke strafmaat neem de rechtbank in aanmerking dat uit de rapportages van de Raad voor de kinderbescherming en Samen Veilig blijkt dat de detentie voor verdachte een moeilijke en traumatische periode is geweest en dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie geen bijdrage zal leveren aan het voorkomen van herhaling en mogelijk zelfs contraproductief zal werken. Ook blijkt uit de informatie ter zitting dat verdachte in de periode na het delict goed mee heeft gewerkt aan de intensieve begeleiding van ITB Harde Kern en ook aangemeld is en open staat voor behandelingen bij De Waag.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat verdachte door de psycholoog verminderd toerekenbaar wordt geacht, minderjarig is en niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Daarbij wordt verder in aanmerking genomen dat de oplegging van jeugddetentie van langere duur dat het voorarrest aanzienlijke consequenties zal hebben voor de opleiding van verdachte.
Naast voorgaande afwegingen geeft voor de rechtbank bij de keuze voor de strafmodaliteit uiteindelijk de doorslag het belang dat (de ontwikkeling van) verdachte wordt begeleid en gemonitord teneinde te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw in de fout gaat. Dat leidt er toe dat de rechtbank de maximale taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden acht. Zij zal een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de deskundigen zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, aan verdachte opleggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag. Gelet op de adviezen van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.179,00. Dit bedrag bestaat uit € 2.179,00 aan materiele schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Ter terechtzitting is de schadepost “gederfde inkomsten” in de vordering aangevuld met een bedrag van € 114,84, met als toelichting dat bij het invullen van de vordering per abuis was uitgegaan van een uurloon van € 5,56 in plaats van € 6,12. Het totale bedrag van de vordering bedraagt daarom € 5.293,84.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met uitzondering van de schadepost die ziet op de kleding (te weten € 200,00), met daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De in beslag genomen kleding zal worden teruggegeven aan benadeelde, de benadeelde partij dient voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, zij het dat hij de schadepost ter zake van kleding wél toewijsbaar vindt. De verdediging heeft bepleit het immateriële deel te matigen tot € 2.000,00.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het feit en de in de vordering gegeven toelichting, voldoende onderbouwd.
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op het totaal gevorderde bedrag van € 5.293,84 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de schadepost “kleding” overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat de betreffende kledingstukken, gelet op de verwondingen van het slachtoffer, geheel of gedeeltelijk besmeurd zijn met bloed en/of beschadigd zijn, zoals ook door de vertegenwoordiger van de benadeelde partij ter terechtzitting is medegedeeld. Dat betekent dat ook als deze kledingstukken aan het slachtoffer geretourneerd worden, deze niet meer bruikbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook deze schadepost toegewezen kan worden.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank legt geen vervangende jeugddetentie op bij niet-betaling.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
6 maanden;
- bepaalt dat de jeugddetentie
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich gedurende de proeftijd zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen hem gegeven door of namens de jeugdreclassering Samen Veilig Midden-Nederland, waarvan 6 maanden ITB Harde Kern. Verdachte dient zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* mee zal werken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, verdachte zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door de behandelaar/instelling worden gegeven;
* geen alcohol en/of verdovende middelen zal gebruiken, gedurende de periode van de ITB Harde Kern en ter controle hierop mee zal werken aan bloed- en/of urinecontroles;
- waarbij Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door Samen Veilig Midden-Nederland dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.293,84, bestaande uit
€ 2.293,84 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat een bedrag van € 5.293,84 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. J.W. Veenendaal en P.M. Leijten, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te IJsselstein en/of Nieuwegein, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vlindermes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemd slachtoffer
- eenmaal in zijn borst, althans zijn bovenlichaam en/of
- eenmaal in zijn (linker)zij/buik, althans zijn onderlichaam
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te IJsselstein en/of Nieuwegein, althans in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een steekwond in de borst met een beschadiging van het longvlies en/of een klaplong ten gevolge) heeft toegebracht door voornoemd slachtoffer met een vlindermes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
eenmaal in zijn borst, althans zijn bovenlichaam te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te IJsselstein en/of Nieuwegein, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vlindermes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemd slachtoffer
- eenmaal in zijn borst, althans zijn bovenlichaam en/of
- eenmaal in zijn (linker)zij/buik, althans zijn onderlichaam.
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te IJsselstein en/of Nieuwegein een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genaamd einddossier 09RAND19, genummerd BVH 2019029301Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 113 tot en met 228, met als bijlage I het Dossier Forensische Opsporing doorgenummerd pagina 1 tot en met 41 . Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 168.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 169.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , pagina 160.
5.Proces-verbaal onderzoek met speurhond naar menselijke geur ten behoeve van forensische opsporing, pagina 199.
6.Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 12 februari 2019, opgemaakt door M.J.W. Pouwels, bijlage I pagina 36.
7.Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 12 februari 2019, opgemaakt door M.J.W. Pouwels, bijlage I pagina 38.
8.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2019.