ECLI:NL:RBMNE:2019:2203

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
C/16/443640 / HA ZA 17-625
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bestuurdersaansprakelijkheid en afgeleide schade in een complexe vennootschapsstructuur met octrooi-exploitatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de bestuurdersaansprakelijkheid centraal in het kader van een geschil tussen verschillende vennootschappen en hun bestuurders. De eiseressen, waaronder [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] B.V., vorderden schadevergoeding van de gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2], wegens onrechtmatig handelen en wanprestatie. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden zich onrechtmatig hadden gedragen door een licentieovereenkomst met een derde partij te sluiten, waardoor de belangen van de eiseressen werden geschaad. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden opzettelijk nadeel hadden toegebracht aan de eiseressen, wat leidde tot een veroordeling tot schadevergoeding, inclusief verbeurde dwangsommen wegens overtreding van eerdere rechterlijke uitspraken. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden niet alleen hun verplichtingen als bestuurders hadden verzaakt, maar ook dat hun handelen had geleid tot aanzienlijke schade voor de eiseressen, die verder moest worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in vennootschapsrechtelijke structuren en de gevolgen van onrechtmatig handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/443640 / HA ZA 17-625
Vonnis van 22 mei 2019
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Engels recht
[eiseres sub 1] LIMITED,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Engeland, kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V. (voorheen genaamd [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de rechtspersoon naar Engels recht
[eiseres sub 4] LIMITED,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] , Engeland,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.P. de Man te Bergschenhoek,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. W.E. van Engelenhoven te Ede.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiseres sub 1] c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk ook wel [gedaagde sub 1] c.s. worden genoemd. Eisers zullen afzonderlijk [eiseres sub 1] Ltd., [eiseres sub 2] , [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [eiseres sub 4] worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • het proces-verbaal van de zitting die op 12 februari 2019 is gehouden voor de pleidooien en de producties die ter gelegenheid van deze zitting zijn overgelegd
1.2.
Partijen hebben over en weer schriftelijk gereageerd op het proces-verbaal, [eiseres sub 1] c.s. in brieven van 20 maart 2019 en 2 april 2019, [gedaagde sub 1] c.s. in brieven van 25 maart 2019 en 9 april 2019. De rechtbank ziet geen reden om het proces-verbaal naar aanleiding van deze brieven aan te passen.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Feiten

2.1.
Op 2 mei 2007 is een octrooi verleend voor een methode van vervaardiging van gestabiliseerd siliciumzuur.
2.2.
Op enig moment is het octrooi ingebracht in [bedrijfsnaam 2] N.V., een Belgische vennootschap (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). De heer [A] (hierna: [A] ) was aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ), een dochter van [bedrijfsnaam 2] . Een andere aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] / [bedrijfsnaam 3] was de Belgische hoogleraar [N] . Op een bepaald moment heeft [gedaagde sub 2] 5% van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] gekocht. Daarna zijn de aandelen in [bedrijfsnaam 2] verkocht aan [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] ), een vennootschap van de heer [B] (hierna: [B] ). Op 5 december 2008 is [bedrijfsnaam 2] failliet verklaard.
2.3.
Op 1 juli 2009 is [eiseres sub 1] Ltd. opgericht. De aandelen in [eiseres sub 1] Ltd. werden vanaf dat moment gehouden door [gedaagde sub 1] , een vennootschap van [gedaagde sub 2] , en [bedrijfsnaam 5] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 5] ), een vennootschap van [A] . Als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. werden [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 5] aangesteld.
2.4.
Op 7 december 2009 is [eiseres sub 4] opgericht. De aandelen in [eiseres sub 4] werden vanaf dat moment gehouden door [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 5] . Als bestuurders van [eiseres sub 4] zijn (in ieder geval) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] aangesteld.
2.5.
[A] , [gedaagde sub 2] en [B] hebben het plan opgevat om een deel van de rechten op het octrooi gezamenlijk te gaan exploiteren. Met het oog daarop hebben [bedrijfsnaam 5] , [gedaagde sub 1] , [bedrijfsnaam 4] , [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 13] Ltd. (een andere vennootschap van [gedaagde sub 2] ) in februari 2010 een participatieovereenkomst gesloten (hierna: de participatieovereenkomst). [bedrijfsnaam 4] is kort daarna ook aandeelhouder geworden van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 4] . Vanaf dat moment hielden [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 5] elk 42,5% van de aandelen in [eiseres sub 1] Ltd. en in [eiseres sub 4] , en hield [bedrijfsnaam 4] 15% van de aandelen in die beide vennootschappen.
2.6.
Op 16 juni 2010 heeft [eiseres sub 4] van de curator van [bedrijfsnaam 2] een deel van de rechten op het octrooi gekocht. Op basis hiervan verkreeg [eiseres sub 4] het exclusieve recht om gestabiliseerd siliciumzuur in vloeibare vorm te produceren volgens de methode die in het octrooi is beschreven, en om dit in bepaalde delen van de wereld te verkopen (hierna: het octrooi). Als merknaam voor dat product is [..1] gekozen.
2.7.
Vooruitlopend op de verwerving van het octrooi heeft [eiseres sub 4] op 29 mei 2010 een exclusieve licentieovereenkomst gesloten met [eiseres sub 1] Ltd. Op basis van deze licentieovereenkomst verkreeg [eiseres sub 1] Ltd. voor € 0 het exclusieve recht om [..1] te produceren en te verkopen in de gebieden waarvoor [eiseres sub 4] de verkooprechten had. Ook verkreeg [eiseres sub 1] Ltd. hierbij het exclusieve recht om aan derden sublicenties te verstrekken.
2.8.
Op 1 maart 2012 heeft [eiseres sub 1] Ltd. een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [eiseres sub 2] (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). [eiseres sub 2] is een vennootschap van de heer [C] (hierna: [C] ). In artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat [eiseres sub 1] Ltd. door ondertekening van die overeenkomst een exclusieve sublicentie verstrekte aan een nog op te richten joint-venturevennootschap voor de productie en verkoop van [..1] . Die joint-venturevennootschap werd opgericht op 30 mei 2012 en kreeg de naam [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] [eiseres sub 1] Ltd en [eiseres sub 2] zijn ieder 50% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] gaan houden en [gedaagde sub 1] werd aangesteld als bestuurder.
2.9.
Het Indiase bedrijf [bedrijfsnaam 6] (hierna: [bedrijfsnaam 6] ), dat in handen is van de heer [D] (hierna: [D] ) en zijn familie, was in 2012 en 2013 het enige bedrijf dat in opdracht van [eiseres sub 1] Ltd. (kleine hoeveelheden) [..1] produceerde. Dat gebeurde in vaten/reactoren van ongeveer 50 liter.
2.10.
Met het oog op de verkoop van [..1] in India heeft [eiseres sub 1] Ltd. de vennootschap [bedrijfsnaam 7] Limited opgericht (hierna: [bedrijfsnaam 7] ). Als bestuurders van [bedrijfsnaam 7] zijn toen [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 5] aangesteld. [D] is later mede-bestuurder van [bedrijfsnaam 7] geworden.
2.11.
Op verzoek van [gedaagde sub 2] heeft een van de grootste distributeurs in India, [bedrijfsnaam 8] Ltd., [..1] getest. Deze testen waren succesvol en eind 2012 werd daardoor duidelijk dat [bedrijfsnaam 7] een registratie kon gaan aanvragen om [..1] in India op de markt te brengen.
2.12.
In 2012 begon het ‘te rommelen’ tussen degenen die betrokken waren bij de samenwerkingsovereenkomst. [B] is er in dat jaar tot zijn ongenoegen achter gekomen dat [gedaagde sub 2] [bedrijfsnaam 4] nog niet had ingeschreven als aandeelhouder van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. [gedaagde sub 2] was eind oktober/begin november 2012 zeer ontevreden over [eiseres sub 2] / [C] omdat deze toezeggingen over financiering van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , die volgens [gedaagde sub 2] waren gedaan, niet zou(den) zijn nagekomen. Op 5 november 2012 is [gedaagde sub 1] opgestapt als bestuurder van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Op 9 november 2012 heeft [gedaagde sub 2] een ava van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] uitgeroepen voor 28 november 2012, met als agendapunt de opheffing van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Omdat [A] namens [bedrijfsnaam 5] niet op deze ava is verschenen en [C] namens [eiseres sub 2] tegen het voorstel tot opheffing heeft gestemd, is geen besluit tot opheffing van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] genomen. Daarnaast was [A] verteld dat [gedaagde sub 2] aan [B] had voorgesteld om hem ( [A] ) als indirect bestuurder (via [bedrijfsnaam 5] ) van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd te ontslaan en dat [B] zich hiertegen had verzet
.Deze gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat begin 2013 sprake was van een vertrouwensbreuk tussen [gedaagde sub 2] enerzijds en [A] , [B] en [C] anderzijds.
2.13.
Op enig moment na 5 november 2012 is [C] [gedaagde sub 1] opgevolgd als bestuurder van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)]
2.14.
Op of kort voor 18 januari 2013 hebben [A] en [B] een ava van [eiseres sub 1] Ltd. uitgeroepen, te houden op 18 februari 2013, met als agendapunt het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. en de benoeming van [C] als opvolgend bestuurder.
2.15.
Op 18 februari 2013 zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. en is [C] benoemd tot bestuurder van [eiseres sub 1] Ltd.
2.16.
Door middel van een brief van 27 februari 2013 heeft [bedrijfsnaam 4] de participatieovereenkomst ontbonden.
2.17.
Op 13 maart 2013 zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] per brief uitgenodigd voor een op
11 april 2013 te houden ava van [eiseres sub 4] , met als agendapunt het onmiddellijke ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 4] .
2.18.
Op 6 maart 2013 heeft [gedaagde sub 2] een e-mail ontvangen van de heer [E] (hierna: [E] ), over mogelijke samenwerking van een zakelijke relatie van hem met [eiseres sub 1] in Indonesië en China. Naar aanleiding van die e-mail heeft [gedaagde sub 2] gesprekken gevoerd met [E] en de heer [F] (hierna: [F] ), eigenaar van [bedrijfsnaam 9] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 9] ).
2.19.
Op 6 april 2013 hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] namens [eiseres sub 4] een licentieovereenkomst gesloten met [bedrijfsnaam 9] voor de exploitatie van het octrooi. In artikel 2.4 van deze licentieovereenkomst garandeert [eiseres sub 4] aan [bedrijfsnaam 9] dat [gedaagde sub 2] in functie zal blijven als de enige bestuurder van [eiseres sub 4] en dat [gedaagde sub 2] voor [bedrijfsnaam 9] beschikbaar zal blijven voor de productie, marketing, verkoop, productontwikkeling en productkennis. Ook is in artikel 2.4 bepaald dat [eiseres sub 4] aan [bedrijfsnaam 9] een onmiddellijk opeisbare boete van € 2.000.000 verschuldigd wordt als [gedaagde sub 2] wordt ontslagen als bestuurder van [eiseres sub 4] of wordt beperkt in de uitoefening van de hiervoor genoemde werkzaamheden. In deze licentieovereenkomst is ook afgesproken dat [eiseres sub 4] recht heeft op een royalty van € 0,10 per liter gestabiliseerd siliciumzuur en op een commissie van € 0,50 per liter gestabiliseerd siliciumzuur.
2.20.
In een brief van 6 april 2013 hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] namens [eiseres sub 4] de tussen [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. gesloten licentieovereenkomst ontbonden.
2.21.
[gedaagde sub 2] heeft kort na 6 april 2013 aan relaties van [eiseres sub 1] Ltd. schriftelijk meegedeeld dat [eiseres sub 1] Ltd. geen licentie meer heeft van [eiseres sub 4] en dat [eiseres sub 1] Ltd. en de aan haar gelieerde vennootschappen geen enkel recht meer hebben met betrekking tot het octrooi.
2.22.
Op 11 april 2013 zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurders van [eiseres sub 4] .
2.23.
In februari 2013 heeft [A] [gedaagde sub 2] verzocht om hem de volledige administratie van [eiseres sub 1] Ltd. te verstrekken. In april 2013 hebben [A] en [B] [gedaagde sub 2] verzocht om hun de volledige administratie van [eiseres sub 4] te verstrekken. [gedaagde sub 2] was alleen bereid om die administraties af te geven op voorwaarde dat hem en [gedaagde sub 1] volledige decharge werd verleend. Daartoe waren [A] en [B] niet bereid.
2.24.
In een brief van 25 april 2013 heeft [bedrijfsnaam 9] [eiseres sub 4] gesommeerd om op grond van schending van artikel 2.4 van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] (namelijk het ontslag van [gedaagde sub 2] als bestuurder van [eiseres sub 4] ) binnen 10 dagen de contractuele boete van € 2.000.000 te betalen.
2.25.
Op 28 mei 2013 is [bedrijfsnaam 10] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 10] ) opgericht. Sinds die datum werden de aandelen in [bedrijfsnaam 10] gehouden door [gedaagde sub 1] (38%), [bedrijfsnaam 9] (24%), [bedrijfsnaam 11] B.V. (een vennootschap van [E] ; 24%), [D] (12%) en nog een andere persoon (2%). Op de datum waarop in deze zaak een zitting plaatsvond werd het aandelenpakket van 38% niet meer door [gedaagde sub 1] gehouden maar door een andere vennootschap van [gedaagde sub 2] .
2.26.
Op of kort na 28 mei 2013 heeft [bedrijfsnaam 9] een sublicentie verstrekt aan [bedrijfsnaam 10] met betrekking tot het octrooi van [eiseres sub 4] . Sindsdien produceert en verkoopt [bedrijfsnaam 10] gestabiliseerd siliciumzuur in vloeibare vorm onder de merknaam [..2] .
2.27.
In 2013 hebben [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] in een kort geding onder andere gevorderd dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] worden gelast om de administraties van [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd., [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 7] af te geven en dat het [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] wordt verboden om samen te werken met [bedrijfsnaam 9] in het kader van de exploitatie van het octrooi. In een vonnis van 3 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland die vorderingen afgewezen. [eiseres sub 1] c.s. is tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan.
2.28.
In een brief van [bedrijfsnaam 9] aan [eiseres sub 4] van 27 november 2013 is meegedeeld dat [bedrijfsnaam 9] een (niet genoemd) bedrag aan royalty’s en commissie verschuldigd is aan [eiseres sub 4] en dat een eventuele betaling daarvan het recht van [bedrijfsnaam 9] op de contractuele boete van € 2.000.000 onverlet laat. Ook is in die brief meegedeeld dat [bedrijfsnaam 9] zich het recht op verrekening voorbehoudt.
2.29.
Naar aanleiding van het door [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 7] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 3 juli 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 19 april 2016 (hierna: het arrest) onder andere de volgende beslissingen genomen:
a. Het is [gedaagde sub 1] c.s. verboden om, na betekening aan haar van het arrest, in het kader van een eventuele exploitatie door [bedrijfsnaam 9] of anderen van de in de licentieovereenkomst tussen [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. bedoelde octrooien op welke wijze en in welke vorm dan ook met dezen samen te werken c.q. aan dezen ondersteuning te verlenen onder meer door aan hen beschikbaar te stellen de aan [eiseres sub 1] Ltd. en aan [eiseres sub 4] toebehorende commerciële en technische informatie, onder meer door namens of voor dezen promotionele activiteiten, marketingactiviteiten, acquisitieactiviteiten, verkoopactiviteiten en distributieactiviteiten, activiteiten ten behoeve van de productie, of andere werkzaamheden die bijdragen aan bedoelde exploitatie, te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000 voor iedere keer dat [gedaagde sub 1] c.s. dit verbod overtreedt en op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 3.000 voor iedere dag dat een overtreding voortduurt, met een maximum van
€ 1.000.000 (hierna: het verbod).
[gedaagde sub 1] c.s. is gelast om, binnen 14 dagen na betekening aan haar van het arrest, aan [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] af te geven alle documenten, correspondentie, administratie, contracten, technische en commerciële informatie, contactgegevens, simkaarten en informatie ten aanzien van website, domeinnaam, inloggegevens en e-mailberichten die [gedaagde sub 1] c.s. heeft verkregen als bestuurder van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] , met dien verstande dat [gedaagde sub 1] c.s. van uitsluitend de financiële administratie kopieën mag behouden, op straffe van een dwangsom van € 3.000 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] c.s. niet volledig aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 1.000.000 (hierna: het gebod).
2.30.
Het arrest is aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] betekend op 21 april 2016. Zij zijn niet in cassatie gegaan, zodat het arrest onherroepelijk is geworden.
2.31.
Op 2 mei 2016 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een USB-stick met daarop e-mailcorrespondentie aan de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. verstrekt, samen met drie ordners met stukken uit de administraties van [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd., [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 7] .
2.32.
In opdracht van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] heeft een deurwaarder op 30 augustus 2016 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bevolen om verbeurde dwangsommen te betalen, met de aanzegging dat bij uitblijven van betaling executoriale beslagen zullen worden gelegd. In september en oktober 2016 hebben [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] ten laste van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] verschillende executoriale beslagen gelegd. Op vordering van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in vonnissen van
26 oktober 2016 en 25 januari 2017 de tenuitvoerlegging van die beslagen geschorst totdat over de rechtsgeldigheid van de daarmee ingezette executie van het arrest in een bodemprocedure zal zijn beslist.
2.33.
In 2016 zijn [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] bij de rechtbank Den Haag een procedure gestart tegen (onder andere) [bedrijfsnaam 9] , [bedrijfsnaam 10] en [D] . Daarin heeft [eiseres sub 1] c.s. (samengevat) gevorderd dat de rechtbank deze partijen gebiedt om alle werkzaamheden die verband houden met de exploitatie van het octrooi te staken. In een vonnis van 7 februari 2018 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] afgewezen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld, dat op dit moment nog loopt.
2.34.
Op enig moment heeft [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] dochtervennootschap [bedrijfsnaam 12] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 12] ) opgericht. [bedrijfsnaam 12] verkoopt gestabiliseerd siliciumzuur in vloeibare vorm onder de naam [..3] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert na wijziging van eis samengevat - dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 1] c.s. van:
€ 1.000.000 als het totaal van verbeurde dwangsommen wegens overtreding van het in het arrest uitgesproken
verbod(zie 2.29 onder a), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het verschuldigd worden van deze dwangsommen;
€ 1.000.000 als het totaal van verbeurde dwangsommen wegens overtreding van het in het arrest uitgesproken
gebod(zie 2.29 onder b), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het verschuldigd worden van deze dwangsommen;
€ 8.000.000 als schadevergoeding wegens het ontnemen van de mogelijkheid aan [eiseres sub 1] c.s. om een overeenkomst te sluiten met Nigeria voor de levering van [..1] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het intreden van deze schade;
$ 500.000, als schadevergoeding vanwege misgelopen subsidie (bedoeld zal zijn het equivalent in euro’s van $ 500.000), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het intreden van deze schade;
schadevergoeding ter zake van ander onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] c.s., nader op te maken bij staat;
een vergoeding voor de kosten van deze procedure (in conventie).
3.2.
In de dagvaarding had [eiseres sub 1] c.s. ook hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] gevorderd tot het betalen van schadevergoeding van € 120.000 voor reis- en verblijfkosten, die noodzakelijk zijn geweest om ‘de markt’ ervan te overtuigen dat [eiseres sub 1] Ltd. na 6 april 2013 nog steeds een licentie had voor het octrooi, en om een nieuw zakelijk netwerk op te bouwen. Tijdens de zitting heeft [eiseres sub 1] c.s. haar eis op dit onderdeel gewijzigd, in die zin dat zij (ook) hiervoor schadevergoeding vordert nader op te maken bij staat.
3.3.
Aan haar schadevorderingen legt [eiseres sub 1] c.s. ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig ten opzichte van haar heeft gehandeld of tekort is geschoten in de nakoming van op haar rustende verbintenissen. [eiseres sub 1] c.s. betoogt (samengevat) het volgende. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben opzettelijk en na uitvoerige voorbereiding schade berokkend aan [eiseres sub 1] c.s. Zij hebben namelijk samengespannen met [bedrijfsnaam 9] , [D] en met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ’s enige producent [bedrijfsnaam 6] , om [eiseres sub 1] c.s. en haar aandeelhouders ter zake van de exploitatie van het octrooi buitenspel te zetten en aldus te schaden.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten. [gedaagde sub 1] c.s. betoogt (samengevat) het volgende:
De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. moeten worden beoordeeld naar Engels recht.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft niet onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s. Door het sluiten van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] heeft [gedaagde sub 1] c.s. de belangen van (de aandeelhouders van) [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. behartigd. Voor zover de rechtbank het daarmee niet eens is: voor het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. bestond een rechtvaardigingsgrond.
[eiseres sub 1] c.s. heeft geen schade geleden en als dat wel zo is, ontbreekt het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. en de door [eiseres sub 1] c.s. gestelde schade.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft het in het arrest uitgesproken verbod niet overtreden.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft het in het arrest uitgesproken gebod nageleefd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
de ten laste van haar gelegde executoriale beslagen opheft, althans [eiseres sub 1] c.s. veroordeelt tot opheffing van die beslagen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[eiseres sub 1] c.s. verbiedt om tot verhaal van haar vorderingen ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. nieuwe executoriale beslagen te (doen) leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[eiseres sub 1] c.s. veroordeelt tot vergoeding van haar proceskosten.
3.7.
[eiseres sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s., met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten (in reconventie).
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank zal eerst het toepasselijk recht bespreken. Daarna zal worden beoordeeld of [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk is ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s. Ten slotte zal de rechtbank beoordelen of [gedaagde sub 1] c.s. het in het arrest uitgesproken verbod en gebod heeft overtreden en dwangsommen verschuldigd is.
Toepasselijk recht
4.2.
[eiseres sub 1] c.s. heeft aan haar vorderingen tot schadevergoeding allereerst ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Deze vorderingen moeten wat deze grondslag betreft worden beoordeeld naar Nederlands recht. Dit vloeit voort uit artikel 4 lid 3 van de Verordening (EG) nummer 864/2007 (Rome II). Voor zover de schade van [eiseres sub 1] Ltd. en van [eiseres sub 4] niet in Nederland wordt geleden (de rechtbank laat dit in het midden) heeft de gestelde onrechtmatige daad gelet op de volgende omstandigheden namelijk een kennelijk nauwere band met Nederland. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en alle overige (indirecte) bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd., [eiseres sub 4] en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] hebben de Nederlandse nationaliteit en hebben hun woonplaats respectievelijk statutaire zetel in Nederland en dat geldt ook voor alle uiteindelijk belanghebbenden in die drie vennootschappen: [gedaagde sub 2] (via [gedaagde sub 1] ), [A] (via [bedrijfsnaam 5] ), [B] (via [bedrijfsnaam 4] ) en [C] (via [eiseres sub 2] ). Daarnaast is van belang dat in de licentieovereenkomst tussen [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. (twee Engelse vennootschappen) Nederlands recht van toepassing is verklaard (artikel 8.8).
4.3.
Ook daar waar [eiseres sub 1] c.s. haar vorderingen baseert op een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde sub 1] c.s., is Nederlands recht van toepassing. Zoals vermeld, zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd, [eiseres sub 4] en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] geweest. De relaties tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en deze vennootschappen kunnen niet worden beschouwd als dienstbetrekkingen, want zij zijn niet ondergeschikt geweest ten opzichte van deze vennootschappen. Er waren namelijk geen arbeidsovereenkomsten en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoefden ook geen instructies op te volgen van hun medebestuurders (als deze er waren) of mede-aandeelhouders. Daaruit volgt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in een vennootschappelijke relatie stonden tot [eiseres sub 1] Ltd., [eiseres sub 4] en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Die relatie wordt Europeesrechtelijk gezien als een verbintenis tot het verrichten van diensten (vergelijk het arrest Ferho/Spies van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
10 september 2015, C-47/14).
4.4.
De rechtbank leidt uit de stellingen van [eiseres sub 1] c.s. af dat zij meent dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die zij als (voormalig) bestuurder van [eiseres sub 1] Ltd., [eiseres sub 4] en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] tegenover deze vennootschappen hadden. Deze (vennootschapsrechtelijke) verplichtingen hielden in dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hun taken als bestuurder behoorlijk moesten vervullen en vloeien voort uit de hiervoor genoemde verbintenis tot het verrichten van diensten. De vraag of deze verplichtingen zijn geschonden, wordt bij gebreke van een rechtskeuze beheerst door Nederlands recht. Dit vloeit voort uit artikel 4 van het Verdrag inzake de rechten die van toepassing zijn op verbintenissen uit overeenkomst (EVO), omdat de relatie tussen de betrokken partijen, zoals hiervoor in 4.2. is vastgesteld, het nauwst is verbonden met Nederland.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
Uit het betoog van [eiseres sub 1] c.s. leidt de rechtbank het volgende af. [eiseres sub 4] , [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [eiseres sub 1] Ltd. hebben rechtstreeks schade geleden door het handelen van [gedaagde sub 1] c.s.. [eiseres sub 1] Ltd. heeft ook schade geleden in haar hoedanigheid van aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , bestaande uit misgelopen waardestijging van haar aandelen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en/of misgelopen dividend. Dat geldt ook voor [eiseres sub 2] . Die schade van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] Ltd. is zogenoemde afgeleide schade. Daarvoor geldt het toetsingskader dat is gebaseerd op het arrest [achternaam] /ABP van de Hoge Raad (NJ 1995, 288) en de daarop volgende jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat toetsingskader houdt het volgende in. Indien aan een vennootschap (in dit geval [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ) door een derde vermogensschade wordt toegebracht door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen tegenover de vennootschap of door gedragingen die tegenover de vennootschap onrechtmatig zijn, heeft alleen de vennootschap het recht om uit dien hoofde van de derde vergoeding van de aan haar toegebrachte schade te vorderen. Die vermogensschade van de vennootschap zal, zolang deze niet is vergoed, een vermindering van de waarde van de aandelen in de vennootschap meebrengen. Daaronder moet ook worden verstaan gederfde waardestijging van die aandelen of gederfd dividend. Deze drie vormen van aandeelhoudersschade worden hierna uit praktische overwegingen gezamenlijk aangeduid als waardevermindering van de aandelen. In beginsel kunnen de aandeelhouders op grond van dit (aanvankelijk) voor hen ontstane nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding tegen de bedoelde derde geldend maken. Het ligt namelijk op de weg van de vennootschap om ter bescherming van de belangen van allen die bij het in stand houden van haar vermogen belang hebben, van de derde schadevergoeding te vorderen. Wordt deze schadevergoeding door de derde aan de vennootschap betaald, dan moet ook de met die schade van de vennootschap corresponderende waardevermindering van de aandelen geacht worden ongedaan te zijn gemaakt. De schade van de aandeelhouder wordt dan dus geacht te zijn vergoed (op indirecte wijze). Dit is alleen niet het geval als de schade die de vennootschap heeft geleden niet (volledig) wordt vergoed. Doet die situatie zich voor, dan kan de aandeelhouder de in die hoedanigheid geleden (resterende) schade slechts vorderen als die schade het gevolg is van schending van een jegens hem geldende specifieke zorgvuldigheidsverplichting. Daarvan is onder andere sprake wanneer de derde de aandeelhouder opzettelijk nadeel heeft toegebracht. In dit laatste geval kan de aandeelhouder ook andere door hem geleden schade (dus andere schade dan de waardevermindering van zijn aandelen) op de derde verhalen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. zich vanaf maart 2013 onrechtmatig heeft gedragen ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s., waarbij ten opzichte van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] geldt dat [gedaagde sub 1] c.s. een tegenover hen geldende specifieke zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Dit wordt hieronder toegelicht.
4.7.
Gestabiliseerd siliciumzuur, waarvoor het octrooi is afgegeven, is een mooie uitvinding. Partijen gaan er namelijk van uit dat het mogelijk is om met dit product een oogstvermeerdering van 30% te realiseren, terwijl daarvoor 50% minder pesticiden en 30% minder water nodig zijn. [eiseres sub 4] , de houder van het octrooi, heeft op 29 mei 2010 een exclusieve licentie verstrekt aan [eiseres sub 1] Ltd. en laatstgenoemde heeft op 30 mei 2012 een exclusieve sublicentie verstrekt aan [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Het was de bedoeling van alle partijen bij de participatieovereenkomst en later ook de samenwerkingsovereenkomst om in de toekomst (veel) winst te gaan maken met de verkoop van gestabiliseerd siliciumzuur onder de naam [..1] . Die winst zou vanaf 30 mei 2012 - uitsluitend - moeten vallen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)]
4.8.
[gedaagde sub 2] is biochemicus en beschikte begin 2013 (maar ook daarvoor en daarna) over alle kennis die nodig is voor de productie van [..1] in vaten/reactoren van ongeveer 50 liter. Hij onderhield in 2012 en daarna veel contact met [D] , die nauw betrokken is bij [bedrijfsnaam 6] , het enige bedrijf dat begin 2013 over de faciliteiten beschikte om [..1] te produceren en dat ook daadwerkelijk produceerde. Ook had [gedaagde sub 2] in de jaren dat hij (indirect) bestuurder was van [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] een netwerk opgebouwd van mogelijke kopers van [..1] . Eind 2012 was [..1] in India succesvol getest. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde sub 2] begin 2013 wist dat de kans groot was dat [..1] onder zijn regie in de toekomst met succes op de markt zou kunnen worden gebracht.
4.9.
Begin 2013 was sprake van een vertrouwensbreuk tussen enerzijds [gedaagde sub 2] en anderzijds zijn partners met wie hij het octrooi exploiteerde (namelijk [A] , [B] en [C] ). Dit heeft geleid tot het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. op 18 februari 2013. Nadat vervolgens hun ontslag als bestuurders van [eiseres sub 4] was aangekondigd heeft [gedaagde sub 2] op 6 maart 2013 een e-mail ontvangen van [E] met de vraag of hij wilde praten over samenwerking van een zakelijke relatie van hem ( [bedrijfsnaam 9] ) met [eiseres sub 1] (zie 2.18). Het moet voor [gedaagde sub 2] duidelijk zijn geweest dat die e-mail bestemd was voor [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd./ [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en dat hem die e-mail was gestuurd omdat hij van die vennootschappen (indirect) bestuurder was. [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet betwist dat [gedaagde sub 2] echter kort daarna heimelijk, zonder dat zijn partners in [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] daarvan op de hoogte waren, gesprekken heeft gevoerd met [E] en [bedrijfsnaam 9] over exploitatie van het octrooi door [bedrijfsnaam 9] .
4.10.
Die gesprekken hebben ertoe geleid dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] op 6 april 2013 namens [eiseres sub 4] een overeenkomst met [bedrijfsnaam 9] hebben gesloten, op grond waarvan aan [bedrijfsnaam 9] een licentie is verstrekt voor de exploitatie van het octrooi. De licentieovereenkomst met [eiseres sub 1] Ltd. hebben zij namens [eiseres sub 4] ontbonden. Zoals hierna zal worden overwogen (zie 4.12.), was die ontbinding echter niet rechtsgeldig. Hierdoor hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bewerkstelligd dat [eiseres sub 4] wanprestatie pleegde ten opzichte van [eiseres sub 1] Ltd. [eiseres sub 4] had zich namelijk in de licentieovereenkomst met
[eiseres sub 1] Ltd. verplicht tot exclusiviteit, en die verbintenis werd nu door [eiseres sub 4] geschonden. [eiseres sub 1] c.s. heeft onweersproken gesteld dat [eiseres sub 1] Ltd. [eiseres sub 4] hiervoor aansprakelijk heeft gesteld. Door het sluiten van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] heeft [gedaagde sub 2] ook bewerkstelligd dat [eiseres sub 1] Ltd. tekortschoot ten opzichte van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] [eiseres sub 1] Ltd. had zich immers in de sublicentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ook verplicht tot exclusiviteit, en die exclusiviteit werd nu doorkruist. [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] heeft [eiseres sub 1] Ltd. hiervoor aansprakelijk gesteld, zo heeft [eiseres sub 1] c.s. ook onbetwist gesteld.
4.11.
Naast deze uitgelokte wanprestatie respectievelijk onzorgvuldig handelen aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., is ook opvallend dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] een door [eiseres sub 4] verschuldigde boete van € 2.000.000 zijn overeengekomen voor het geval [gedaagde sub 2] zou worden ontslagen als bestuurder van [eiseres sub 4] (zie 2.19). Sinds 13 maart 2013 wist [gedaagde sub 2] al dat tijdens de ava van 11 april 2013 zou worden besloten over zijn ontslag en dat van [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 4] . Gelet op de vertrouwenscrisis tussen [gedaagde sub 2] en zijn mede-aandeelhouders en op het al geëffectueerde ontslag van hem en [gedaagde sub 1] op 18 februari 2013 als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd., wist [gedaagde sub 2] dus dat [gedaagde sub 1] en hij op 11 april 2013 zo goed als zeker zouden worden ontslagen als bestuurders van [eiseres sub 4] . Door het sluiten van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] op 6 april 2013 - vijf dagen voor hun aangekondigde ontslag - hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] [eiseres sub 4] dus bewust opgezadeld met een schuld van € 2.000.000 aan [bedrijfsnaam 9] .
4.12.
In een brief van 6 april 2013 heeft [gedaagde sub 2] namens [eiseres sub 4] de licentieovereenkomst met [eiseres sub 1] Ltd. ontbonden. Die ontbinding was niet rechtsgeldig, want [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet gesteld dat [eiseres sub 1] Ltd. was tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst en het is de rechtbank ook niet gebleken. [gedaagde sub 2] heeft de ontbinding ingeroepen in de wetenschap dat [eiseres sub 1] Ltd. hierdoor niet langer aan haar verplichtingen op grond van de sublicentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] kon voldoen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] kort na 6 april 2013 (in ieder geval) drie relaties van [eiseres sub 1] Ltd./ [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] meegedeeld dat [eiseres sub 1] Ltd. geen licentie meer had van [eiseres sub 4] en dat [eiseres sub 1] Ltd. en de aan haar gelieerde vennootschappen (lees: [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ) geen enkel recht meer hadden met betrekking tot het octrooi. [D] was daarvan ook op de hoogte (zie hierna). Uit deze handelingen blijkt dat [gedaagde sub 2] het oogmerk had om de productie van [..1] en de beoogde verkoop daarvan door [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] (in India door middel van [bedrijfsnaam 7] ) volledig en onmiddellijk te beëindigen. De omstandigheid dat [gedaagde sub 2] mogelijk, zoals hij zegt, ‘maar’ vier relaties - waaronder [D] - heeft aangeschreven doet hieraan niets af. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat deze drie relaties en [D] veel contacten hadden/hebben binnen de branche waarin [eiseres sub 1] c.s. opereert, namelijk niet weersproken. Door het aanschrijven van die drie relaties en door [D] bij zijn plannen met [bedrijfsnaam 9] te betrekken, heeft [gedaagde sub 2] dus de kans aanvaard (als hij het al niet bewust heeft bewerkstelligd) dat zijn bericht over het ‘einde’ van [eiseres sub 1] Ltd./ [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] zich als een lopend vuurtje in die branche zou verspreiden.
4.13.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft er daarnaast voor gezorgd dat [D] en [bedrijfsnaam 6] bij de exploitatie van het octrooi door [bedrijfsnaam 9] betrokken zijn geraakt en heeft er daardoor (op zijn minst) aan bijgedragen dat [eiseres sub 1] c.s. [bedrijfsnaam 6] als producent is kwijtgeraakt. In de gesprekken die [gedaagde sub 2] in maart en begin april 2013 met [bedrijfsnaam 9] heeft gevoerd, heeft [gedaagde sub 2] namelijk gesproken over de rol die [D] en [bedrijfsnaam 6] hadden bij de productie van [..1] , de (eerder nog) beoogde verkoop van [..1] door [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] in India, via [bedrijfsnaam 7] , en de rol die [D] en [bedrijfsnaam 6] in de nieuwe samenwerking met een nieuwe licentiehouder ( [bedrijfsnaam 9] ) zouden kunnen spelen. Dit blijkt uit een e-mail van 4 april 2013 van [gedaagde sub 2] aan [E] , met een cc aan [F] , de eigenaar van [bedrijfsnaam 9] (hierna: de e-mail van 4 april 2013), waarop [eiseres sub 1] c.s. in dit verband heeft gewezen. In die e-mail staat namelijk (onder andere) dat [D] de nieuwe naam [..2] heeft bedacht, dat de samenwerking met [bedrijfsnaam 6] zal worden herzien en dat daarvoor al een conceptcontract is opgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarnaast zelf naar voren gebracht dat [bedrijfsnaam 9] aan de samenwerking met [eiseres sub 4] (feitelijk: [gedaagde sub 1] c.s.) de voorwaarde had verbonden dat [D] op de achtergrond bij [eiseres sub 4] betrokken bleef. Hieruit moet worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] zich in maart/april 2013 bij [bedrijfsnaam 9] positief heeft uitgelaten over de samenwerking met [D] en [bedrijfsnaam 6] . Bij de oprichting van [bedrijfsnaam 10] is [D] ook een van de aandeelhouders in [bedrijfsnaam 10] geworden. Zijn activiteiten voor [bedrijfsnaam 7] heeft [D] beëindigd en dat geldt ook voor de samenwerking tussen [bedrijfsnaam 6] en [eiseres sub 1] Ltd. De rechtbank gaat er, net als [eiseres sub 1] c.s., van uit dat [gedaagde sub 1] c.s. dit op voorhand met [D] en [bedrijfsnaam 6] heeft besproken, want in de e-mail van 4 april 2013 schrijft [gedaagde sub 2] dat niets de productie en verkoop in India in de weg staat.
4.14.
Uit deze omstandigheden volgt dat [gedaagde sub 2] [D] enthousiast heeft gemaakt om gezamenlijk het octrooi te gaan exploiteren buiten [eiseres sub 1] Ltd./ [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] om. Dat [D] na de breuk tussen [gedaagde sub 2] enerzijds en [A] , [B] en [C] anderzijds de samenwerking met [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 7] om een andere reden (namelijk onvrede over deze samenwerking en het feit dat [gedaagde sub 1] c.s. als bestuurder van [eiseres sub 1] Ltd. was ontslagen) heeft beëindigd, heeft [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende onderbouwd. Vast staat namelijk dat [gedaagde sub 2] [D] (en daardoor ook [bedrijfsnaam 6] ) bij zijn plannen heeft betrokken, dat [D] voor de uitvoering van deze plannen ook nodig was en dat [D] de samenwerking met [eiseres sub 1] c.s. pas heeft verbroken nadat [eiseres sub 4] de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] had gesloten. Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. aangevoerd dat [D] als reden voor zijn ontslag bij [bedrijfsnaam 7] heeft gewezen op gebeurtenissen die zich in april 2013 hebben voorgedaan nadat de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] al gesloten was, en [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit niet weersproken. Dat [D] de samenwerking met [eiseres sub 1] c.s. ook had gestaakt als [gedaagde sub 2] hem niet voor samenwerking met [bedrijfsnaam 9] had benaderd, kan in dit licht niet worden vastgesteld.
4.15.
Verder is van belang dat [gedaagde sub 2] vanaf de oprichting van [bedrijfsnaam 10] zijn kennis over (de wijze van productie van) gestabiliseerd siliciumzuur en zijn zakelijke netwerk ter beschikking heeft gesteld aan [bedrijfsnaam 10] , zodat [bedrijfsnaam 10] [..2] kon (laten) produceren en verkopen en met de exploitatie van dat product een vliegende start kon maken.
4.16.
Dit alles betekent dat (1) het vertrek van [D] (en daardoor ook [bedrijfsnaam 6] ) bij [eiseres sub 1] c.s. een door [gedaagde sub 2] georkestreerd plan was (2) om zodoende in een ander samenstel van entiteiten - met een vliegende start - de (verdere) ontwikkeling en exploitatie van het gestabiliseerde siliciumzuur voort te zetten, (3) en daarmee [eiseres sub 1] c.s. - die alle eerdere investeringen had gedaan - buitenspel te zetten, (4) dit alles samen met een investeerder die zich voor een beoogde samenwerking juist tot [eiseres sub 1] c.s. had gewend (en dus niet tot [gedaagde sub 2] ), (5) terwijl dit gebeurde op een moment dat er al sprake was van een vertrouwensbreuk met de andere betrokkenen bij [eiseres sub 1] c.s., [gedaagde sub 2] ontslagen was als bestuurder van [eiseres sub 1] Ltd. en zijn ontslag als bestuurder van [eiseres sub 4] al was aangezegd. Deze handelwijze komt neer op een soort eigenrichting die de grens van het betamelijke overschrijdt. Daarmee is niet gezegd dat [gedaagde sub 2] stil had moeten blijven zitten. In een situatie waar van een vertrouwensbreuk sprake is moet immers wat gebeuren. Daarbij mag een betrokkene echter geen misbruik van bevoegdheid maken (zie artikel 3:13 BW). [gedaagde sub 2] heeft dat wel gedaan. Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt namelijk dat [gedaagde sub 2] na de vertrouwensbreuk heeft gehandeld met geen ander doel dan [eiseres sub 1] c.s. te schaden en zichzelf te bevoordelen. Wat had [gedaagde sub 2] dan wel moeten doen? Bijvoorbeeld in overleg treden met de andere betrokkenen bij [eiseres sub 1] c.s., en als dat niet mogelijk was via andere - mogelijk gerechtelijke wegen - een oplossing vinden, bijvoorbeeld door het ertoe te leiden dat hij zou worden uitgekocht door [A] , [B] en [C] , of vice versa. [gedaagde sub 2] heeft dit niet gedaan, maar ervoor gekozen een rechtens niet toegestane weg te bewandelen. Het resultaat van die keuze komt voor zijn rekening en risico.
4.17.
[eiseres sub 1] c.s. heeft ook gewezen op handelingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de periode nadat zij als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 4] waren ontslagen. Vast staat dat [gedaagde sub 1] c.s. gedurende ongeveer drie jaar heeft geweigerd om de administratie van [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd., [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 7] af te geven. Aan verstrekking van die administratie heeft [gedaagde sub 2] de voorwaarde verbonden van volledige decharge van hem en [gedaagde sub 1] als bestuurders. Dit is onterecht. Een voormalig bestuurder is verplicht om de administratie van de vennootschap aan de vennootschap af te geven. Gaat het in het algemeen al te ver dat daaraan voorwaarden worden gesteld, dat geldt zeker als de voorwaarde inhoudt dat decharge wordt verleend in een situatie waarin over het handelen van de bestuurder op zijn minst vragen kunnen worden gesteld, zoals hier het geval is.
4.18.
Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. betoogt, maken de namen en contactgegevens van het relatienetwerk dat [gedaagde sub 2] heeft opgebouwd in de tijd dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bestuurders waren van [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd., [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 7] ook deel uit van de administraties van die vennootschappen. [gedaagde sub 2] heeft dit netwerk immers opgebouwd in zijn hoedanigheid van bestuurder van deze vennootschappen. Om die reden is [gedaagde sub 1] c.s. in het arrest ook gelast om aan [eiseres sub 1] c.s. te verstrekken alle contactgegevens en e-mailberichten die [gedaagde sub 1] c.s. heeft gekregen als bestuurder van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] . Doordat zij gedurende ongeveer drie jaar die informatie hebben achtergehouden, net als onder andere de contracten die [eiseres sub 1] c.s. had gesloten en de financiële administratie hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] [eiseres sub 1] c.s. naar het oordeel van de rechtbank ook in de periode na de onder 4.16. samengevatte gebeurtenissen enorm benadeeld.
Voorlopige conclusie
4.19.
De omstandigheden die zijn vermeld in 4.7 tot en met 4.18 leiden tot de voorlopige conclusie dat [gedaagde sub 1] c.s. zich zeer onzorgvuldig heeft gedragen ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s.
Ten aanzien van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. zou die voorlopige conclusie niet opgaan als het verweer van [gedaagde sub 1] c.s., dat zij heeft gehandeld in het belang van die twee vennootschappen (en hun aandeelhouders), slaagt. Dat geldt ook, en dan niet alleen ten aanzien van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. maar ook ten aanzien van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [eiseres sub 2] , als voor het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. een rechtvaardigingsgrond bestaat, wat volgens [gedaagde sub 1] c.s. eveneens het geval is. Beide verweren slagen echter niet. Hieronder wordt uitgelegd waarom niet.
De belangen van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. en hun aandeelhouders
4.20.
Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. betoogt, zijn de belangen van (de aandeelhouders van) [eiseres sub 4] en [eiseres sub 1] Ltd. door het sluiten van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] niet behartigd. Wat betreft [eiseres sub 4] wijst [gedaagde sub 1] c.s. er namelijk ten onrechte op dat [eiseres sub 4] in de nieuwe situatie een voordeel had, namelijk het recht op royalty’s en commissies, terwijl [eiseres sub 4] daarvoor geen recht had op enige financiële compensatie voor het verstrekken van de licentie aan [eiseres sub 1] Ltd. Dat kan wel zo zijn, maar het financiële belang van die royalty’s en commissies is klein. Volgens [gedaagde sub 2] heeft [eiseres sub 4] over de periode vanaf de oprichting van [bedrijfsnaam 10] (28 mei 2013) tot 12 februari 2019 (de datum waarop in deze zaak een zitting werd gehouden) recht op ongeveer € 20.000. Welk bedrag aan winst [bedrijfsnaam 10] over die periode heeft gemaakt is de rechtbank niet bekend, maar dat moet een veelvoud zijn van € 20.000. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de zitting namelijk verklaard dat het uitstekend met [bedrijfsnaam 10] gaat, met name door de naamsbekendheid die zij heeft verworven nadat USAID in 2015 bekend had gemaakt dat zij een subsidie van $ 500.000 aan [bedrijfsnaam 10] had verstrekt (zie ook 4.45). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de vergoeding die [eiseres sub 4] van [bedrijfsnaam 9] ontvangt verhoudingsgewijs klein is. Daarnaast geldt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] [eiseres sub 4] - voorzienbaar - hebben opgezadeld met een schuld van € 2.000.000 aan [bedrijfsnaam 9] door het sluiten van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] (zie 4.11.). Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres sub 4] schadeplichtig gemaakt ten opzichte van [eiseres sub 1] Ltd. wegens schending van de verplichting om aan [eiseres sub 1] Ltd. een exclusieve licentie te verstrekken. Per saldo zijn [eiseres sub 4] en haar aandeelhouders (met uitzondering van [gedaagde sub 1] ) dus zwaar benadeeld door het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . De afgesproken licentievergoeding weegt daar geenszins tegenop.
4.21.
Hoe de belangen van [eiseres sub 1] Ltd. en haar aandeelhouders (behalve [gedaagde sub 1] ) zijn behartigd door het sluiten van de licentieovereenkomst tussen [eiseres sub 4] en [bedrijfsnaam 9] , heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet toegelicht. De rechtbank stelt vast dat die licentieovereenkomst uitsluitend in het nadeel is van [eiseres sub 1] Ltd. en haar aandeelhouders (wederom: met uitzondering van [gedaagde sub 1] ). De bedoeling van de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst was immers dat alle winst die zou worden behaald met de verkoop van gestabiliseerd siliciumzuur in de landen waarvoor het octrooi geldt, terecht zou komen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] [eiseres sub 1] Ltd. als eigenaar van 50% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] zou daarvan profijt hebben in de vorm van waardestijging van aandelen en/of dividend. Als gevolg van de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] , en het vervolgens door [bedrijfsnaam 9] sluiten van een sublicentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 10] , valt een (mogelijk zeer aanzienlijk) deel van de winst op de verkoop van gestabiliseerd siliciumzuur in de landen waarvoor het octrooi geldt echter in [bedrijfsnaam 10] . Dat is niet alleen zeer nadelig voor [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] maar ook voor [eiseres sub 1] Ltd. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] , zoals hiervoor al is besproken, bewerkstelligd dat [eiseres sub 1] Ltd. is tekortgeschoten in de nakoming van de exclusiviteitverplichting ten opzichte van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , als gevolg waarvan [eiseres sub 1] Ltd. schadeplichtig is geworden ten opzichte van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Kortom, ook [eiseres sub 1] Ltd. en haar aandeelhouders (behalve [gedaagde sub 1] ) zijn door het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zwaar benadeeld.
4.22.
De enige aandeelhouder van [eiseres sub 1] Ltd. die er door het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. beter op is geworden, is [gedaagde sub 1] zelf (en indirect [gedaagde sub 2] ). Bij de oprichting van [bedrijfsnaam 10] heeft [gedaagde sub 1] namelijk 38% van de aandelen in [bedrijfsnaam 10] verworven. Dat is een aanmerkelijk groter belang dan het indirecte belang dat zij in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] had, ter hoogte van 21,25% (42,5% van 50%). [gedaagde sub 2] heeft er met zijn handelen dus voor gezorgd dat zijn (indirecte) aandeel in de winst die met de productie van het gestabiliseerde siliciumzuur kan worden gemaakt, fors is verhoogd.
Geen rechtvaardigingsgrond
4.23.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. wordt haar handelen gerechtvaardigd door de volgende omstandigheden:
De financiële vooruitzichten voor [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] waren slecht, want er was geen zicht op het vinden van een noodzakelijke investeerder.
In november/december 2009 is afgesproken dat [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 5] altijd de meerderheid van de aandelen c.q. de beslissende stem zouden hebben in [eiseres sub 1] Ltd. De gedachte achter deze afspraak is geschonden met het ontslag van [gedaagde sub 1] c.s. als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. en het besluit van [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5] om door te gaan met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , [bedrijfsnaam 12] (de dochtervennootschap van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ) en [eiseres sub 2] . Ook is deze afspraak geschonden doordat de exploitatie van het octrooi uit [eiseres sub 1] Ltd. is overgeheveld naar [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en vervolgens naar [bedrijfsnaam 12] .
[eiseres sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. doelbewust buiten verdere exploitatie van het octrooi willen houden. Dit blijkt uit de ontbinding van de participatieovereenkomst door [bedrijfsnaam 4] , uit het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 4] , en uit het onderbrengen van de exploitatie van het octrooi bij een andere vennootschap dan [eiseres sub 1] Ltd. Door de ontbinding van de participatieovereenkomst was verdere samenwerking tussen alle betrokkenen bij [eiseres sub 1] c.s. illusoir geworden.
Een advocaat, mr. [O] , heeft [gedaagde sub 2] geadviseerd om te handelen zoals hij heeft gedaan.
4.24.
De door [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerde omstandigheden vormen afzonderlijk en gezamenlijk geen rechtvaardigingsgrond voor het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
Bij a) De financiële vooruitzichten
4.25.
Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. betoogt, waren de financiële vooruitzichten van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] begin 2013 niet slecht. Tijdens de pleidooien heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat gestabiliseerd siliciumzuur, vervaardigd in overeenstemming met het octrooi, een product is waar de wereld op zit te wachten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] begin 2013 op gouden eieren zat. Alleen al daarom valt niet in te zien waarom het [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] nooit zou zijn gelukt om, ook na het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd., genoeg investeringen aan te trekken. Daarnaast geldt dat [bedrijfsnaam 9] in maart 2013 juist zeer geïnteresseerd was in samenwerking met [eiseres sub 1] Ltd./ [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , in het kader waarvan [bedrijfsnaam 9] overwoog om in die vennootschappen te investeren. Dit blijkt uit de e-mail van [E] aan [gedaagde sub 2] van 6 maart 2013 en de feiten die daarop zijn gevolgd.
Bij b) De beslissende stem
4.26.
[gedaagde sub 1] c.s. beroept zich op twee documenten, namelijk op 1) een stuk dat op
12 november 2009 is ondertekend door [gedaagde sub 2] , [A] en [B] (hierna: het document van 12 november 2009), en 2) de notulen van een vergadering van 22 december 2009, waarbij aanwezig waren [gedaagde sub 2] , [A] en [B] (hierna: de notulen van 22 december 2009). In het document van 12 november 2009 (waarin een intentieovereenkomst lijkt te zijn vastgelegd) staat: ‘
7. [bedrijfsnaam 5] B.v. en [gedaagde sub 1] B.V. zullen altijd de meerderheid van de aandelen (c.q. de beslissende stem) hebben in [eiseres sub 1] Ltd.’ In de notulen van 22 december 2009 staat: ‘
11. Rollenspel: [bedrijfsnaam 4] zal alleen adviseren en zal nooit iets gaan eisen sine qua non. [bedrijfsnaam 5] en [gedaagde sub 1] blijven als enigen de beslissingen nemen.’ En artikel 9.1 van de participatieovereenkomst luidt: ‘
Al hetgeen niet of niet anderszins is vermeld in deze akte, doch wel is vermeld in de notulen van de vergadering d.d. 22 december 2009, zal onverkort van kracht blijven en zijn deze notulen bindend.
4.27.
Voor zover in de hierboven geciteerde documenten wordt gesproken over ‘
beslissende stem’ en de ‘
beslissingen’ hebben die naar het oordeel van de rechtbank betrekking op de invloed die [gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 1] en [A] / [bedrijfsnaam 5] (zouden) hebben als aandeelhouders van [eiseres sub 1] Ltd. Dit betekent dat de tussen [gedaagde sub 2] , [A] en [B] eind 2009 gemaakte afspraak redelijkerwijs zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde sub 2] en [A] (via hun vennootschappen [gedaagde sub 1] respectievelijk [bedrijfsnaam 5] ) altijd de grootste aandeelhouders in [eiseres sub 1] Ltd. zouden blijven. Die afspraak is niet geschonden door het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. De aandelenverhouding in [eiseres sub 1] Ltd. is namelijk na dat ontslag niet gewijzigd. Voor zover die afspraak ook inhield dat het octrooi in de toekomst niet in een andere vennootschap dan [eiseres sub 1] Ltd. zou worden geëxploiteerd, is van dat deel van die afspraak expliciet afgeweken met goedkeuring van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Op 30 mei 2012 is de exploitatie van het octrooi verplaatst van [eiseres sub 1] Ltd. naar [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Dat is zo afgesproken in artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst die op 1 maart 2012 is gesloten tussen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] Ltd. (zie 2.8). [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] (en [bedrijfsnaam 5] ) hebben die overeenkomst namens [eiseres sub 1] Ltd. ondertekend en hebben daarmee dus ingestemd. En wat betreft de overheveling van de exploitatie van het octrooi van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] naar [bedrijfsnaam 12] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde sub 1] c.s. een beroep doet op de zojuist genoemde afspraak. Die overheveling heeft namelijk pas plaatsgevonden nadat [gedaagde sub 2] in zee was gegaan met [bedrijfsnaam 9] .
4.28.
Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. (ook) heeft willen betogen dat eind 2009 (ook) is afgesproken dat [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 5] altijd bestuurders zouden blijven van [eiseres sub 1] Ltd. en daardoor een beslissende stem zouden houden, heeft ze deze stelling onvoldoende onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld of gebleken dat - in afwijking van wat gebruikelijk is - in de statuten van [eiseres sub 1] Ltd. is bepaald dat een ander orgaan dan de ava bevoegd is tot het ontslaan en benoemen van bestuurders.
Bij c) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] buiten verdere exploitatie van het octrooi en samenwerking illusoir
4.29.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. was het de bedoeling van [eiseres sub 1] c.s. om haar uiteindelijk buiten de verdere exploitatie van het octrooi te houden. Dat is mogelijk, maar zover was het nog niet gekomen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld, had [gedaagde sub 1] c.s. na de ontbinding van de participatieovereenkomst en haar ontslag kunnen en moeten begrijpen dat de volgende, noodzakelijke stap was om in overleg te treden teneinde te komen tot afspraken over ontvlechting. Daarnaast geldt ook hier dat [gedaagde sub 1] c.s. ten onrechte [eiseres sub 1] c.s. verwijt dat de exploitatie van het octrooi vanuit [eiseres sub 1] Ltd. is overgeheveld, eerst naar [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en later naar [bedrijfsnaam 12] (de rechtbank verwijst hiervoor naar 4.27.).
4.30.
Het is juist dat door de beëindiging van de participatieovereenkomst en vervolgens het ontslag van [gedaagde sub 1] c.s. als bestuurder van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 4] , de beoogde samenwerking binnen [eiseres sub 1] c.s. (met [gedaagde sub 2] als een belangrijke speler) illusoir werd. Deze omstandigheid biedt echter geen rechtvaardiging voor de wijze waarop [gedaagde sub 2] vervolgens heeft gehandeld, zoals onder randnummer 4.16. al is overwogen.
Bij d) Advies door een advocaat
4.31.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft een advocaat, mr. [O] , haar geadviseerd om namens [eiseres sub 4] de licentieovereenkomst met [eiseres sub 1] Ltd. te ontbinden en om de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] te sluiten. Een van de redenen voor dit advies was volgens [gedaagde sub 1] c.s. dat zij het risico liep dat zij als bestuurder aansprakelijk zou worden gesteld als zij deze gelegenheid voor [eiseres sub 4] voorbij zou laten gaan. [eiseres sub 1] c.s. heeft in haar conclusie van repliek aangevoerd dat zolang [gedaagde sub 1] c.s. deze stelling niet onderbouwt met een schriftelijk stuk, afkomstig van mr. [O] , ervan moet worden uitgegaan dat dit ‘kletskoek’ is. Vervolgens lag de bal bij [gedaagde sub 1] c.s. Het was voor [gedaagde sub 1] c.s. mogelijk om mr. [O] te instrueren om openheid van zaken te geven, maar dat is niet gebeurd. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank er niet van uitgaan dat mr. [O] [gedaagde sub 1] c.s. heeft geadviseerd om namens [eiseres sub 4] de licentieovereenkomst met [eiseres sub 1] Ltd. te ontbinden en de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 9] te sluiten ter vermijding van bestuurdersaansprakelijkheid. Dit nog afgezien van de vraag of [gedaagde sub 2] mr. [O] in maart/april 2013 op de hoogte heeft gesteld van alle relevante omstandigheden voor een gedegen advies en de vraag of een advies van de door [gedaagde sub 1] c.s. genoemde strekking het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. (voldoende) zou rechtvaardigen
Tussenconclusie
4.32.
Uit 4.7. tot en met 4.31. kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Zoals onder randnummer 4.16. al is overwogen, hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] opzettelijk nadeel toegebracht aan [eiseres sub 4] . Daarvan valt hen een ernstig verwijt te maken, zodat zij hun taak als bestuurders van [eiseres sub 4] onbehoorlijk hebben vervuld (in de zin van artikel 2:9 BW). [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben ook [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] opzettelijk nadeel toegebracht. Door de onbehoorlijke taakvervulling binnen [eiseres sub 4] schoot [eiseres sub 4] immers tekort in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres sub 1] Ltd. (garantie exclusiviteit licentie) en kon [eiseres sub 1] Ltd. op haar beurt niet meer de met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] overeengekomen exclusiviteit nakomen. Ten opzichte van [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] is dat onrechtmatig, voor wat betreft [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] zeker omdat het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] er mede op was gericht om de productie van [..1] en de beoogde verkoop daarvan door [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] volledig en onmiddellijk te beëindigen. Hierdoor hebben [eiseres sub 1] Ltd. en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] (rechtstreeks) schade geleden.
4.33.
Voor [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] in hun hoedanigheid van aandeelhouders geldt het volgende. Uit het feit dat [gedaagde sub 2] na de vertrouwensbreuk (in maart 2013) niet het overleg heeft gezocht en/of rechtsmaatregelen heeft getroffen, maar de weg heeft bewandeld die hiervoor is beschreven, trekt de rechtbank de conclusie dat [gedaagde sub 2] (mede namens [gedaagde sub 1] ) niet alleen [eiseres sub 4] en [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , maar ook de aandeelhouders in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] , financieel heeft willen treffen door te bewerkstelligen dat hun aandelen waardeloos zouden worden of in ieder geval (blijvend of tijdelijk) weinig waarde zouden hebben. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde sub 1] c.s. in die opzet is geslaagd (zie hierna bij de bespreking van de schade). [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben dus [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] in hun hoedanigheid van aandeelhouders in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] opzettelijk nadeel toegebracht. Daarmee hebben zij ten opzichte van die twee vennootschappen een specifieke zorgvuldigheidsnorm geschonden. Dit betekent dat [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] in beginsel zelf ook recht hebben op schadevergoeding van [gedaagde sub 1] c.s. Dat laatste is slechts anders als hun schade (volledig) wordt opgeheven doordat de schade van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] volledig aan [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] wordt vergoed.
Schade en causaal verband / schadestaatprocedure
4.34.
[gedaagde sub 1] c.s. betoogt dat [eiseres sub 1] c.s. geen schade heeft geleden en dat als dat wel zo is, het causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. ontbreekt. Ter onderbouwing daarvan voert zij het volgende aan. Door het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , en het vertrek van [D] en [bedrijfsnaam 6] als gevolg daarvan, beschikt(e) [eiseres sub 1] c.s. niet meer over de noodzakelijke kennis voor productie van gestabiliseerd siliciumzuur van relevante omvang (namelijk op grote schaal) en voor productregistratie op korte termijn. Daarnaast zijn voor de verdere ontwikkeling van de productie en verkoop van gestabiliseerd siliciumzuur aanzienlijke investeringen nodig, en [eiseres sub 1] c.s. heeft (had) daarvoor niet de middelen. Evenmin vond en vindt productie op grote schaal plaats; uit de jaarstukken van [eiseres sub 1] c.s. is geen productieomzet gebleken.
4.35.
Samengevat komt dit betoog erop neer dat [gedaagde sub 2] onmisbaar is voor de (economisch verantwoorde) exploitatie van het octrooi en dat de kansen daarop voor [eiseres sub 1] c.s. zijn verkeken als gevolg van het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Met andere woorden, [eiseres sub 1] c.s. is geen winst misgelopen als gevolg van het handelen van [gedaagde sub 1] c.s., omdat [eiseres sub 1] c.s. ook in de situatie zonder onrechtmatige daad van [gedaagde sub 1] c.s. nooit winst zou hebben gemaakt. Dit betoog slaagt niet.
4.36.
Vast staat dat het ontslag van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] tot gevolg heeft gehad dat de groei van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , en later [bedrijfsnaam 12] , aanzienlijk is vertraagd. Maar anders dan [gedaagde sub 1] c.s. kennelijk bedoelt is wel (op zijn minst) aannemelijk dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] door het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. schade heeft geleden. Hierboven heeft de rechtbank al geoordeeld dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] begin 2013 op gouden eieren zat. In de situatie zonder onrechtmatige daad zou dat niet anders zijn geweest en zou [eiseres sub 1] c.s. bovendien geen concurrentie hebben gehad van [bedrijfsnaam 10] . [bedrijfsnaam 9] was in maart 2013 geïnteresseerd in samenwerking met [eiseres sub 1] c.s. en zou in de situatie zonder onrechtmatige daad mogelijk in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] hebben geïnvesteerd. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat [E] in 2012 een slechte ervaring heeft gehad met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] is niet van belang. Als dat al zo is, heeft dat [E] er namelijk niet van weerhouden om in maart 2013 te willen praten over samenwerking met ‘ [eiseres sub 1] ’. Daarnaast zou [eiseres sub 1] c.s. in de situatie zonder onrechtmatige daad meteen, en niet pas na drie jaar, de beschikking hebben gehad over haar administratie. Dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] ook zonder de onrechtmatige daad nooit in staat zou zijn geweest tot productie op grote schaal, heeft [gedaagde sub 1] c.s. in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Het blijkt ook niet uit de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde jaarrekeningen. Dit zijn gepubliceerde jaarrekeningen over 2016, die dus dateren van na de onrechtmatige daad. Hieruit kan niet worden opgemaakt waartoe [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] jaren eerder (als de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden) in staat zou zijn geweest. Al deze omstandigheden maken het, bezien in hun samenhang, aannemelijk dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] schade lijdt in de vorm van gederfde winst. Daarom zullen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , nader op te maken bij staat.
4.37.
De schade van [eiseres sub 4] bestaat (in ieder geval) uit de schuld van € 2.000.000 aan [bedrijfsnaam 9] (de contractuele boete) plus de schuld aan [eiseres sub 1] Ltd. wegens schending van de aan [eiseres sub 1] Ltd. gegarandeerde exclusiviteit, verminderd met de royalty-en commissie-opbrengsten (zie 4.20.). Deze schade kan aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] worden toegerekend en zij zullen daarom hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiseres sub 4] , nader op te maken bij staat.
4.38.
De rechtstreeks door [eiseres sub 1] Ltd. geleden schade vloeit in ieder geval voort uit het tekortschieten van [eiseres sub 4] in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres sub 1] Ltd. (inbreuk exclusieve licentie) en de daar weer uit voortvloeiende wanprestatie van [eiseres sub 1] Ltd. jegens [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Ook deze schade kan aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] worden toegerekend. De rechtbank acht het daarnaast aannemelijk dat [eiseres sub 1] Ltd. kosten heeft gemaakt om “de markt” ervan te overtuigen dat zij nog steeds een licentie had voor het octrooi en om een nieuw zakelijk netwerk op te bouwen, zoals zij heeft gesteld. Verder sluit de rechtbank niet uit dat [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] ook andersoortige rechtstreekse schade hebben geleden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zullen daarom ook hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van deze rechtstreekse schade van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] , nader op te maken bij staat.
4.39.
Voor zover de schade van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] bestaat uit waardevermindering van hun aandelen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] , is relevant dat [gedaagde sub 1] c.s. in deze procedure zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] Voor zover de schade van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] bestaat uit gederfde winst en de door [gedaagde sub 1] c.s. te betalen schadevergoeding volledig door [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] wordt geïnd, moet daarmee bij de begroting van de schade als gevolg van de waardevermindering van de aandelen van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] rekening worden gehouden (zie 4.5). Op dit moment is niet te overzien of [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] de te betalen schadevergoeding volledig zal kunnen incasseren en of [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] dus voor de waardevermindering van hun aandelen volledig zullen worden gecompenseerd. Dat zal in de schadestaatprocedure verder onderdeel van debat zijn. Omdat de waardevermindering van de aandelen in [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] in ieder geval op dit moment een feit is, zal de rechtbank [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ook hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van de schade van [eiseres sub 1] Ltd. en [eiseres sub 2] , voor wat betreft bedoelde waardevermindering, nader op te maken bij staat.
Vorderingen tot vergoeding van concrete schadeposten
4.40.
[eiseres sub 1] c.s. vordert ook vergoeding van schade waarvan de hoogte volgens haar al wel in deze procedure kan worden vastgesteld. Deze schadeposten worden hieronder besproken.
De vordering van € 8.000.000 (zie 3.1 onder 3)
4.41.
[eiseres sub 1] c.s. heeft erop gewezen dat [gedaagde sub 2] eind 2012 is benaderd door de heer
[P] (hierna: [P] ) met de mededeling dat een vertegenwoordiger van de Nigeriaanse regering mogelijk een bestelling wilde plaatsen voor een grote hoeveelheid [..1] . [gedaagde sub 2] heeft [B] en [A] hiervan op de hoogte gesteld in een e-mail van
20 december 2012. Op 29 januari 2013 heeft [gedaagde sub 2] [B] meegedeeld dat een Nigeriaanse delegatie tussen 21 en 24 februari 2013 naar Nederland wilde komen voor een bespreking. Hierop heeft [B] [gedaagde sub 2] nog dezelfde dag als volgt geantwoord: ‘
Aangezien deze datum na 18 februari ligt weet ik niet zeker of het goed is deze afspraak nu de plannen.’ Op 21 februari 2013 heeft [gedaagde sub 2] (toch) een bespreking gevoerd met de hiervoor genoemde Nigeriaanse delegatie.
4.42.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. wilde de Nigeriaanse delegatie een contract sluiten ter waarde van € 8.000.000 en heeft [gedaagde sub 2] ook daadwerkelijk een contract gesloten. [gedaagde sub 2] heeft dit echter niet goed afgehandeld waardoor [eiseres sub 1] c.s. dit bedrag is misgelopen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet weersproken dat de Nigeriaanse delegatie een bedrag van € 8.000.000 heeft genoemd, maar betwist wel dat een contract is gesloten. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. ging het om een oriënterend gesprek maar bleek al snel dat het de Nigeriaanse delegatie te doen was om een verkiezingsstunt waarbij zij het product wilde uitdelen onder kiezers, met de bedoeling om een goede kans op herverkiezing te maken. Daarbij stelde de Nigeriaanse delegatie als voorwaarde dat [eiseres sub 1] Ltd. de productie en het vervoer zou financieren. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. kon een dergelijke opdracht onmogelijk door [eiseres sub 1] Ltd. worden uitgevoerd, alleen al omdat de kosten van de inkoop van de grondstoffen al meer dan € 1.000.000 bedroegen. Daarom heeft [gedaagde sub 1] deze mogelijkheid afgeblazen.
4.43.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [gedaagde sub 2] wist sinds ongeveer 18 januari 2013 dat [gedaagde sub 1] en hij op 18 februari 2013 hoogstwaarschijnlijk zouden worden ontslagen als bestuurders van [eiseres sub 1] Ltd. Toch heeft hij vóór 18 februari 2013 een afspraak gemaakt voor een bespreking met de Nigeriaanse delegatie. En terwijl [B] hem dat impliciet heeft afgeraden heeft [gedaagde sub 2] de afspraak van 21 februari 2013 door laten gaan en een bespreking gevoerd met de Nigeriaanse delegatie. Op dat moment waren [gedaagde sub 1] en hij sinds een paar dagen geen bestuurders meer van [eiseres sub 1] Ltd. Door zo te handelen hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] [eiseres sub 1] Ltd. de mogelijkheid ontnomen om met de Nigeriaanse delegatie een overeenkomst te sluiten voor de levering van [..1] . Dat is onrechtmatig ten opzichte van [eiseres sub 1] Ltd.
4.44.
De rechtbank vindt de mogelijkheid dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] hierdoor schade heeft geleden aannemelijk. De rechtbank kan er echter op dit moment niet van uitgaan dat, wanneer [gedaagde sub 2] de afspraak van 21 februari 2013 niet had laten doorgaan, [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] vervolgens een overeenkomst met de Nigeriaanse delegatie zou hebben gesloten voor de levering van [..1] , en zo ja, of die levering een waarde van € 8.000.000 zou hebben gehad. Zo kan onder andere worden betwijfeld of [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] zonder [gedaagde sub 2] in staat zou zijn geweest om binnen een voor de Nigeriaanse delegatie aanvaardbare termijn een grote hoeveelheid [..1] te produceren en om die productie en het vervoer voor te financieren. Over dit belangrijke aspect en de andere verweren die [gedaagde sub 1] c.s. in verband met deze vordering heeft gevoerd zullen partijen in de schadestaatprocedure verder moeten debatteren.
De subsidie van $ 500.000 (zie 3.1. onder 4)
4.45.
In 2015 is [bedrijfsnaam 10] toegelaten tot een subsidieprogramma van (onder andere) USAID, een Amerikaanse overheidsinstantie die onder andere ten doel heeft om op mondiale schaal ondervoeding en waterverbruik in de landbouw terug te dringen. In het kader van dit subsidieprogramma heeft [bedrijfsnaam 10] over een periode van drie jaar een jaarlijkse subsidie ontvangen van in totaal $ 500.000. Volgens [eiseres sub 1] c.s. zou deze subsidie in de situatie zonder onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn toegekend aan [bedrijfsnaam 1 (B.V.)]
4.46.
De rechtbank wijst deze vordering af. Ook in de situatie zonder onrechtmatige daad zouden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , in verband met hun ontslag, niet meer beschikbaar zijn geweest voor [eiseres sub 1] c.s. Vast staat dat [gedaagde sub 2] binnen [eiseres sub 1] c.s. de grote commerciële kracht was en een groot zakelijk netwerk had. In het licht daarvan heeft [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende onderbouwd dat [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] de subsidie voor 2015 zou hebben aangevraagd en zou hebben gekregen.
Het verbod / dwangsommen
4.47.
In het arrest is [gedaagde sub 1] c.s. het verbod opgelegd om, kort samengevat, vanaf de datum waarop het arrest aan [gedaagde sub 1] c.s. is betekend (21 april 2016), werkzaamheden te verrichten die bijdragen aan de exploitatie van het octrooi door [bedrijfsnaam 9] en [bedrijfsnaam 10] , op straffe van verbeurte van dwangsommen met een maximum van € 1.000.000. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] dit verbod heeft overtreden en in verband daarmee € 1.000.000 aan dwangsommen aan [eiseres sub 1] c.s. verschuldigd is. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
4.48.
Sinds 2015 is de heer [G] (hierna: [G] ) bestuurder van [bedrijfsnaam 10] . In 2016 heeft [G] [eiseres sub 1] c.s. gevraagd of er interesse bestond in samenwerking met [bedrijfsnaam 10] . Naar aanleiding daarvan heeft op 22 juli 2016 een bespreking plaatsgevonden tussen [B] en [G] . [B] heeft van dat gesprek geluidsopnamen gemaakt. [eiseres sub 1] c.s. heeft van gedeelten van dat gesprek een transcriptie overgelegd. Tussen partijen is de juistheid van de tekst van deze transcriptie niet in geschil. Uit deze transcriptie blijkt dat [G] op 22 juli 2016 het volgende tegen [B] heeft gezegd:
‘[…] [voornaam van gedaagde sub 2][rechtbank: [gedaagde sub 2] ]
heeft natuurlijk een heleboel, heel veel feitelijke kennis over ons product […]. Wij hebben hem nodig voor de dingen die hij bijna uitsluitend beheerst en dat is zijn biochemische achtergrond. Want die heeft [voornaam van E][rechtbank: [E] ]
niet, ik niet en de andere mensen in ons samenwerkingsverbandje hebben ook geen biochemische achtergrond. Dus we moeten hem gewoon vervangen op enig moment en daar zijn we mee bezig. […] We zullen iemand anders voor hem moeten zoeken die hij wel degelijk zal willen inwerken en zal moeten inwerken. Daar staat een bepaalde periode voor. […]’
4.49.
Zoals vermeld, heeft [bedrijfsnaam 9] op 6 april 2013 van [eiseres sub 4] een licentie gekregen voor de exploitatie van het octrooi van [eiseres sub 4] . Op 28 mei 2013 is [bedrijfsnaam 10] opgericht om, met een sublicentie van [bedrijfsnaam 9] , het octrooi van [eiseres sub 4] te exploiteren. En volgens [eiseres sub 1] c.s. heeft [bedrijfsnaam 10] zich, vanaf het moment dat zij de sublicentie heeft gekregen, naar buiten toe uitsluitend gepresenteerd als exploitant van producten van gestabiliseerd siliciumzuur, vallend onder de licentie. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de juistheid van die stelling niet weersproken. Toen [G] in zijn gesprek met [B] op 22 juli 2016 sprak over ‘ons product’ moet hij het dus hebben gehad over gestabiliseerd siliciumzuur dat in overeenstemming met het octrooi wordt geproduceerd. Gelet op de overige hierboven geciteerde mededelingen van [G] over [gedaagde sub 2] - waaruit de onmisbaarheid blijkt van [gedaagde sub 2] voor [bedrijfsnaam 10] - kan worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] niet alleen vlak na
28 mei 2013, maar ook in de periode vanaf 21 april 2016 tot 22 juli 2016 en ook daarna, werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam 10] die bijdragen aan de exploitatie van het octrooi. De omstandigheid dat in een door [gedaagde sub 1] c.s. overlegde schriftelijke verklaring van [G] staat dat [gedaagde sub 2] geen werkzaamheden heeft verricht waarmee het verbod is overtreden, leidt niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats omdat de tekst van de hierboven weergegeven transcriptie moeilijk anders kan worden begrepen dan hiervoor omschreven. Daarnaast geldt het volgende.
4.50.
In de dagvaarding heeft [eiseres sub 1] c.s. gesteld dat [C] op 18 mei 2017 heeft gesproken met de heren [H] (hierna: [H] ) en [I] en dat zij tijdens dit gesprek aan [C] hebben verteld dat:
- zij [bedrijfsnaam 10] in Indonesië als distributeur vertegenwoordigen ter bevordering van de verkoop van gestabiliseerd siliciumzuur onder de naam [..2]
- aan deze vertegenwoordiging een periode van ongeveer drie jaar is voorafgegaan, waarin zij zich in opdracht van [bedrijfsnaam 10] hebben ingezet om in Indonesië productregistratie voor [..2] te verkrijgen
- zij in april 2017 in de woonplaats van [gedaagde sub 2] ( [woonplaats] ) een ontmoeting hebben gehad met [gedaagde sub 2] en [G] .
4.51.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft deze stelling niet betwist maar heeft naar aanleiding daarvan wel een uitdraai overgelegd van WhatsAppcorrespondentie tussen [gedaagde sub 2] en [H] in de periode van 24 maart 2017 tot en met 13 april 2017. Ook heeft [gedaagde sub 1] een schriftelijke verklaring overgelegd van [H] van 27 maart 2018. Hierin staat dat [H] geen zakelijke gesprekken heeft gevoerd met [gedaagde sub 2] , dat er niets met [gedaagde sub 2] is overeengekomen, dat [gedaagde sub 2] hem continu heeft doorverwezen naar [G] en [E] , dat [gedaagde sub 2] zich al geruime tijd niet meer had bemoeid met de zaken in Indonesië en dat [gedaagde sub 2] niet heeft deelgenomen aan het gesprek in [woonplaats] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. blijkt uit deze twee stukken dat [gedaagde sub 2] [H] voortdurend heeft doorverwezen naar [G] en [E] , zonder zich met de inhoud te bemoeien, en dat hij zich daarmee aan het verbod heeft gehouden. Dit standpunt kan niet worden gevolgd.
4.52.
In de zojuist genoemde WhatsAppcorrespondentie staat namelijk onder andere het volgende:
24 maart 2017:
[H] :
‘Copy akte [..4] [M] gaan ze mij sturen. […] Ben nog wachten wanneer ik het krijg, en [voornaam van gedaagde sub 2] ik hoef geen exclusive recht voor heel Indonesie. Gaan jouw mensen toch niet mee akkoord. […]’
[gedaagde sub 2] :
‘ [voornaam van H] , het zal intern worden besproken. […]’
[H] : […]
[gedaagde sub 2] :
‘Hi [voornaam van H] . Woensdag zijn [voornaam van G][rechtbank: [G] ]
en [voornaam van E][rechtbank: [E] ]
bij mij in [woonplaats] . Kun jij vanaf 16:00 uur stand-by staan bij [naam hotel] in [plaatsnaam] . Als wij klaar zijn dan bel ik je en kun je komen. Je bent er dan in 10 minuten. Zorg dat je akte van [voornaam van M] bij je hebt.’
3 april 2017:
[gedaagde sub 2] :
‘Hi [voornaam van H] , [onleesbaar] documenten met betrekking [voornaam van M] doorgestuurd naar [voornaam van E] en [voornaam van G] . Ik raad je aan met [voornaam van G] contact op te nemen. Zij moeten beslissen. […]’
13 april 2017:
[H] :
‘Als jullie willen verkopen dan maak het dan rond met me? Blijkbaar is dat heel erg ingewikkeld voor jullie’
[gedaagde sub 2] :
‘Het initiatief ligt bij jou! [voornaam van H] , ik kan niks beslissen in mijn eentje. [voornaam van G] is CEO en [voornaam van E] is CFO. Wel de juiste paden bewandelen s.v.p. […]’
[H] :
‘Moet ik smeken om te kopen?’
[H] :
‘Ik los zelf t probleem met Yoga op voor jullie, jullie mogen dat ook zelf proberen. Ik vraag je ook niet iets te beslissen maar je kan even op zijn minst die partners van je bellen en vragen dat ze beetje op kunnen schieten.’
[H] :
‘Je hebt het over initiatief, ik bel namelijk al en sms naar [voornaam van G] elke keer zeggen ze ja zaterdag ja maandag enz enz’
[H] :
‘Heb je het nummer van [voornaam van E] voor me’
[gedaagde sub 2] :
‘Ik begrijp jouw frustraties. Ik zal wel weer ff gaan porren.’
4.53.
Uit deze WhatsAppcorrespondentie blijkt dat [gedaagde sub 2] (in ieder geval) in de periode van 24 maart 2017 tot en met 13 april 2017 heeft gefungeerd als tussenpersoon tussen enerzijds [H] , die blijkbaar heel graag zaken wilde doen met [bedrijfsnaam 10] in Indonesië, en anderzijds [G] en [E] van [bedrijfsnaam 10] . In het kader van die rol heeft [gedaagde sub 2] :
  • een ontmoeting geregeld tussen [H] , [G] en [E] bij [gedaagde sub 2] thuis
  • [H] gevraagd om naar die ontmoeting een akte (van [voornaam van M] ) mee te nemen
  • documenten met betrekking tot [voornaam van M] van [H] ontvangen en die doorgestuurd naar [E] en [G]
  • toegezegd dat hij, naar moet worden aangenomen bij [G] en [E] , ging ‘porren’.
Dit zijn (ondersteunende) werkzaamheden die vallen onder het verbod. De inhoud van de schriftelijke verklaring van [H] doet aan deze conclusie niets af.
4.54.
Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. op het volgende gewezen. Op 10 april 2017 heeft een zekere [J] een e-mail gestuurd aan de heer [K] , met een cc aan [G] . Daarin staat onder meer: ‘
Attached is the draft work plan for the support of [bedrijfsnaam 10] .’ Op
9 september 2017 heeft [G] deze e-mail doorgestuurd aan [gedaagde sub 2] met de vraag: ‘
Is dit een beetje wat je zoekt inz. de upscaling in India?’ Tijdens de pleidooien heeft [gedaagde sub 2] uitgelegd dat met ‘opschalen’ wordt bedoeld het ontwikkelen van een methode waarmee het mogelijk is om gestabiliseerd siliciumzuur te produceren in vaten die (veel) groter zijn dan 50 liter (waarin de productie tot heden plaatsvindt). Over de genoemde e-mail van 9 september 2017 heeft [gedaagde sub 1] c.s. verder gesteld dat deze alleen een mededeling bevat van [G] aan [gedaagde sub 2] en dat [gedaagde sub 2] verder geen bemoeienis heeft gehad met ‘upscaling’ in India. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de e-mail niet slechts een mededeling, maar een concrete vraag die aan [gedaagde sub 2] wordt gesteld. Uit de aard van deze vraag (“is dit wat je zoekt?”) moet, zonder nadere toelichting van [gedaagde sub 1] c.s., worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] ook nog op 9 september 2017 ondersteunende werkzaamheden aan [bedrijfsnaam 10] heeft verleend voor de exploitatie van het octrooi.
4.55.
Volgens [gedaagde sub 2] was hij, in ieder geval in 2013, onmisbaar voor de (economisch verantwoorde) exploitatie van het octrooi. Uit de transcriptie van het gesprek tussen [B] en [G] blijkt dat [gedaagde sub 2] voor de exploitatie van het octrooi door [bedrijfsnaam 10] sinds haar oprichting tot op 22 juli 2016 daadwerkelijk onmisbaar was. Ook blijkt daaruit dat [gedaagde sub 2] , zolang [bedrijfsnaam 10] geen geschikte vervanger voor hem had gevonden, ook na 22 juli 2016 voorlopig onmisbaar voor [bedrijfsnaam 10] zou blijven. Uit de WhatsAppcorrespondentie met [H] blijkt dat [gedaagde sub 2] (in ieder geval) in maart/april 2017 heeft gefungeerd als tussenpersoon tussen [H] en [bedrijfsnaam 10] . En uit de e-mail van 9 september 2017 blijkt dat [gedaagde sub 2] ook toen nog [bedrijfsnaam 10] actief ondersteunde bij de exploitatie van het octrooi. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende betwist dat [gedaagde sub 2] het verbod heeft overtreden. Sterker nog, de hiervoor genoemde omstandigheden, bezien in hun samenhang, leiden tot de conclusie dat [gedaagde sub 2] het verbod in de periode van 21 april 2016 tot en met (in ieder geval) 9 september 2017
voortdurendheeft overtreden. Dat ook [gedaagde sub 1] het verbod heeft overtreden is niet gebleken.
4.56.
Het hof heeft bepaald dat [gedaagde sub 1] c.s. een dwangsom verschuldigd wordt van
€ 20.000 voor iedere keer dat zij het verbod overtreedt, vermeerderd met € 3.000 voor iedere dag dat een overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000. Nog afgezien van de dwangsom van € 20.000 per overtreding is dat maximum dus na iets meer dan 333 dagen bereikt. De periode van 21 april 2016 tot en met 9 september 2017 omvat 506 dagen. Daarom luidt de conclusie dat [gedaagde sub 2] het maximum van € 1.000.000 aan dwangsommen verschuldigd is aan [eiseres sub 1] c.s.
4.57.
[gedaagde sub 1] c.s. beroept zich op matiging van de voor de overtreding van het verbod verschuldigde dwangsommen. In artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat de rechter die de dwangsom heeft opgelegd de dwangsom op vordering van de veroordeelde kan verminderen. Dat is in deze zaak dus het gerechtshof Arnhem, niet deze rechtbank. Bovendien moet er dan sprake zijn van een situatie waarin het voor de veroordeelde (tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk) onmogelijk is om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat deze situatie zich hier voordoet. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. heeft willen betogen dat de redelijkheid en billijkheid hier meebrengen dat de dwangsommen moeten worden gematigd, gaat de rechtbank hierin niet mee. [gedaagde sub 1] c.s. heeft gewezen op de aard van de overtredingen, maar de overtredingen zijn naar het oordeel van de rechtbank zo ernstig dat er voor matiging geen enkele grond bestaat. [gedaagde sub 2] zal daarom worden veroordeeld om het genoemde bedrag van € 1.000.000 aan [eiseres sub 1] c.s. te voldoen.
4.58.
Wettelijke rente (artikel 6:119 BW) is toewijsbaar over verschuldigde dwangsommen, met ingang van de datum waarop de schuldenaar met de betaling daarvan in verzuim is (en niet vanaf de datum van het verschuldigd worden van de dwangsommen, zoals [eiseres sub 1] c.s. stelt). In het door [eiseres sub 1] c.s. overlegde vonnis van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2016 staat dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bij exploten van 30 augustus 2016 zijn bevolen tot betaling van bedragen voor verbeurde dwangsommen, maar uit dat vonnis blijkt niet voor welke bedragen en ook niet tegen welke termijn die bedragen moesten worden betaald. [gedaagde sub 2] is in ieder geval wel in verzuim geraakt met de betaling van € 1.000.000 aan dwangsommen (uiterlijk) op de datum van betekening van de inleidende dagvaarding (19 juli 2017). Doordat [gedaagde sub 2] heeft nagelaten enige betaling te doen na 30 augustus 2016 heeft [eiseres sub 1] c.s. kunnen menen dat (verder) aanmanen nutteloos was. Daarom kan de inleidende dagvaarding worden beschouwd als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 2 BW (zie Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1012, randnummers 3.5.2.-3.5.4.). Gelet hierop zal [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over € 1.000.000 vanaf 19 juli 2017.
Het gebod / dwangsommen
4.59.
In het arrest is aan [gedaagde sub 1] c.s. het gebod opgelegd om, samengevat, vanaf de datum waarop het arrest aan [gedaagde sub 1] c.s. is betekend, de volledige administraties van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] aan [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 3.000 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] c.s. niet volledig aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 1.000.000. Daarbij is bepaald dat dit gebod betrekking heeft op stukken die [gedaagde sub 1] c.s. heeft verkregen als bestuurder van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 7] en dat [gedaagde sub 1] c.s. alleen van de financiële administratie kopieën mocht houden.
4.60.
Op 2 mei 2016 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een USB-stick met daarop e-mailcorrespondentie (bestaande uit ruim 14.000 e-mails) aan de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. verstrekt, samen met drie ordners met stukken uit de administraties van [eiseres sub 4] , [eiseres sub 1] Ltd., [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 7] .
4.61.
Bij de conclusie van antwoord heeft [gedaagde sub 1] c.s. diverse kopieën van stukken in het geding gebracht, die onderdeel uitmaken van de administraties van [eiseres sub 1] c.s. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres sub 1] c.s. in haar conclusie van repliek het standpunt ingenomen dat hieruit blijkt dat [gedaagde sub 1] c.s. het gebod heeft overtreden (kopieën behouden). [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit vervolgens betwist. Zij betoogt dat zij in oktober 2016, voorafgaand aan een zitting in kort geding, van de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. een USB-stick heeft ontvangen met daarop stukken uit de administraties van [eiseres sub 1] c.s., waardoor zij de eerder niet behouden administratie weer tot haar beschikking heeft gekregen Tijdens de pleidooien heeft [eiseres sub 1] c.s. deze gang van zaken erkend. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. het gebod wat dit onderdeel betreft heeft overtreden.
4.62.
[eiseres sub 1] c.s. heeft daarnaast onder andere aangevoerd dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] haar van geen enkel bedrijf contactgegevens hebben verstrekt en dat dit op grond van het arrest wel had gemoeten. [gedaagde sub 1] c.s. heeft hiertegen ingebracht dat zij de beschikbare commerciële informatie aan [eiseres sub 1] c.s. heeft overhandigd doordat deze in de ruim 14.000 e-mails te vinden is en dat het relatienetwerk van [gedaagde sub 2] niet tot de administratie van [eiseres sub 1] c.s. behoorde voor zover dit niet in deze e-mails is terug te vinden.
4.63.
Contactgegevens, waaronder in dit geval met name contactgegevens van (potentiële) afnemers en (potentiële) leveranciers, zijn wezenlijk voor een onderneming. Daarom moet het gebod naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs zo worden uitgelegd dat [gedaagde sub 1] c.s. een afzonderlijk bestand met contactgegevens aan [eiseres sub 1] c.s. moest verstrekken. [gedaagde sub 1] c.s. moet de beschikking hebben gehad over zo’n afzonderlijk bestand, zodat zij niet kon volstaan met het ‘over de schutting gooien’ van contactgegevens die zich verspreid over ruim 14.000 e-mails bevonden, nog afgezien van het feit dat [gedaagde sub 1] c.s. gelet op haar eigen stellingen contactgegevens heeft achtergehouden die in die e-mails staan. De rechtbank licht dit als volgt toe. Het management van een onderneming moet snel en gemakkelijk over contactgegevens kunnen beschikken. Hiervoor is al overwogen dat [gedaagde sub 2] de grote commerciële kracht van [eiseres sub 1] c.s. was en daardoor een groot zakelijk netwerk had. [gedaagde sub 1] c.s. moet dus hebben beschikt over een afzonderlijk bestand met contactgegevens. Dit kan een digitaal bestand zijn geweest in een telefoon en eventueel ook in een laptop of een andere draagbare computer, maar het kan ook zijn gegaan om een (grote) verzameling visitekaartjes. Dat [gedaagde sub 1] c.s. voor de contactgegevens van deze zakelijke relaties zelf telkens (uitsluitend) heeft geput uit ruim 14.000 e-mails en dat zij hiervan dus geen enkel afzonderlijk overzicht had dat zij [eiseres sub 1] c.s. heeft kunnen verstrekken, zoals [gedaagde sub 2] tijdens de zitting heeft verteld, acht de rechtbank daarom ongeloofwaardig. Het hier besproken afzonderlijke bestand met contactgegevens van [gedaagde sub 1] c.s. behoorde (ook) aan [eiseres sub 1] c.s. toe (zie ook randnummer 4.18.). Onder deze omstandigheden had [gedaagde sub 1] c.s. dat afzonderlijke bestand aan [eiseres sub 1] c.s. moeten verstrekken, desgewenst na verwijdering van de gegevens van contacten die [gedaagde sub 2] pas na aanvang van zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 10] heeft verkregen, maar dat heeft zij niet gedaan.
4.64.
Alleen al wat de contactgegevens betreft, heeft [gedaagde sub 1] c.s. het in het arrest genoemde gebod dus overtreden en de dwangsommen verbeurd. Omdat het gaat om € 3.000 per dag vanaf 21 april 2016, is het maximum van € 1.000.000 al ruim 333 dagen later bereikt. [gedaagde sub 1] c.s. zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen. Overigens heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet alleen op dit punt het gebod overtreden. Dit zal hieronder worden toegelicht.
4.65.
[eiseres sub 1] c.s. heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het gebod is overtreden ook gewezen op de volgende zes documenten die volgens haar in strijd met het arrest niet aan haar zijn verstrekt en die zijn opgesteld in de periode december 2010 tot en met 4 april 2013:
een contract tussen [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 6] van 15 november 2011
een contract tussen [eiseres sub 1] Ltd. en [D] van 31 maart 2012
een contract tussen [eiseres sub 1] Ltd. en [D] van 4 december 2010
e e-mail van [E] aan [gedaagde sub 2] van 6 maart 2013 (zie ook 4.9; hierna: de e-mail van 6 maart 2013)
en e-mail van [gedaagde sub 2] aan [E] en [F] , eigenaar van [bedrijfsnaam 9] , van 22 maart 2013 (hierna: de e-mail van 22 maart 2013)
de e-mail van 4 april 2013 (zie ook 4.13).
4.66.
Over deze zes documenten neemt [eiseres sub 1] c.s. het standpunt in dat zij die niet (op
2 mei 2016 of enig ander moment) van [gedaagde sub 1] c.s. heeft gekregen, maar van [bedrijfsnaam 9] en [D] , doordat laatstgenoemden deze stukken als bijlagen hebben overgelegd in de procedure bij de rechtbank Den Haag (zie 2.33). [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet betwist dat die stukken in de procedure in Den Haag zijn overgelegd door [bedrijfsnaam 9] en [D] .
4.67.
Over de in 4.65 onder a) tot en met c) genoemde contracten stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat zij heeft voldaan aan het gebod doordat deze stukken onderdeel uitmaken van de e-mailcorrespondentie op de USB-stick die zij op 2 mei 2016 aan [eiseres sub 1] c.s. heeft gegeven (omdat deze als bijlagen van bepaalde e-mails waren meegezonden). Over de in 4.65 onder d) tot en met f) genoemde e-mails (hierna: de drie e-mails) voert [gedaagde sub 1] c.s. het volgende aan. Zij hoefde de drie e-mails niet aan [eiseres sub 1] c.s. af te geven. De drie e-mails behoren namelijk niet tot de administratie van [eiseres sub 1] c.s. en de e-mail van 6 maart 2013 is door [gedaagde sub 2] ontvangen op een datum waarop [gedaagde sub 1] c.s. geen bestuurder meer was van [eiseres sub 1] Ltd. Bovendien zijn de drie e-mails verstuurd naar respectievelijk vanaf de e-mailaccount van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft dat e-mailaccount in 2015 opgeheven, zodat hij de drie e-mails in 2016 ook niet aan [eiseres sub 1] c.s. kón geven.
4.68.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [bedrijfsnaam 7] is in deze procedure geen partij. Daarom laat de rechtbank het contract tussen [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 6] buiten beschouwing. Tussen partijen is niet in geschil dat de hierboven genoemde andere twee contracten tussen [eiseres sub 1] Ltd. en [D] tot de administratie van [eiseres sub 1] Ltd. horen. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat alle contracten, dus ook de twee contracten tussen [eiseres sub 1] Ltd. en [D] , op
2 mei 2016 aan [eiseres sub 1] c.s. zijn verstrekt als onderdeel van op die datum verstrekte de e-mailcorrespondentie. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat de USB-stick die zij in oktober 2016 van de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. had ontvangen, de stukken bevatte die zij zelf eerder, op
2 mei 2016, aan [eiseres sub 1] c.s. had verstrekt. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. dus weer over deze stukken beschikte mocht van haar worden verwacht dat zij specificeerde bij welke e-mails die twee contracten als bijlagen zijn gevoegd, door het noemen van de data van die e-mails, en van de daarop vermelde afzenders en geadresseerden. Dat heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet gedaan, zodat zij haar stelling, dat [eiseres sub 1] c.s. die contracten (ook) van [gedaagde sub 1] c.s. heeft gekregen, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres sub 1] c.s. over die contracten pas de beschikking heeft gekregen nadat zij in de procedure in Den Haag waren overgelegd.
4.69.
Over de drie e-mails oordeelt de rechtbank als volgt.
4.70.
In de e-mail van 6 maart 2013 van [E] staat (samengevat) dat een relatie van hem uit Indonesië graag [..1] wil testen op een stuk grond, dat hij contacten heeft met verschillende ministeries in China, in welk land hij goede toepassingsmogelijkheden ziet voor het product van [eiseres sub 1] , en dat hij graag met [gedaagde sub 2] wil praten over samenwerking met [eiseres sub 1] op deze twee onderdelen. In de e-mail van [gedaagde sub 2] van 22 maart 2013 aan [E] en [F] staat (samengevat) dat hij het gesprek dat zij op 21 maart 2013 hadden gehad prettig vond en dat hij graag zo snel mogelijk een vervolggesprek wilde hebben. In de e-mail van 4 april 2013 staan vragen van [E] , waarachter [gedaagde sub 2] zijn antwoorden heeft geschreven. Samengevat staat in deze e-mail dat:
  • [gedaagde sub 2] namens [eiseres sub 4] de licentieovereenkomst met [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] zal ontbinden
  • [bedrijfsnaam 9] de nieuwe licentiehouder wordt
  • [D] voor het door [bedrijfsnaam 9] te verkopen gestabiliseerde siliciumzuur de naam [..2] heeft bedacht in plaats van [..1]
  • de samenwerking met [bedrijfsnaam 6] zal worden herzien en dat daarvoor in concept een contract is opgesteld
  • niets de productie en verkoop in India in de weg staat.
4.71.
Deze e-mails zijn gestuurd en ontvangen door [gedaagde sub 2] als bestuurder van [eiseres sub 4] . Dat wordt in ieder geval voor wat betreft de e-mail van 6 maart 2013 door [gedaagde sub 1] c.s. ook erkend. De inhoud van de e-mails heeft bovendien bijgedragen aan de totstandkoming van de licentieovereenkomst die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] op 6 april 2013 namens [eiseres sub 4] met [bedrijfsnaam 9] hebben gesloten. De drie e-mails maken dus onderdeel uit van de administratie van [eiseres sub 4] .
4.72.
De e-mails van 22 maart 2013 en 4 april 2013 zijn verstuurd vanaf het e-mailadres [gedaagde sub 2] @ [gedaagde sub 1] .nl. De rechtbank kan niet vaststellen of dat e-mailadres inderdaad in 2015 is opgeheven, maar zal daarvan veronderstellenderwijs uitgaan. Dat brengt mee dat [gedaagde sub 1] c.s. het gebod niet heeft overtreden door deze twee e-mails niet aan [eiseres sub 1] c.s. te geven.
4.73.
Wat betreft de e-mail van 6 maart 2013 is dit anders. In die e-mail, afkomstig van [E] , staat niet het e-mailadres van de ontvanger, maar staat
‘Aan: [eiseres sub 1] - [voornaam van gedaagde sub 2] ’. Een verwijzing naar [gedaagde sub 1] ontbreekt hierin. En in een door [gedaagde sub 1] c.s. overlegde e-mail van [L] van 4 maart 2013 staat:
‘Aan: [voornaam van gedaagde sub 2] [gedaagde sub 2] ([voornaam van gedaagde sub 2] @ [eiseres sub 1] .nl) […].’[gedaagde sub 2] maakte dus gebruik van een e-mailaccount op naam van [eiseres sub 1] . Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde sub 1] c.s. haar stelling, dat de e-mail van 6 maart 2013 is ontvangen op een e-mailadres van [gedaagde sub 1] , onvoldoende onderbouwd. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde sub 2] de e-mail van 6 maart 2013 op een ander e-mailadres dan dat van [gedaagde sub 1] heeft ontvangen, namelijk op
[voornaam van gedaagde sub 2] @ [eiseres sub 1] .nlof een soortgelijk e-mailadres. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 2] ook andere e-mailadressen dan dat van [gedaagde sub 1] heeft opgeheven. Daaruit volgt dat [gedaagde sub 1] c.s. in 2016 nog de beschikking moet hebben gehad over de e-mail van 6 maart 2013. En omdat [gedaagde sub 1] c.s. die e-mail heeft ontvangen als bestuurder van [eiseres sub 4] , en dat ook voor [gedaagde sub 2] duidelijk is, had zij deze e-mail in 2016 aan [eiseres sub 1] c.s. moeten geven.
4.74.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde sub 1] c.s. - naast het niet verstrekken van de contactgegevens - ook het gebod heeft overtreden doordat zij de twee contracten en de e-mail van 6 maart 2013 niet aan [eiseres sub 1] c.s. heeft verstrekt. Daarom is zij ook op grond van deze overtreding van het gebod dwangsommen aan [eiseres sub 1] c.s. verschuldigd.
4.75.
[gedaagde sub 1] c.s. is dus wegens schending van het gebod € 1.000.000 aan [eiseres sub 1] c.s. verschuldigd. Dit bedrag, dat ruim 333 dagen na 21 april 2016 verschuldigd is geworden, wordt vermeerderd met wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 19 juli 2017. De rechtbank verwijst hiervoor naar 4.58.
Proceskostenveroordeling
4.76.
Omdat [gedaagde sub 1] c.s. grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal zij de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. moeten vergoeden. Deze worden begroot op
- dagvaarding € 89,82
- griffierecht € 3.894,10
- salaris advocaat €
15.424,00(4 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 19.407,92
in reconventie
4.77.
In conventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 1] c.s. schadevergoeding en dwangsommen aan [eiseres sub 1] c.s. verschuldigd is. Daaruit volgt dat [eiseres sub 1] c.s. belang heeft bij de door haar ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. gelegde executoriale beslagen. Daarom zal de rechtbank die beslagen niet opheffen en zal zij ook [eiseres sub 1] c.s. niet gelasten om die beslagen zelf op te heffen. Ook zal de rechtbank [eiseres sub 1] c.s. niet verbieden om ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. nieuwe executoriale beslagen te (doen) leggen. Dit brengt mee dat de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. zullen worden afgewezen.
4.78.
[gedaagde sub 1] c.s. zal in de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 1.086,00 (4,0 punten x 0,5 x tarief € 543,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat wanneer een van hen betaalt, ook de ander van die betalingsverplichting is bevrijd, tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres sub 1] c.s., op te maken bij staat (zie 4.36, 4.37, 4.38, 4.39 en 4.44);
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiseres sub 1] c.s. van € 1.000.000 aan verbeurde dwangsommen wegens overtreding van het in het arrest geformuleerde verbod, vermeerderd met wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 19 juli 2017;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat wanneer een van hen betaalt, ook de ander van die betalingsverplichting is bevrijd, tot betaling aan [eiseres sub 1] c.s. van € 1.000.000 aan verbeurde dwangsommen wegens niet-naleving van het in het arrest geformuleerde gebod, vermeerderd met wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 19 juli 2017;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat wanneer een van hen betaalt, ook de ander van die betalingsverplichting is bevrijd, in de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s., tot vandaag begroot op € 19.407,92;
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de vorderingen voor het overige af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat wanneer een van hen betaalt, ook de ander van die betalingsverplichting is bevrijd, in de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s., tot vandaag begroot op € 1.086,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans, mr. J.K.J. van den Boom en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223