4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2
[slachtoffer] heeft op 13 oktober 2018 aangifte gedaan en heeft bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Sinds januari 2018 hebben [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en ik een relatie. Op zaterdag 13 oktober 2018 hadden wij in de ochtend al ruzie via de telefoon. Ik heb hem toen, via videobellen verteld dat ik geen relatie meer wilde. Hij werd boos en wilde met mij praten. Omstreeks 15:00 uur stond hij voor mijn deur (de rechtbank begrijpt: voor de deur van de woning van aangeefster aan de [adres] in [woonplaats] ). Ik heb hem binnengelaten. Hij heeft mijn telefoon afgepakt en deze doorzocht. Hij trok vanuit de achterkant van zijn broek een wapen. Ik herkende dit wapen als een vuurwapen, een pistool. Ik dacht dat dit vuurwapen een echt vuurwapen was. Ik zag dat hij het wapen op mij richtte. Hij zei dat ik hem kapot had gemaakt en hij nu alles van mij zou afpakken. Hij heeft mij tegen de muur geduwd. Hij heeft het wapen uiteindelijk opgeborgen in zijn rechter jaszak, in de binnenzak.Hij wist dat ik mijn zoontje moest halen bij mijn ex-man. Hij wilde mee naar de woning van mijn ex-man. Wij zijn in mijn auto gestapt en ik ben naar de woning van mijn ex-man gereden. Hij zei voordat ik de auto uitstapte: "
Ga je zoon maar halen, als je me ooit nog bedriegt dan vermoord ik niet alleen jou maar ook je gezin en je familie”.
[slachtoffer] is op 14 oktober 2018 bij de politie verhoord en heeft bij die gelegenheid als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
[verdachte] ging mee om mijn zoontje op te halen bij mijn ex-man, omdat hij vlak daarvoor al het wapen op mij had gericht en boos was. Ik wilde niet dat [verdachte] mee zou gaan, maar hij stond erop. Door de dreiging die er van hem uitging had ik het idee geen andere keuze te hebben dan hem mee te nemen. Ik was heel bang en ook in paniek. Ik had geen andere keuze dan hem mee te nemen omdat ik erg bang was en veel angst voelde. Omdat [verdachte] mijn telefoon had afgepakt kon ik geen moment hulp inschakelen. Ook dat was erg bedreigend voor mij. Hij heeft letterlijk tegen mij gezegd: “
Ik ga mee. Ik wil [A](de rechtbank begrijpt: [A] , de ex-man van aangeefster)
spreken en ik wil je zoontje vertellen wat voor een slechte moeder je bent”.
Op 16 oktober 2018 is [slachtoffer] nogmaals door de politie gehoord en bij die gelegenheid heeft zij als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft mijn telefoon doorzocht. [verdachte] heeft het pistool op mijn hoofd gericht. Ik keek toen direct naar de grond. Ik ben gaan smeken en bedelen. [verdachte] zei: “
Ik heb ook niets meer, dus waarom zou ik jou dan sparen”. Later in de auto zei hij nog: “
Dat ik je kapot ga maken, daar hoef je niet aan te twijfelen”.Wij zijn met mijn auto (de rechtbank begrijpt: naar de woning van haar ex-man) gereden. Ik reed zelf.[verdachte] had het pistool in de auto nog steeds bij zich, in zijn jaszak. Ik heb hem een paar keer gesmeekt om niet mee te gaan. Maar zijn toon, zijn bedreigingen en gebiedende wijs plus de wetenschap dat hij een wapen op zak had zorgde dat ik meewerkte.Ik heb geen kans gezien om weg te lopen bij hem op het moment dat wij naar de auto liepen. Hij was zo dichtbij. Plus hij droeg een vuurwapen bij zich. Ik zag het pistool bij hem in zijn jaszak zitten toen we in de auto zaten. Ik voelde me gedwongen [verdachte] mee te nemen door zijn toon, zijn houding, hij zat heel breed, zijn gezichtsuitdrukkingen. Hij heeft brede kaken en hij zei: “
Je kunt er gerust van zijn dat ik je kapot ga maken”.
Getuige [A] , de ex-man van aangeefster, is op 14 oktober 2018 door de politie gehoord en heeft bij die gelegenheid als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Gisteren, 13 oktober 2018, zou mijn ex-vrouw [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ) ons zoontje bij ons komen ophalen. Ik kreeg om 16.55 uur via WhatsApp een gesproken bericht. Ik hoorde in het gesproken bericht twee personen. De ene persoon herkende ik als [slachtoffer] en de andere stem herkende ik niet. Ik hoorde wel dat de andere stem een mannenstem betrof. In dit gesproken bericht hoorde ik de mannenstem tegen [slachtoffer] zeggen: “
Begin te lopen” en “
Kom dan”. Ik hoorde [slachtoffer] op een bijna smekende manier “
Alsjeblieft” zeggen.Tien minuten na het ontvangen van het gesproken bericht stond [slachtoffer] bij mij voor de voordeur. Wat me opviel is dat ze krampachtig liep, ze liep met haar armen over elkaar en dat is niet wat ik van haar gewend ben. Dit is de eerste keer dat ik haar zo heb zien lopen. Ze zei dat [verdachte] in de auto zat. Ik zag en hoorde aan [slachtoffer] dat zij heel erg bang en angstig was. Ik merkte dat aan de manier van praten en doen en dat zij emotioneel was. Ik heb acht jaar een relatie met haar gehad en heb haar nog nooit zo gezien. Ze vertelde mij dat [verdachte] een vuurwapen bij zich had.
Verbalisant [verbalisant] heeft het gesproken bericht op 15 oktober 2018 beluisterd en relateert hier als volgt over, zakelijk weergegeven:
De mannenstem komt erg dwingend/dominant over.
Verdachte is op 15 oktober 2018 door de politie verhoord een heeft bij die gelegenheid als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik kom bij haar thuis. Ik ga bij haar binnen en wij hebben dan een discussie. Er werd mij toen ook duidelijk dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangeefster) tijdens mijn relatie met haar, mij bedroog. Ik werd toen heel boos. Ik vroeg haar waarom ze mij kapot wilde maken.Ik wilde de waarheid van haar. Voor eens en voor altijd. Ik was woest en [slachtoffer] was erg verdrietig, ze moest huilen. Ik heb haar gevraagd om alles te laten zien: de appjes, foto’s, berichtjes, alles wilde ik weten. Wij waren tegen elkaar aan het schreeuwen. Dan zegt [slachtoffer] dat ze haar kleine moet halen. Ik ben toen met haar die kleine gaan ophalen bij zijn vader in [woonplaats] . Ik ging mee omdat wij nog niet klaar waren met het gesprek. Het klopt dat ik haar telefoon heb afgepakt.
Verdachte is op 18 oktober 2018 gehoord door de rechter-commissaris en heeft bij die gelegenheid als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Dat balletjespistool wat de politie heeft aangetroffen was van mijn zoon. Ik heb het mee naar binnen (de rechtbank begrijpt: in de woning van aangeefster) genomen.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 1 mei 2019 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik wilde haar ex-man vertellen wat zij gedaan had. We zijn samen in de auto gestapt om haar zoontje op te halen bij haar ex-man. De mannenstem die op het gesproken bericht is te horen is mijn stem. [slachtoffer] heeft meerdere keren tegen mij gezegd dat zij bang voor mij is.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 oktober 2018 in [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door de telefoon van [slachtoffer] af te pakken en deze te doorzoeken, haar tegen de muur te duwen en een nepvuurwapen aan [slachtoffer] te tonen en dit op haar hoofd te richten, terwijl [slachtoffer] in de veronderstelling was dat het een echt vuurwapen was. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarbij de bedreigende woorden heeft geuit, zoals deze aan hem ten laste zijn gelegd. Het geheel aan gedragingen maakt dat bij aangeefster een redelijke vrees is ontstaan dat verdachte haar iets zou aandoen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verklaringen van het slachtoffer op belangrijke punten worden ondersteund door de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft weliswaar de concrete beschuldigingen ontkend, maar uit zijn verklaringen blijkt onverkort dat verdachte en aangeefster ruzie hadden en verdachte boos – of zelfs woest – op haar was. Ook blijkt uit zijn verklaringen dat er over een weer tegen elkaar is geschreeuwd, dat verdachte een nepvuurwapen mee de woning van aangeefster in heeft genomen en verdachte dit aan aangeefster heeft getoond Verdachte heeft het nepvuurwapen tijdens het verdere verloop van de gebeurtenissen op 13 oktober 2018 bij zich gehouden. Aangeefster was zich hiervan bewust. Verder heeft verdachte erkend dat aangeefster meermalen tegen hem heeft gezegd bang voor hem te zijn. De verklaringen van aangeefster vinden tevens steun in de verklaringen van getuige [A] , die heeft verklaard dat aangeefster op hem een angstige indruk maakte, toen zij op 13 oktober 2018 bij hem aan de deur kwam.
De rechtbank acht verder redengevend dat aangeefster bij aankomst bij de woning van getuige [A] een verwarde indruk op getuige [getuige] maakte en hij verdachte en de gehele situatie niet vertrouwde. Getuige [getuige] is voor zijn functie als beveiliger op de luchthaven Schiphol getraind om verdachte situaties goed in te schatten.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dat het geheel van gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd een impliciete dreiging van geweld hebben veroorzaakt, als gevolg waarvan aangeefster niet vrij was om te gaan en staan waar zij wilde. Verdachte is op 13 oktober 2018 naar de woning van aangeefster aan de [adres] in [woonplaats] gegaan omdat hij en aangeefster ruzie met elkaar hadden. Eenmaal in de woning heeft hij haar een nepvuurwapen getoond en dit op haar hoofd gericht, terwijl aangeefster in de veronderstelling was dat het een echt vuurwapen was. Toen aangeefster naar haar ex-man moest om haar zoontje op tijd op te halen, is verdachte ondanks uitdrukkelijk protest door aangeefster bij haar in de auto gestapt, waarbij hij het nepvuurwapen steeds voor aangeefster zichtbaar in de rechter binnenzak van zijn jas droeg. Verdachte heeft aangeefster daarbij de woorden toegevoegd zoals aan hem ten laste zijn gelegd.
Door deze situatie die verdachte welbewust heeft gecreëerd is er bij aangeefster de indruk gewekt dat zij geen ander keuze had dan meewerken en dat, als zij niet zou meewerken, er geweld tegen haar zou worden gebruikt. Het is aannemelijk dat aangeefster op dat moment geen idee had waartoe verdachte in staat zou zijn. De rechtbank is gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden dan ook van oordeel dat de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feiten 3 en 4: bewijsmiddelen
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 en 4 ten laste gelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 mei 2019;
- een proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2018, waarin is gerelateerd over het onder verdachte aantreffen van het (nep)vuurwapen en de munitie;en
- een proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2018, inhoudende de categorisering van het (nep)vuurwapen en de munitie.
Conclusie
Op grond van de feiten en omstandigheden genoemd in bovenvermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.